Herman Simissen*

 

‘Jan “wie is van hout?” Foudraine (87) overleden’, luidde de kop boven het bericht waarin op de website van de Nederlandse omroep NOS wereldkundig werd gemaakt dat deze spraakmakende psychiater was gestorven.[1] Wie is van hout? – door de Nederlandse journalist Wout Woltz treffend omschreven als een ‘autobiografische wetenschappelijke avonturenroman’[2] – was het boek waarmee Jan Foudraine in 1971 op slag beroemd werd in het Nederlandse taalgebied. Zijn boodschap viel in vruchtbare grond, in die zin dat zij bijvoorbeeld vanwege haar antiautoritaire karakter goed aansloot bij de ideeën van de destijds opzienbarende ‘protestgeneratie’, ook al waren heel wat vakgenoten van de auteur veel minder ingenomen met zijn ideeën. Bij een breed publiek zou Foudraine altijd bekend blijven staan als de auteur van dit ene boek, zoals overigens ook blijkt uit de kop boven het bericht op de website van de NOS. Daarmee had het enorme, en onverwachte, succes van het boek ook een tragische kant: niets van wat Foudraine naderhand publiceerde kwam ook maar in de buurt van het succes van Wie is van hout?. Maar ook anderszins had het overweldigende succes van het boek een tragische kant: de auteur werd erdoor overdonderd, en raakte ontheemd in zijn persoonlijke leven. Door deze crisis werd de spirituele zoektocht, het zoeken naar de zin van het bestaan, die het leven van Jan Foudraine toch al was, enkel nog intensiever en deze bracht de auteur uiteindelijk naar Bhagwan en Krishnamurti. Tragisch, zij het in mindere mate, was ten slotte dat Foudraine na het verschijnen van zijn boek gold – en zou blijven gelden – als het boegbeeld van de zogeheten antipsychiatrie in de Lage Landen, en zelfs daarbuiten. Dit, terwijl hij weliswaar kritiek, zelfs uitgesproken felle kritiek had op bestaande psychiatrische praktijken, maar zeker niet afwijzend stond tegenover de psychiatrie als zodanig. Hij pleitte dan ook, niet voor de afschaffing, maar voor een ingrijpende hervorming van de psychiatrie. Die hervorming hield eerst en vooral in, dat er veel meer aandacht voor de persoon van de individuele patiënt zou moeten zijn. Juist in de psychiatrie, meer nog dan in andere takken van de geneeskunde, zou de relatie tussen arts en patiënt een relatie van mens tot mens moeten zijn, op grond van gelijkwaardigheid.

Wie was deze Jan Foudraine? In de onlangs verschenen biografie Jan Foudraine – psychotherapeut, onderzoeker, schrijver probeert neerlandicus Alex Rutten deze vraag te beantwoorden op grond van een gedegen bestudering van diens publicaties, van aanvullend ander bewijsmateriaal, en van meer of minder uitvoerige gesprekken met tal van mensen die hem op enig moment in zijn leven van nabij hebben meegemaakt.

Jan Foudraine werd op 25 februari 1929 geboren in Amsterdam. Na de middelbare school – in het boek krijgen zijn kinder- en jeugdjaren niet veel aandacht – ging hij geneeskunde studeren in Leiden, waar hij naast zijn studie buitengewoon actief was in het studententoneel. Met veel succes – afgaande op door Rutten aangehaalde recensies van voorstellingen waarin Foudraine speelde, had zelfs een loopbaan in de toneelwereld tot de mogelijkheden behoord. Maar hij bleef de geneeskunde trouw, al zette hij in later jaren zijn theatrale gaven wel eens in tijdens de behandeling van patiënten, als hem dat dienstig leek; men denke aan rollenspellen, en aan het samen met de patiënt zingen. Na zijn afstuderen ging hij zich specialiseren in de psychiatrie. In het kader van zijn opleiding was hij werkzaam in verschillende psychiatrische klinieken in Nederland, en leerde de praktijk van de psychiatrie in het land – waarmee hij al tijdens zijn coschappen kennis had gemaakt – goed kennen. Daarenboven verdiepte hij zich met toch wel uitzonderlijke gedrevenheid in de wetenschappelijke literatuur over recente ontwikkelingen in deze tak van de geneeskunde in het buitenland, met name in de Verenigde Staten. Enerzijds gebaseerd op zijn eigen ervaringen, anderzijds geïnspireerd door de internationale vakliteratuur, ontwikkelde Foudraine zijn kritiek op de psychiatrische praktijk in Nederland. Al te kort samengevat kwam deze erop neer, dat er veel te weinig aandacht werd geschonken aan het individu van de patiënt. Patiënten werden ingedeeld naar de symptomen die zij in hun gedrag vertoonden, bij deze symptomen hoorden bepaalde medicijnen die moesten worden voorgeschreven – maar het verhaal van de patiënt werd niet gehoord.

