In een minder bekende bladzijde uit Genesis (Gn 30: 32-43) neemt de jonge Jacob zijn oom, schoonvader en werkgever Laban te grazen. Jacob zorgt voor de kuddes van Laban en moet er ook op toezien dat zijn schapen op het juiste moment paren; hij spreekt met zijn baas af dat hij alle gespikkelde lammetjes zelf als loon zal mogen houden. Als de bronsttijd aanbreekt dropt hij in de troggen waar de ooien dagelijks uit gaan drinken busseltjes takken waar hij eerst stukken schors afpelt: het witte hout wordt daar zichtbaar zodat het geheel er met die mix aan stukken schors en without gespikkeld uitziet. De ooien die dat te zien krijgen werpen een ruim overtal aan gespikkelde lammetjes.
Éric Michaud (°1948) gebruikt die rare anekdote als vertrekpunt voor een bonte verkenningstocht langs allerlei denkers en fantasten die door de eeuwen heen op één of andere manier geloofden dat al wat aanstaande moeders tijdens de bevruchting of gedurende de zwangerschap te zien kregen sporen kon nalaten op hun baby’s. Het thema houdt hem al langer bezig: zijn nieuwe boek is volgens zijn inleiding het laatste deel van een trilogie. Het eerste deel, Un art de l’éternité, ging in 1996 over de plaats van kunst in nazi-Duitsland en over de rol die zorgvuldig gekozen voorbeelden zouden spelen bij de beoogde veredeling van het Arische ras. Het tweede, Les invasions barbares, verscheen twintig jaar later en diende zich in de ondertitel aan als een généalogie de l’histoire de l’art; we vernamen er dat veel tenoren van de wetenschappelijke kunstgeschiedenis, te beginnen bij haar verlichte founding father J. Winckelmann, gevoelig waren voor racistische ideeën en dikwijls gretig geloofden dat grote kunst een sturend eugenetisch impact kon hebben op haar publiek.
La ruse de Jacob voegt daar nu aan toe dat dergelijke mythes où la biologie croise l’art (blz. 13) ook lang voor de achttiende eeuw al regelmatig aan bod kwamen. Een exhaustief panorama kon het, nu het verhaal meer dan twee millennia bestrijkt, bezwaarlijk worden; het soms wat fragmentaire parcours van Michaud zorgt alleszins voor boeiende perspectieven.
***
Zijn eerste twee hoofdstukken blijven vlakbij de episode uit Genesis en bespreken de commentaren die rabbijnen en kerkvaders er van Philo van Alexandrië tot ver voorbij Augustinus aan wijdden. Ze onderbouwden het wonderlijke verhaal met allerlei analoge anekdotes, die toen moesten bewijzen dat foetussen inderdaad konden beïnvloed worden door wat de moeder tijdens de bevruchting of haar zwangerschap onder ogen kreeg en die nu vooral tonen dat dit idee in de Oudheid breed verbreid was. De exegeten noteerden ook dat Jacob, een paar Bijbelverzen na zijn list, aan zijn vrouwen Lea en Rachel vertelt dat hij in een droomvisioen vernomen had dat de nieuwe lammetjes zo vaak gespikkeld waren omdat God hem wilde begunstigen. Moderne lezers vermoeden dat Genesis hier, zoals wel vaker, twee oudere verhalen combineert, waarvan het ene een gewiekste slimmigheid en het andere een mirakel opvoerde. De rabbijnen of de kerkvaders lazen de tekst als één geheel en vonden er gedroomde stof om na te denken over het precieze aandeel van beide ‘partijen’ in dit merkwaardige gebeuren. De conclusie was doorgaans ongeveer, met wisselende nuances, dat Jacob misschien de kleur van de schapenvachten had kunnen beïnvloeden, maar dat zijn succes letterlijk oppervlakkig bleef omdat God uiteraard als enige voor nieuw leven kon zorgen.
In het derde hoofdstuk verdwijnt het mysterie naar het achterplan en krijgt het idee van een performante genetische sturing geleidelijk meer krediet. Resultaten zijn er, zeker voor wat het optimaliseren van menselijke foetussen betreft, niet echt bij en die zullen er overigens ook later niet komen; het hele verhaal van Michaud gaat ten gronde over een wensdroom van eugenetische (al)macht, die tussen de renaissance en de negentiende eeuw wel alsmaar geloofwaardiger gaat ogen. Er ontstaan dan nieuwe theorieën over de mechanismes van de voortplanting, waarin men krachten herkent zoals het roemruchte ‘magnetisme’ of de toen pas ontdekte elektriciteit, die men denkt te kunnen manipuleren. Michaud schrijft ook enkele boeiende bladzijden over de vele dromen rond de uitvinding van de fotografie, die zich ontwikkelde vanuit de veel oudere camera obscura en, eenmaal geperfectioneerd, voor perfecte technische reproductie zorgde. Foto-apparaten leken vlot een soort baarmoeders, waar het binnenkomende licht een gevoelige laag bevruchtte en duurzame en desgewenst te retoucheren nieuwe beelden genereerde. De analogie suggereerde van de weeromstuit dat er ook aan de processen binnen echte baarmoeders te sleutelen viel.
