Jean-Pierre Rondas *

Met Het nulnummer schreef Umberto Eco (*1932) een roman over een krantenredactie die van een vaag blijvende mediamagnaat de opdracht krijgt een serie van twaalf opzettelijk leugenachtige, waarheid verdraaiende ‘nulnummers’ samen te stellen maar uiteindelijk niet in staat blijkt te zijn om ook maar het eerste nulnummer half vol te krijgen. Hoe dat komt, vertelt ons het ik-personage, de erudiete loser en ‘man zonder eigenschappen’ Colonna. Deze eerste verhaallijn dient ook als bedding voor een tweede, die op het eerste gezicht van dit eerste onderwerp lijkt af te wijken en alles te maken heeft met de complottheorieën die we kennen uit Eco’s vorige romans De slinger van Foucault (1988), Baudolino (2000) en De begraafplaats van Praag (2010). Deze tweede lijn maakt trouwens een einde aan het journalistieke project.

Het nulnummer is zoals dat heet gemengd onthaald: van totale verwerping tot laaiend enthousiasme. Het probleem is dat de receptie van een roman veelal gemeten wordt aan het aantal en de kwaliteit van de recensies die geschreven worden door precies die redacties waarvan hier een negatief prototype tot op het bot wordt bekritiseerd. De meeste van deze recensenten hebben dan ook de neiging om niet diep in te gaan op de scherpe en soms cynische journalismekritiek die Eco hier ten beste geeft, maar des te meer op het detective-aspect van de complotterij waarmee hij zo graag speelt – zonder dat ze het verband met de huidige journalistiek wensen te zien. Ik tenminste heb geen enkele tekst mogen lezen die dit verband heeft gelegd. De twee aspecten worden apart besproken, waarbij geïnsinueerd wordt dat Eco hier twee van zijn speeltjes artificieel heeft verbonden.

Als een bom

Toch was er één Italiaanse krant, de Milanese Corriere della Sera, die de vinger op de wonde van de ‘leugenpers’ legde. ‘Het nulnummer is niet alleen een vermakelijk boek, maar het zal op krantenredacties inslaan als een bom, omdat er waarheden in staan die lastig verteerbaar zijn’. Deze zin kwam op de binnenflap van de Nederlandse vertaling terecht. Uitgever Prometheus moet er wel van overtuigd zijn dat er van deze zin een grote aantrekkingskracht uitgaat, dat het beoogde publiek geen hoge pet op heeft van krantenredacties, en dat dit publiek weet dat krantenredacties het moeilijk hebben met de waarheid over zichzelf. En samen met de recensent van de Corriere hoopt hij dat deze redacties toch over voldoende zelfreflectie beschikken zodanig dat het nieuwe inzicht, verworven door lectuur van Eco’s boek, in hun eigen werkkring zal inslaan als een bom.

Deze zin uit de Corriere zegt zowel te weinig als te veel. Het gaat niet zomaar om waarheden die voor de journalistiek lastig verteerbaar zijn. Het gaat om onverteerbare waarheden. En het boek is helemaal niet ingeslagen als een bom. Krantenredacties trekken zich van kritiek namelijk volstrekt niets aan. Hoe scherp Eco ook de bezwaren tegen de huidige gang van zaken formuleert, nog geen rimpeling veroorzaken ze in het zelfgenoegzame bedrijf dat de nieuwsgaring vandaag geworden is.

Nochtans kent Umberto Eco het reilen en zeilen van de krantenjournalistiek heel goed. Hij is namelijk zelf een stercommentator geweest in La Repubblica, Corriere della Sera en Espresso en heeft met de korte en speelse stukken van zijn Diario Minimo een stevige reputatie opgebouwd. Daarenboven heeft hij vanaf de jaren zestig met onder meer Apocalittici e Integrati (1964) een consistente massamediakritiek neergezet tot op vandaag. Een van deze opstellen heet gewoon ‘Over de pers’, opgenomen in de bundel Vijf morele dilemma’s (1997), een lezing die Eco hield tijdens een door de Italiaanse Senaat georganiseerd seminarie ten overstaan van senatoren en de directeuren van de grootste landelijke dagbladen. Wat hij daarin vertelt over de ‘verweekbladisering’ van de dagbladen, de thematisering of agendasetting en de evolutie van cryptisch taalgebruik naar de verplichte gemeenplaatsen lijkt wel het mediakritische voorwerk voor Het nulnummer.