Om zich verder te verdiepen in de ontwikkelingen in de Verenigde Staten – waar benaderingen van patiënten opkwamen die juist wel aandacht aan het individu probeerden te schenken – vertrok Foudraine in 1961 naar dat land. In Rockville, een voorstad van Washington DC, ging hij werken in de psychiatrische kliniek Chestnut Lodge. Het meest in het oog lopende verschil tussen deze kliniek en de instellingen die hij in Nederland had leren kennen, was de getalsmatige verhouding tussen personeelsleden en patiënten: in de Amerikaanse kliniek was per patiënt een personeelslid. Juist dit bood ruim baan voor psychotherapie: niet het bestrijden van symptomen stond centraal, maar het streven naar genezing van de patiënt en, zo mogelijk, diens herintegratie in de samenleving. Dit was precies de invalshoek die Foudraine zocht, en bovendien kreeg hij volop ruimte om van alles uit te proberen waarvan hij hoopte dat dit het lot van de patiënten zou verbeteren.

In 1965 keerde Foudraine terug naar Nederland – zijn tijdelijke aanstelling in Chestnut Lodge liep af, en bovendien werd hij geplaagd door heimwee. Terug in Nederland merkte hij dat de psychiatrische praktijk er nauwelijks was veranderd in de jaren dat hij in de Verenigde Staten verbleef. In zijn eigen werkkring probeerde hij hervormingen door te voeren, maar dat bleek niet eenvoudig. Enerzijds bleef men in Nederland vertrouwen op de geijkte aanpak – het voorschrijven van medicijnen om symptomen te bestrijden, weinig aandacht voor psychotherapie en voor het streven naar genezing en herintegratie van de patiënt in de samenleving. En anderzijds waren de verhoudingen in de wereld van de psychiatrie onverminderd hiërarchisch, met de psychiater op een voetstuk en het verplegend personeel en de patiënten er ver onder. Dit leidde tot de paradoxale situatie dat Foudraine op grond van zijn gezag als psychiater meer gelijkwaardigheid tussen artsen, verplegend personeel en patiënten probeerde af te dwingen in zijn eigen werkkring, hetgeen niet steeds op begrip stuitte. Niet zelden was Foudraine dan ronduit autoritair, en duldde geen tegenspraak: hij bleek niet goed in staat tot samenwerking met anderen die niet warm liepen voor zijn opvattingen.

Foudraine speelde enige tijd met de gedachte, zijn opvattingen over de psychiatrie uit te werken tot een dissertatie, waarbij ook zijn eigen ervaringen in de psychiatrie in Nederland en de Verenigde Staten als inspiratie zouden moeten dienen. Maar uiteindelijk zag hij ervan af: de methodische eisen van een proefschrift vond hij te knellend. In plaats daarvan werkte hij zijn aantekeningen uit tot een veel persoonlijker boek: Wie is van hout?.