De enthousiaste tirades waarin een keur aan nu compleet vergeten publicisten die hoge verwachtingen neerschreven passen bij een nieuw vertrouwen in het menselijk kunnen dat de vroege moderniteit kenmerkt. Éric Michaud legt dat verband, waarschijnlijk wegens te evident, niet met zoveel woorden en begint zijn volgende hoofdstuk opnieuw in de Oudheid, waar de grote Galenus en diverse andere artsen het eerder hadden over de mogelijke impact van artistieke en andere beelden dan over echt technische ingrepen. De Spartaanse wetgever Lycurgus zorgde zijnerzijds voor wetten die de hoge kwaliteit van de opeenvolgende generaties moesten garanderen: het Spartaanse huwelijk was niet gericht op lust, maar op het creëren van dappere krijgers zodat de echtgenote van een oudere of zwakkere man het recht of zelfs de plicht had hem met een sterkere partner een waardig nageslacht te bezorgen. De vijanden van Sparta zagen het als een vrijbrief voor losbandigheid; de verdedigers argumenteerden dat het onredelijk was voor nieuw vee systematisch de sterkste stieren of hengsten in te zetten, maar die zorg bij de mens te verwaarlozen. Lycurgus vond navolgers in de utopische Zonnestad (1602) van Tommaso Campanella en de socialistische Voyage en Icarie (1840) van Étienne Cabet en werd hoog bewonderd door Winckelmann. Anderhalve eeuw later werden zijn wetten een welkom precedent voor de Arische veredelingsdromen van nazi-Duitsland…
Met die echo’s van zijn vorige werk lijkt Éric Michaud zijn trilogie mooi af te ronden. Hij gaat daarna toch verder met een slothoofdstuk over drie grote negentiende-eeuwers die ook speculeerden over gerichte rasveredeling en de rol die kunst daarbij kon of moest spelen. Charles Darwin leunde voor zijn theorie over de natuurlijke selectie sterk op overvloedige vakliteratuur over schapen- en paardenkwekers, die hij grondig kende; het heette dan dat de natuur, uiteraard zonder ze echt te beogen, na millennia aan blinde variaties vergelijkbare resultaten bereikte. De evolutie werd in de hand gewerkt door een soort instinctieve selectie; de knapste partners hadden vanzelf meer seksueel succes en gaven hun superioriteit vaker door aan de volgende generaties. Friedrich Nietzsche droomde meer toekomstgericht van Übermenschen en bedoelde dat vaak minder metaforisch dan zijn bewonderaars vooral sinds de Tweede Wereldoorlog probeerden te geloven; ook hij kon daarvoor overigens terugvallen op allerlei nu vergeten vakliteratuur. De Dritte im Bunde van Michaud, Oscar Wilde, bleef beroemd met zijn uitspraak dat het leven de kunst meer imiteert dan omgekeerd: Life imitates Art far more than Art imitates Life! Het is een kernachtige samenvatting van wat de gerichte kwekers misschien altijd al gehoopt en dus dikwijls geloofd hadden
***
La ruse de Jacob brengt zijn onderwerp niet echt in kaart. Je krijgt soms de indruk dat Éric Michaud al wat hij tijdens zijn strakker omschreven enquêtes over nazi-Duitsland en het vak kunstgeschiedenis op het spoor kwam maar toen niet kon gebruiken nu in een laatste (?) werk wou samenproppen. Het resultaat is hoe dan ook indrukwekkend: zijn overvloedige materiaalverzameling, waarvoor hij tientallen auteurs opsloeg die voor de meeste lezers hoogstens namen zijn of zelfs dat niet meer, is, ook als je er af en toe wat in verloren loopt, nagenoeg altijd onvermoed interessant.
Michaud ontsluit zo een wellicht marginaal maar alleszins merkwaardig zelfkantje van de cultuurgeschiedenis, waar doorgeslagen fantasie en ernstig denkwerk dikwijls vlak bij elkaar lagen en soms bedenkelijke cocktails opleverden. Duidelijke krachtlijnen zijn er in zijn panorama niet echt bij, maar het is maar de vraag of die er überhaupt waren: La ruse de Jacob vertelt een wildgroei aan dolle ideeën – en zoiets kan behoorlijk verward verlopen…
Éric Michaud, La ruse de Jacob. L’élevage des humains et le modèle de l’art, Parijs, Gallimard, 2025, 300 blz., € 22,50.
-, Un art de l’éternité. L’image et le temps du national-socialisme, Parijs, Gallimard, 1996 (sinds 2016 ook als pocket Folio Histoire 260).
-, Les invasions barbares. Une généalogie de l’histoire de l’art, Parijs, Gallimard, 2015.