Dat deze preoccupatie vroeg of laat een literaire neerslag moest krijgen was voorspelbaar. Ook daartoe waren al aanzetten merkbaar in de bovengenoemde ‘complotboeken’. Wat uiteindelijk Baudolino is geworden was oorspronkelijk een roman over een groep personages die vervalsingen in elkaar zetten. Zoals Eco in het opstel ‘Hoe ik schrijf’[1]vertelt, moesten ze geen middeleeuwers zijn maar ‘tijdgenoten die besloten een nieuwe krant te maken en die in een reeks nulnummers experimenteerden met hoe je scoops kunt creëren. En ik [Eco] was inderdaad van plan om de roman de titel Nummer Nul mee te geven. Maar […] ik was bang dat ik met dezelfde personages als van De slinger van Foucault zou komen te zitten’. Gelukkig voor Baudolino heeft Eco dit materiaal opgespaard voor het huidige Nulnummer. Groepjes kameraden die vervalsingen in elkaar zetten: ondertussen Eco’s handelsmerk.

Smeergeldstad

Eco laat de gebeurtenissen zich afspelen tussen 6 april en 6 juni van het cruciale jaar 1992, het laatste jaar zonder Berlusconi in de nationale politiek. Gedurende deze drie maanden spelen zich dertien redactievergaderingen af die de ruggengraat van de roman vormen. Een inderhaast bijeengetrommelde redactie onder leiding van de louche sofist Simei moet het vermelde twaalftal nulnummers maken voor een nieuwe retrospectieve krant, die niet zozeer gebaseerd is op het nieuws van de avond voordien, maar van een tijdstip verder terug in het verleden. Voor de Berlusconi-achtige opdrachtgever moeten ze aantonen wat ze eertijds hadden kunnen schrijven. De magnaat wil deze nummers gebruiken om er zijn concurrenten mee te chanteren, als voorsmaakjes van wat hij wel had kunnen uitbrengen als het om een dagdagelijkse krant was gegaan.

Simei beslist dat het eerste nulnummer van de nieuwe krant Domani (‘Morgen’) op 18 februari moet verschijnen, de dag na het allereerste (werkelijk gebeurde) gerechtelijke onderzoek naar de corruptie in Milaan, het fameuze Tangentopoli of ‘smeergeldstad’. Dit onderzoek werd het begin van de gerechtelijke actie Mani Pulite (‘Propere handen’) die niet alleen een einde heeft gemaakt aan de christen- en sociaaldemocratische partijen, maar ook aan het hele systeem van de Eerste Republiek zelf. Terwijl de redactie nog bezig is aan het uitwerken van Simei’s principes, slaat de Siciliaanse maffia toe en zet ze met de moord op onderzoeksrechter Falcone het hele land op stelten. De hoofdredacteur besluit echter dat deze moord geen nieuwswaardig feit is. Er zullen immers nog wel meer rechters opgeblazen worden. Als het een trend wordt zullen we er aandacht aan besteden. Voor Italiaanse lezers met een beetje historisch geheugen moet dit nog hallucinanter klinken dan voor ons die de geschiedenis van Italië niet onmiddellijk paraat hebben.

School voor losers

Door deze gedachteconstructie plaatst Eco zijn hoofdredacteur Simei en zijn verteller Colonna tijdens het saillante jaar 1992 in een experimentele laboratoriumsituatie. Dat laat hem toe om sardonisch te schrijven over de ‘normale’ situatie van de kranten anno 2015. Het grote gevaar dat Simei een kwarteeuw geleden wilde bezweren, namelijk een krant te moeten maken waarin staat wat iedereen al weet, is vandaag namelijk de harde realiteit. Het 24 uur op 24 uur-nieuws heeft daarvoor gezorgd. Eco verzint hier grimlachend een abnormale situatie waarin het de normale krant van vandaag is die uitgevonden wordt, en waarin hij de redactie op heterdaad betrapt. Daarom worden de redactievergaderingen een ware school in journalistiek, waarbij Simei eerst de principes meedeelt die hij nadien in collectieve oefeningen laat uittesten. Deze principes doen denken aan om het even welke mission statement of baseline van om het even welke Europese of Vlaamse krant (stijl ‘De Krant die …’) waarvan het onderliggende principe dan weer luidt dat men deze fraseologie slechts hoeft om te keren om tot een inzicht te komen.