De auteur had grote moeite om te genieten van het succes van het boek – even vreesde hij zelfs ‘de gevangene’ van zijn publicatie te worden, door de buitenwacht gereduceerd tot dit boek. Hij had zijn bevindingen over de psychiatrie op papier gezet, voorstellen voor, soms verregaande,  hervormingen gedaan, een groot publiek bereikt – en wat nu? De vraag naar de zin van het leven – een vraag die hem altijd al bezighield, ook en juist in de omgang met zijn patiënten – drong zich alleen maar heviger op. Foudraine gaf zich over aan verkenningen van uiteenlopende spirituele tradities, in de hoop een antwoord op zijn vragen te vinden. Uiteindelijk leidde deze zoektocht hem naar de beweging van Bhagwan – en biograaf Alex Rutten maakt het aannemelijk dat deze stap, die alom verbazing en zelfs onbegrip wekte als een ogenschijnlijk opvallende breuk met zijn stellingname als kritische psychiater, voor Foudraine voortvloeide uit een zoeken dat zijn denken al veel langer bepaalde. Binnen de beweging van Bhagwan groeide Foudraine al snel uit tot diens belangrijkste voorspreker in het Nederlandse taalgebied. Hij publiceerde meerdere boeken waarin hij de ideeën van Bhagwan uiteenzette, waarin ook – net als in Wie is van hout? – zijn eigen ervaringen aan de orde kwamen.

Al verbleef Foudraine geregeld maandenlang bij Bhagwan in India, zijn betrokkenheid bij de psychiatrie verdween geenszins. Er bestond nog veel belangstelling voor zijn ideeën over het vak, en hij werd zelfs tot op hoge leeftijd geregeld uitgenodigd voor studiedagen en congressen, om zijn opvattingen uit te dragen en toe te lichten. De teneur van zijn kritiek op de gevestigde psychiatrie bleef al deze jaren goeddeels hetzelfde – in een notendop: de psychiatrie moet van een natuurwetenschap die overwegend vertrouwt op chemische ingrepen in het organisme van de mens door middel van medicijnen, veel meer worden tot een menswetenschap die het luisteren naar het verhaal van de individuele patiënt als uitgangspunt neemt, met het streven naar genezing en herintegratie in de samenleving als uiteindelijk doel. Wrang genoeg is deze boodschap tegenwoordig, vijftig jaar later, niet minder actueel dan ten tijde van de publicatie van Wie is van hout?, al concentreert de kritiek zich nu eerst en vooral op de rol die het Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen DSM-5 tegenwoordig speelt in de psychiatrische praktijk. Ook in dezen is de kritiek immers dat behandelingen in de psychiatrie al te vanzelfsprekend worden gestandaardiseerd aan de hand van de classificatie in dit handboek, met voorbijgaan aan het individu van de patiënt en aan het verhaal dat aan diens klachten ten grondslag ligt. Sterker, door zich hoofdzakelijk te richten op het herkennen van de symptomen volgens de classificatie, kan er zelfs, zo stellen sommige critici, een tunnelvisie ontstaan die de individuele patiënt niet ten goede komt. Juist in het licht van deze hedendaagse discussies over de aard van de psychiatrie, is het goed dat Wie is van hout? onlangs opnieuw in herdruk is uitgebracht, en dat deze biografie van Foudraine is geschreven.

Alex Rutten heeft met deze biografie een overtuigend portret van een opmerkelijke figuur geschreven. Zonder de lezer zijn conclusies op te dringen, schetst hij het portret van een uiterst gedreven man, die zich met zijn hele persoon inzette voor wat hij nastreefde. Dat het karakter van Foudraine paradoxale kanten had, laat hij mooi uitkomen – het meest in het oog lopend is dat hij steeds pleitte voor meer gelijkwaardigheid tussen artsen, verplegend personeel en patiënten, maar als hij zijn gelijk niet kon halen niet schroomde juist zijn gezag als arts en psychiater in te zetten. Ook een zekere betweterigheid was hem dan niet vreemd. De biografie laat zich gemakkelijk en prettig lezen: ook waar meer theoretische kwesties als verschillen van opvatting over behandelmethoden aan de orde komen, slaagt de auteur erin zijn betoog toegankelijk te houden.

 

 

Alex Rutten, Jan Foudraine – psychotherapeut, onderzoeker, schrijver, AMBO / Anthos Uitgevers, Amsterdam 2021, ISBN: 9789026349843, 304 blz., geïll., hardback, € 26,99

 

 

[1] https://nos.nl/artikel/2089844-jan-wie-is-van-hout-foudraine-87-overleden .

[2] W.Woltz, ‘Wie is van hout, de gek of de professor? W. Woltz in gesprek met J. Foudraine’, NRC/Handelsblad, Zaterdags Bijvoegsel, 24-7-1971, blz. Z1-Z3. Het citaat op blz. Z1.