Frederik De Cock*

 

Een mens leert soms meer over zichzelf en de wereld door fictie of poëzie te lezen, dan door het lezen van een helder betoog in een verhandeling of essay. Een gedicht kan dienst doen als spiegel. De lezer past het gedicht in kwestie toe op zijn eigen situatie, opvattingen en gevoelens.

Misschien komt dit omdat bij poëzie, meer dan bij andere tekstvormen, beroep wordt gedaan op de alertheid van de lezer. Dichters verdichten nu eenmaal hun gedichten. Naast het ervaren van de bijzondere typografische indeling van de bladspiegel en het beleven van de linguïstische en poëtische codes die zo eigen zijn aan poëzie, bestaat bij de lezer ook de verwachting dat het gedicht als totaalervaring iets unieks zal bijbrengen, of minstens voor meerwaarde zal zorgen.

De lezer van poëzie is een actieve meerwaardezoeker. Zijn zintuigen staan op scherp tijdens het lezen. Er is vooreerst de directe esthetische ervaring die het gedicht teweeg kan brengen, bijvoorbeeld het bezwerende effect van klank en ritme. Maar daarnaast is het de lezer ook om doen het gedicht te ontsluiten, er betekenis aan toe te kennen.

Betekenis toekennen aan een gedicht is het privilege van de lezer. De dichter is slecht geplaatst om te bepalen waar zijn gedicht uiteindelijk over gaat. Desalniettemin schrijft de dichter voor een publiek van lezers of toehoorders en hebben zijn intenties dus steevast een pragmatische kant. Zo kan de dichter met zijn verzen ‘herkenning’ proberen bewerkstelligen tijdens de lees- of luisterervaring van zijn publiek.[i]

 

Du muβt dein Leben ändern

Aangenomen dat het gedicht als spiegel kan fungeren, heeft de dichter de keuze om die spiegel een meer of minder prominente plek te geven in de kamer waarin de lezer te gast is. Hij kan ook beslissen de spiegel gewoon pal voor diens neus te plaatsen.

Voorbij het effect van de herkenning kan de dichter ambiëren om de lezer te ‘overtuigen.’ Het doel zou hierbij kunnen zijn om de lezer te informeren over een maatschappelijke mistoestand, maar ook om hem een standpunt in te laten nemen, zijn gedrag te wijzigen of te mobiliseren voor sociale actie. Het betreft dus een type van poëzie dat, met andere woorden, engagement uitdraagt.

Sommige stemmen in de poëziewereld beweren dat engagement dat voortkomt uit de persoonlijke betrokkenheid of verontwaardiging van de dichter veelal als belerend wordt ervaren door het lezerspubliek. Bovendien zou het literaire aspect van de poëzie worden gedegradeerd. ‘Nonsens!’ beweren weer anderen, en stellen dat het in vroeger tijden maar zeker ook in ons huidig tijdsgewricht van cruciaal belang is dat de dichter niet langs de kant blijft staan en juist de morele plicht heeft om mondiale of lokale wantoestanden aan te klagen en te bestrijden.

Tijdens het voorbije zomerreces publiceerde het tijdschrift Samenleving & Politiek, in samenwerking met Poëziecentrum, een reeks gedichten onder de noemer ‘Samenleving & Poëzie’ op haar website.[ii] Aan veertig vooraanstaande dichters werd gevraagd een bijdrage te leveren.

In het inleidend interview dat Victor Debeerst afnam met Jozef Deleu[iii]éminence grise van de hedendaagse poëzie in de Lage Landen – staat een intrigerend zinnetje: ‘De samenleving is thuislozer geworden.’ Merk op dat het abstracte begrip ‘samenleving’ via een neologisme wordt vermenselijkt. Deleu past een veel gebruikte stijlfiguur in de poëzie toe – de personificatie behoort tot de familie van de metaforen – en koppelt zo poëtische vorm aan het eigenlijk onderwerp van de reeks, waarmee de toon meteen wordt gezet.