Deze krant zal over alles de waarheid vertellen, stelt Simei. Welnu, de enige waarheid is dat ze datgene waarover ze niet kunnen liegen, gewoon niet brengen (het geval Falcone is hier slechts één voorbeeld van). Geen enkel voorgesteld artikel komt ook maar in de buurt van iets wat we ‘waarheid’ zouden kunnen noemen. Deze krant zal nieuws brengen, zegt Simei. Welnu, Eco laat ze een krant maken waarvan de belangrijkste bestaansvoorwaarden het verzinsel en de grijnsjournalistiek zijn. Deze krant is niet ontvankelijk voor druk van buitenaf, beweert Simei, terwijl het project juist door druk van buitenaf is ontstaan. ‘Wij zijn onze uitgever geen verantwoording verschuldigd voor onze journalistieke keuzes, reageerde Simei verontwaardigd’ (blz. 137), en Eco laat hem deze verontwaardiging zo verontwaardigd brengen dat ze gemeend lijkt – en daardoor des te herkenbaarder wordt in de reële mediawereld vandaag. De redactie plant zelfs een nummer over eerlijkheid…

De redactieleden worden stuk voor stuk als losers getypeerd. Een jonge vrouw die als de stem van de auteur figureert maar die voordien in de roddelbladen de paparazzi op hun wenken bediende; een schandaalonthuller voor vieze blaadjes; een verslaggever van gebroken armen en benen; een gedropte spion voor wie weet welke geheime dienst; een kruiswoordraadselmaker; en een werkloze corrector – er wordt toch niets meer gecorrigeerd. Eco maakt van zijn klassieke groepje vervalsers een bende gesjeesde journalisten. Hier is hij dan weer te vriendelijk. Om dit project uit te werken heeft men weliswaar altijd een fond van onderbetaalde middelmatigheid nodig, maar daar bovenop hoort toch altijd een laag van reguliere journalisten die bekwaam zijn om het opgezette spel professioneel te spelen.

Opinies, clichés en loocheningen van loocheningen

Vergadering na vergadering gaat Simei nader in op de elementen van de trukendoos die hij hen leert openen. Wat is bijvoorbeeld objectiviteit? In zijn referaat ‘Over de pers’ had Eco objectiviteit gedefinieerd als de scheiding van feiten en opinies. Door de verweekbladisering kunnen we dit soort objectiviteit niet meer betrachten, zeggen zowel de cynische Eco als de sofistische Simei. Vanaf nu bestaat de kunst erin om door middel van volkomen objectieve berichtgeving een mening naar voren te brengen, zegt Eco. Wij moeten het nieuws dat wijzelf definiëren tussen de regels door voor het voetlicht zien te krijgen, zegt Simei. Dat lukt door wat Eco in zijn artikel nog thematisering noemde, en in Het nulnummer ietwat moderner ‘agendasetting’. Zet vier verschillende berichten thematisch bij elkaar, en de lezer krijgt er gratis een vijfde artikel (namelijk de mening van de krant) onzichtbaar bij. Geen verbindend commentaar! We laten de lezer zijn eigen conclusies trekken.

