Guido Vanheeswijck*

 

Naar aanleiding van het nu al maanden durende debat rond identiteit en de (on)mogelijkheid om elkaar te verstaan deed de jonge slam dichter Lisette Ma Neza onlangs in een televisiestudio van de VRT deze treffende uitspraak: ‘Als iets zoveel gevoelens oproept, is er iets mis’. Zij voerde daar een debat met Europees parlementslid Assita Kanko over de vraag wie gerechtigd was het gedicht van Amanda Gorman, voorgedragen op de inauguratie van Joe Biden als 46ste president van de Verenigde Staten, in het Nederlands te vertalen. Beide zwarte vrouwen waren het grondig oneens en gaven een nagenoeg tegengestelde omschrijving van wat zij onder racisme verstonden. Het ging er bij momenten driftig aan toe.

Hun sterk gepolariseerd dovemansgesprek is al lang geen uitzondering meer. Bijna dagelijks kregen we de voorbije maanden op de opiniebladzijden van sociale en klassieke media artikels over identiteitspolitiek in alle geuren en kleuren voorgeschoteld en hoe meer artikels, hoe harder de toon. Met als enig resultaat dat niemand nog naar elkaars argumenten luistert en dat de emotie van (ingehouden of openlijke) drift de bovenhand neemt. Opvallend daarbij was dat die polarisering zich niet voordeed tussen racisten en antiracisten of tussen misogyne machomannen en feministen, maar tussen antiracisten en voorstanders van gelijke rechten tussen man en vrouw onderling. Als iets zoveel gevoelens oproept tussen mensen die min of meer dezelfde vooronderstellingen qua mensbeeld delen, dan is er inderdaad iets mis. Laten we daarom de drift even opzij zetten en een en ander in een bredere context plaatsen.

 

Een spook waart…

 

Een spook waart momenteel door het Vlaamse en Nederlandse cultuurlandschap – het spook van een sluipende vorm van (zelf)censuur, die voortspruit uit een ‘dubbele’ dominante tijdsgeest waarin bepaalde opvattingen geen enkel gehoor vinden. Neen, ik ga het afgezaagde refreintje van rechts niet herhalen dat de toonaangevende media links zijn, noch de omgekeerde klaagzang van links dat rechts juist te veel aan bod komt. Ik buig me liever over het lot van wie zich niet laat opsluiten in de geijkte links-rechts / progressief-conservatief tegenstelling. Wie de nuance opzoekt, zal bepaalde mainstream ideeën, of ze nu links of rechts zijn, goedkeuren en andere afkeuren. Daarom wordt zo iemand vanuit de twee kampen gestigmatiseerd als ofwel té progressief ofwel té conservatief, terwijl hij of zij nooit helemaal een van beide (wil) zijn.

Ik verklaar me nader. Iemand kan het tegelijk opnemen voor migranten (zogenaamd progressief) en vragen hebben bij de liberale wetgeving rond abortus en euthanasie (zogenaamd conservatief). Iemand kan tegelijk overtuigd christen zijn (conservatief) en homofobie afwijzen (progressief). Iemand kan tegelijk gevoelig zijn voor genderproblematiek (progressief) en kritisch zijn voor de opgepookte tegenstelling tussen mannen en vrouwen (conservatief). Iemand kan seksuele preutsheid afwijzen (progressief) en de klassieke gezinswaarden hoog in het vaandel dragen (conservatief). Iemand kan globalisering toejuichen (progressief) en het belang van gemeenschapsvorming onderstrepen (conservatief). Iemand kan tegelijk sociale herverdelingsvraagstukken bespreken (progressief) en culturele identiteitskwesties te berde brengen (conservatief). Juist die genuanceerde houding heeft het momenteel moeilijk, maar eigenlijk is dat altijd zo geweest.