Samenleving en poëzie: twee begrippen waar je werkelijk alle kanten mee uit kunt. Poëzie laat zich niet zomaar definiëren. Vele knappe koppen hebben hun hoofd gebroken over wat poëzie nu eigenlijk zou kunnen zijn. Poëziedocenten leggen hun leerling-dichters eerder vroeg dan laat een lijstje voor met uitspraken of beweringen die pogen de essentie van poëzie te omschrijven. En wat te denken van het begrip ‘samenleving?’ Duiden we deze term als het mondiale netwerk van relaties en interacties, en moeten we daarbij de mens centraal stellen, of is samen-leven minstens even relevant binnen de grenzen van onze eigen kleine wereld, bijvoorbeeld het leven-zoals-het-is op de werkvloer of in het gezin?

 

Huls 

 

Onzichtbaarheid. Dan lijkt je ruggengraat een lichtzwaard

zoals een noodlamp in je

aanspringend.

 

Je kleine lichaam: slechts een huls waarin dat lichtzwaard

hangt voor haar

voor als hij weer kunt-niks-bitch schelden gaat

over de broodrooster vol verkoold gruis waarin de nacht zich overdag

 

verschuilt. Voor je zevende verjaardag

wil je alleen een thermometer zoals bij Timothy

waarvan zij af en toe eens aflezen

 

39 graden, zo zacht dat

woorden die je niet leerde van hen – velg, radijs, sneeuwluipaard

in je hoofd toch in hun stemgeluid

durven gaan staan zoals soldaten in

 

buitgemaakte laarzen. Shelter, stremmen, proces-verbaal: toen ze

je vroegen naar de hespenranden

die zij eens met haar mond

 

moest vissen uit het vaatwater. Zó maakt men hier de gootsteen

schoon! Haren aan het afdruiprek, bloed aan

het kraangaas. Cracottes met siroop en dan gaan slapen!

 

Maar lieve Glenn, als iemand je nu eens belooft

dat je later, als je zelfs tot in je staartbeenwervels

noodlichtbedrading voelen kan

 

nooit plots eng binnenduister

zoals Timothy’s

kent.

 

Dit vlijmscherpe gedicht van Ruth Lasters[iv] bewijst dat dichters ook de urgentie van maatschappelijke mistoestanden kunnen verwoorden die zich buiten de publieke ruimte afspelen, in casu intrafamiliaal geweld dat zich in de overgrote meerderheid van de gevallen afspeelt in de beslotenheid van het gezin.

Maar ook de ‘grote’ thema’s liggen voor het oprapen. Ga via uw zoekmachine maar eens de top-10 van wereldwijde problemen na die als bedreigend worden ervaren. Na de traumatische twintigste eeuw met zijn demografische explosie, ideologische invloedssferen en gewapende conflicten bracht de start van het millennium andere fundamentele problemen op het voorplan: de opwarming van de aarde en vernietiging van de biodiversiteit, ongelijke verdeling van de rijkdom, globale vluchtelingenstromen, terrorisme, discriminatie, fysieke onveiligheid, mentaal onbehagen en misbruik van macht en data.

 

Sweatshop

 

Ik denk: magie bestaat niet, en toch

trek ik mijn T-shirt vandaag anders aan,

voel hoe onzichtbare handen de stof

rond mijn lichaam vouwen, een verhaal

in braille in de naden naaiden.

 

Opgestapeld in mijn kast

liggen jaren van jullie leven. Hier bewaar ik,

netjes gevouwen en gestreken, potjes verstoppertje

die nooit werden gespeeld, ongeleerde letters,

uren daglicht en jullie toekomstdromen. Een koopje.