In ‘Over de pers’ brengt de auteur nog een tweede verschuiving ter sprake. Lang voor Berlusconi konden we ons beklag doen over het cryptische taalgebruik in bijvoorbeeld de parlementaire verslaggeving. Dat is allang geen probleem meer. Vandaag is het cliché in de plaats van de cryptische bewoordingen gekomen. Zowel in het artikel als in de roman somt Eco heelder lijsten clichés op. Hij had ontdekt dat vijftig percent ervan verzonnen was door de schrijvers van de krantenartikelen, en de andere vijftig percent door de parlementariërs die door de eerste geïnterviewd werden. Eco had het over een duivelspact – hij wist alleen niet wie van beide groepen nu de corrupten waren en wie de gecorrumpeerden (‘Over de pers’, blz. 55-56). In Het nulnummer sommen Simei en Colonna uit de losse pols 35 clichés op die ze allemaal goedkeuren. Gemeenplaatsen zoals ‘vechtend over straat rollen’ horen juist aangemoedigd, want zo leren de lezers begrijpen wat er gebeurt. Immers: ‘Journalisten leren de mensen hoe ze moeten denken’.

Wat dan als er een loochenaar op de proppen komt, iemand die ons niet gelooft en onze berichten probeert de logenstraffen? Enkele vuistregels volstaan voor Simei: suggereer geheime bronnen die je voorlopig nog niet wenst prijs te geven; geef nooit je eigen opname of notities vrij; plaats door middel van insinuaties de loochenaar in een dubieus daglicht; verspreid geruchten met wat pikante details ‘alsof het een reportage is’ (blz. 56). Een aanklacht van een rechter-commissaris probeert men niet eens te weerleggen. In plaats daarvan wraakt men zonder omwegen de persoon door zijn blazoen te besmeuren en door zijn dagelijkse bezigheden te ‘verabnormaliseren’ (blz. 131).

Hoe men met de hamer spreekt

Naarmate de roman vordert blijkt hoe Simei’s journalistieke praktijk zich in chantagetechnieken concretiseert. Zijn methodes gaan crescendo, en Eco hamert het erin op zijn Hammerklavier. Recensenten uit de reguliere pers zouden hier een… complottheorie kunnen bespeuren, omdat redactievergaderingen zelden of nooit zo cynisch zullen verlopen. Dat klopt. Uiteraard dikt Eco het in zijn geabnormaliseerde context flink aan, omdat hij wat dagelijks in de kranten gebeurt via conversaties beraamd wil zien. De werkelijkheid is navranter dan deze satire met zijn retrospectieve wereld kan schetsen. Veel van de huidige journalistieke realiteit bestaat net zoals bij de mannen van Het nulnummer eveneens uit suggestie, insinuatie, guilt-by-association en het entgegendenken van de referentie-aandeelhouders, maar dan zonder expliciete beramende bewoordingen. In het redactielokaal maakt de gemeenschappelijke stolp van de desk-opinion draadloos en spraakloos een hersen-tot-hersencommunicatie mogelijk. Ziedaar een waar onderwerp voor een toekomstige communicatiewetenschap. Nu, iets ergers dan deze ‘waarheid’ kan men over een individuele journalist niet beweren. Zo iemand kan nooit toegeven dat de stolp sterker is dan zijn persoon.

Het begin van de gedwongen verweekbladisering van de krant kunnen we inderdaad rond 1992 situeren. Op basis daarvan schreef Eco met Het nulnummer en met zijn gekende procedés een indringende satire op de krantenmakerij en haar methodes. Maar de krant heeft haar metamorfose tot weekblad goed doorstaan. Anno 2015 zitten we al een tijdlang in de periode van de gedwongen vertwittering van de krant, niet alleen qua vormgeving (die in druk wordt geïmiteerd) maar ook in de pregnantie van de kort gestelde bewering, volledig in eenklank met de beweringsjournalistiek die vandaag heerst. Men zegt vaak dat de krant haar macht kwijtspeelt aan de sociale media. Dat is nog maar de vraag. De krant zou ook wel eens haar vertwittering kunnen overleven, meer zelfs: ze zou wel eens de leiding kunnen nemen van de modellen die ze imiteert. Dan krijgen we pas een opgezet spel.

Umberto Eco, Het nulnummer, Prometheus, 2015, 200 blz., 19,95 euro, ISBN 978-90-446-2835-7.

[1] In Umberto Eco, Over literatuur, 2003, blz. 318; Italiaans Sulla letteratura 2002.