 

De aantrekkingskracht van het intellectueel conformisme

 

Waarom? Er is nu eenmaal de altijd sluimerende aantrekkingskracht van het intellectuele conformisme. Natuurlijk mag je je afzetten tegen de dominante visie (officieel is vrijheid van mening nooit afgeschaft), maar het sluipende mechanisme van de ‘intellectuele correctheid’ doet intussen zijn werk, nauwelijks zichtbaar in het openbaar maar er daadwerkelijk aanwezig. Die sluimerende vorm van censuur stimuleert – juist omdat de nuance onder verdenking staat – de polarisatie die we momenteel zien. Vandaag zijn er immers twee ‘toonaangevende visies’: aan de rechterkant is er ‘de onfeilbaarheid van het wantrouwen’ (ik ontleen de tem aan Ignaas Devisch) tegenover iedereen die anders denkt; aan de linkerkant ‘de onfeilbaarheid van het zelfbeeld van tolerantie en openheid’. Dit dubbele geloof in de eigen onfeilbaarheid werkt onvermijdelijk stigmatiserend. Eén recent voorbeeld. Wanneer de kerk homoseksuele koppels weigert te zegenen, reageert een deel van de holebi-beweging: ‘Elk streepje achter de noemer ‘katholiek’ is een strootje gewicht op de weegschaal van haat en onbegrip’. En dat doen ze allebei in naam van slogans als liefde, wederzijds begrip en fijngevoeligheid.

Wie beide vormen van zelfgenoegzame onfeilbaarheid in vraag stelt, blijft doorgaans in de kou staan. Die sluimerende, maar op lange termijn gevaarlijke vorm van censuur doodt het voor de democratie noodzakelijke debat, maar verhoogt de voor de samenleving ondermijnende polarisatie. Polarisatie tussen zogenaamd progressieve en conservatieve ‘fundamentalisten’, (on)behaaglijk huizend in hun eigen bubbels. Die bubbels fungeren als spiegelbeelden, waarin weliswaar een andere inhoud wordt weerkaatst maar een identieke houding zich manifesteert. Die van het onfeilbare geloof in hun eigen waarheid en dedain voor de ongevoelige domheid van de ander.

 

Herstelwerkzaamheden aan een ondergesneeuwd ideaal

 

Hoe kunnen we op deze ‘vrijplaats’ die Streven wil zijn dit dogma van het geloof in de eigen onfeilbaarheid aan kritiek onderwerpen? Ik formuleer de vraag nog anders. Wanneer slaat een aanvankelijk terechte gevoeligheid voor daadwerkelijk onrecht om in kwetsende ongevoeligheid voor ervaringen die niet in de voorgekauwde categorieën passen? Wanneer verzandt een aanvankelijk zinvol debat in een dovemansgesprek, waarin iedereen zich (on)behaaglijk koestert in de bubbel van het eigen gelijk? Want zowel aanhangers als criticasters van de identiteitspolitiek (antiracisme, feminisme, dekolonisering, nationalisme) herhalen voortdurend hun eigen gelijk, gefascineerd door het ongelijk van de ander. En dat in naam van sociale rechtvaardigheid.

Beiden hebben, in hun fixatie op hun eigen uitgangspunten, nauwelijks nog oog voor het morele ideaal dat achter de moderne drang naar gelijkheid en vrijheid schuilgaat, met name dat van de broederlijkheid / zusterlijkheid (voorlopig is er geen genderneutraal woord voorhanden), een oud woord voor wederzijds respect. Juist daarin toonde zich bijvoorbeeld de achillespees van de Franse Revolutie. Een niets ontziende gelijkheidsdrang verzandde uiteindelijk in terreur. Toch blijft dit morele ideaal van wederzijds respect, ondanks het huidige, uiterst vermoeiende en nagenoeg uitzichtloze gekrakeel, nog steeds waardevol. Wat we daarom nodig hebben, is geen radicale veroordeling noch een onkritische verheerlijking van de identiteitspolitiek en al evenmin een makkelijk compromis. Wel, naar het woord van de Canadese filosoof Charles Taylor, herstelwerkzaamheden om het verborgen morele ideaal van broederlijkheid achter de vandaag ontspoorde debatten over gelijkheid terug te halen en vanuit dit ideaal, dat de kemphanen ‘onbewust’ zelf motiveert, deze debatten te verfijnen.