 

Bovenstaand gedicht van Mahlu Mertens[v] haalt net zoals dat van Lasters haar kracht uit de concrete, huiselijke beelden en taferelen die erin beschreven worden. Bovendien is het een mooi voorbeeld van het belang dat een titel kan hebben voor een juiste interpretatie door de lezer. Zelf kende ik het woord ‘sweatshop’ niet en moest het opzoeken. Wikipedia vertelde me dat het eerder dan fabrieken over schuren of hokken gaat waarin goedkope kleding wordt geproduceerd, soms door kinderen, en dit vaak in erbarmelijke arbeidsomstandigheden. Pas nadat je van de betekenis van de titel kennis hebt genomen gaat het hele gedicht leven en komt het alledaagse tafereeltje bij de kleerkast binnen als een mokerslag. Een voor de lezer vertrouwde setting wordt op betekenisniveau plots opengetrokken tot een impliciete aanklacht tegen het op winstbejag drijvend kapitalistisch systeem.

 

Tijd om te ont-ikken?

Welke impact kan poëzie nog hebben in een tijdperk van fake news, informatieoorlogen en digitale dictaturen? Hoe kunnen we de lezer die zich probeert te handhaven in een caleidoscopische, versplinterde wereld nog een bloem van een boodschap schenken? Hoe m/v/x nog te begeesteren en te mobiliseren middels een gedicht?

De tijd van Julius Vuylsteke en Karel van de Woestijne waarin dichters aan volksverheffing deden en de revolutionaire stoottroepen vooruit schreeuwden, die tijd lijkt definitief voorbij.

Eveneens is het zo, wanneer we een sprong maken naar ons hedendaags tijdvak, dat het aandeel van poëziepublicaties op de boekenmarkt momenteel gezakt is tot zo’n luttele drie procent[vi], en het tegenwoordig al een succes mag genoemd worden wanneer een dichter anno 2021 enkele honderden exemplaren van een dichtbundel verkocht krijgt.

Gelet dat onze dichter überhaupt een uitgever vindt die bereid is zijn maatschappijkritische poëzie te publiceren. Want om het opnieuw met Deleu te zeggen: ‘poëzie is allereerst een kwestie van taal, van kennis en omgang met taal,’ en ‘schrijven is niet altijd poëzie bij gebrek aan métier.’ Wat als onze dichter een enthousiasmerend, vernieuwend sociaal project kan voorleggen maar hij het talent van pakweg Moya De Feyter of Peter Verhelst ontbeert?

Gelukkig zijn er alternatieven voorhanden. Literatuurwetenschapper Kila van der Starre[vii] toont in haar recent proefwerk Poëzie buiten het boek aan dat poëzie zich op velerlei wijzen manifesteert naast de gedrukte versie in boekvorm die gecontroleerd wordt door de traditionele actoren in het literaire veld. Het bereik van poëzie maar ook de frequentie waarmee ‘gebruikers’ zich van poëzie bedienen blijkt vele malen groter als we een inclusieve benadering voorstaan en andere dragers van poëzie ernstig nemen. Voorbeelden zijn straatpoëzie, gedichten gedrukt op gebruiksartikelen of geplaatst op sociale media zoals Instagram. Het laagdrempelige aspect, de mogelijkheid om poëzie naar gelang de materiële drager te personaliseren en vervolgens naar believen te delen verhoogt de directe betrokkenheid van de individuele gebruikers en het democratisch gehalte van de poëziebeleving in zijn totaliteit. Puur pragmatisch bekeken liggen de mogelijkheden voor de poëzie die een sociale of politieke boodschap wil uitdragen vooral dáár, bij de non-boekdragers, in geschreven maar zeker ook in mondelinge vorm. Buiten de poëzie heeft trouwens ook de politieke scène het belang hiervan, zeker voor wat betreft de verspreiding van haar programmatische boodschappen via sociale media, reeds jaren geleden ingezien.

Of hij nu resoluut kiest voor de inhoudelijke boodschap, dan wel nadruk legt op het vormelijke aspect of specifiek inzet op een welbepaalde drager van poëzie, om zijn werk tot bij de lezer te brengen zal iedere dichter die begaan is met de samenleving om het met Anneleen Van Offel[viii] te zeggen ‘een wijze van spreken’ moeten vinden.

Hoewel elke goede dichter beschikt over een eigen ‘stem’ die door poëzielezers als herkenbaar en uniek wordt ervaren, toch valt er in deze veelstemmige reeks ook een inhoudelijke rode draad te ontwaren, een soort van collectief bewustzijn dat naar voren komt in heel wat gedichten. Volgens mij heeft het te maken met wat Stefaan Van den Bremt[ix] in de laatste versregel van zijn gedicht ‘de weg naar de ander’ noemt.

De ondertoon van vele gedichten doet namelijk een oproep tot integriteit en dialoog, breekt een lans voor verbinding in plaats van egotripperij. Als voorbeeld kan het autoreferentieel gedicht van Shari Van Goethem[x] dienen, waarbij de taal letterlijk in stelling wordt gebracht om het belang van zingeving uit te drukken:

 

tegen het vergeten wat samenleven is

 

dit woord is een mens

het wordt omgeven door andere

samen vormen ze een zin

 

tegen het vergeten

laat ik hier, nu, een leegte

 

herinnering

 

omdat de witruimte tussen twee mensen onverzadigbaar is, meer nog

dan het zachte wit

dat je hier, nu, ziet

 

zie je

 

je voelt dit woord, de klank die erbij hoort

je likt aan het tik tik tikken van de tijd

maar de zin

 

ben je kwijt

 

dus praat je, je praat en je

raast, hoopt dat je met jezelf

betekenis achterlaat maar de zin

vind je niet meer weer

 

zie je wel

 

jij bent dit woord dat in een zin thuishoort maar wegloopt

van elk punt

 

Dichters binden de strijd aan tegen het thuislozer worden van de samenleving waarin mensen steeds in hoger tempo rond-ikken. Het verband met het ruimer op te vatten maar zeer actuele identiteitsvraagstuk lijkt mij evident, en wordt misschien wel het onderwerp van een volgende bijdrage.

 

Reageren? Mail naar: frederik.decock2@gmail.com

 

Frederik De Cock (Gent °1973) is dichter, behaalde een master in de politicologie en werkt als ICT verantwoordelijke in de luchtvaartsector. De voorbije jaren volgde hij de opleiding Poëzie aan de SchrijversAcademie te Antwerpen.

 

[i] Literatuurwetenschapper Rita Felski onderscheidt naast herkenning nog 3 andere fundamentele aspecten bij de leeservaring: betovering, kennis en shock. Rita Felski, Uses of Literature (Blackwell, 2008)

[ii] De zomerreeks met de inleidende interviews en de veertig gedichten werd online gepubliceerd op de websites van Samenleving & Politiek (SAMPOL)  https://sampol.be/tag/samenleving-poezie en Poëzie-Centraal https://poeziecentraal.be/nieuws/tag/19/zomerreeks-samenleving-poezie tussen 5 juli en 6 september 2021.

[iii] Het inleidend interview dat Victor Debeerst afnam met Jozef Deleu werd online gepubliceerd op 5 juli 2021.

[iv] Het gedicht ‘Huls’ van Ruth Lasters werd online gepubliceerd op 16 juli 2021.

[v] Het gedicht ‘Sweatshop’ van Mahlu Mertens werd online gepubliceerd op 12 juli 2021.

[vi] Cijfer meegegeven door uitgever Rudy Vanschoonbeek tijdens een lezing over de literaire markt voor SchrijversAcademie Antwerpen, 24 april 2021

[vii] Kila van der Starre, 2021 Poëzie buiten het boek. De circulatie en het gebruik van poëzie, Universiteit Utrecht. Het proefschrift is online te raadplegen: https://doi.org/10.33540/436

[viii] Het gedicht ‘Tegenlicht’ van Anneleen Van Offel werd online gepubliceerd op 9 juli 2021.

[ix] Het gedicht ‘De les van Ter Kameren’ van Stefaan Van den Bremt werd online gepubliceerd op 10 augustus 2021.

[x] Het gedicht ‘tegen het vergeten wat samenleven is’ van Shari Van Goethem werd online gepubliceerd op 28 juli 2021.