Die herstelwerkzaamheden uitvoeren, en dat in een samenleving die nooit uit ideale mensen bestaat, vereist volgehouden aandacht voor de volgende vragen. Hoe kunnen we onze eigen vooronderstellingen tegen het licht houden en ze kritisch bevragen, op dezelfde manier als we dat doen met de vooronderstellingen van onze voorouders en van degenen die er vandaag andere opvattingen op na houden? Hoe kunnen we onze gehechtheid aan onze diepste overtuigingen blijven bewaren en ze toch onderwerpen aan de mogelijkheid van verfijning en correctie? Hoe kunnen we aandacht voor het eigen ‘zelfgenoegzame ik’ overstijgen, zonder te vervallen in valse/polariserende identiteiten?

Herstelwerkzaamheden kan je slechts uitvoeren, wanneer je afstand neemt van zowel de progressieve ‘conformist’ als de conservatieve ‘conformist’. Op het eerste gezicht tegenpolen, vinden zogenaamde progressieven en conservatieven elkaar immers in de beschutte en comfortabele positie van vaststaande paradigma’s, die ze voor ‘zeker’ aannemen. Een recent voorbeeld ter illustratie, opnieuw uit de wereld van de literaire vertaling. Ditmaal gaat het over een vertaling van Dante’s ‘de hel’, het eerste deel van zijn Divina Commedia. Om niet te kwetsen, besloot uitgeverij Blossom Books bepaalde verwijzingen naar Mohammed te schrappen. En dan liggen de voorspelbare reacties voor de hand. Ofwel schrappen, want je mag niet kwetsen (progressief), ofwel behouden, want dat is nu eenmaal onze traditie (conservatief).

 

Historische myopie of lering uit ons erfgoed?

 

De progressief gaat er immers onbewust van uit dat de uitgangspunten van vandaag de enig juiste zijn en dat we daarom ‘met de tijd mee moeten’ en dus op basis van haar of zijn morele categorieën de tekst moeten aanpassen. Voortschrijdend inzicht noemen ze dat. Terecht formuleerde Luc Devoldere daarbij de volgende kanttekening: ‘Morele oordelen over het verleden vertrekken vanuit een impliciete morele superioriteit. Wij zijn beter en verlichter dan de mensen die vroeger leefden. Maar is dat zo?’ Wordt het geloof in ‘voortschrijdend inzicht’ niet vaak gevoed door historische (en geografische) bijziendheid en onwetendheid?

De conservatief daarentegen zweert bij de zekerheid van de paradigma’s van een vroegere tijd, die hij of zij dan vaak afschildert als een ‘gouden tijd’. Maar daarmee maken zij de traditie monddood, zij laten haar inspiratie verstarren tot louter museaal erfgoed. De traditie kan immers slechts fungeren als noodzakelijke leidraad, indien je ze kritisch tegen het licht houdt. Opnieuw Devoldere: ‘Je moet juist in het ‘verstaan’ van het verleden investeren. Dat vergt openheid én weerbaarheid. […] Anders wordt het verleden – een standbeeld van Leopold II, Lolita van Nabokov, Mohammed bij Dante – uit het zicht gehouden en blijft slechts een echokamer over waarin alleen nog stemmen klinken en perspectieven worden toegelaten die we al kennen, waarin alleen gevoelens worden aanvaard die we al hebben.’[1]

 

Een vrijplaats van het denken en schrijven doorprikt dit paradigmatisch dogmatisme, van waaruit conservatieven en progressieven hun dovemansgesprekken voeren. Een dergelijke vrijplaats is allerminst een comfortabele positie. Maar ze is wel zo oud als het denken zelf en ze heeft steevast gefungeerd als voedingsbodem voor de nooit eindigende taak van herstelwerkzaamheden. Want daar was het op 20 januari in Washington toch allemaal om begonnen. Een oude witte man, moeilijk te been, vroeg een jonge zwarte vrouw om te spreken over de zoektocht naar de verloren eenheid in een verdeeld land. Herstelwerkzaamheden waren dringend aan de orde. Juist die kwetsbare oproep tot eenheid, tussen wit en zwart, man en vrouw, zorgt nu al enkele weken aan de overkant van de oceaan voor rumoerig geruzie, oorverdovende dovemansgesprekken, onbegrip tussen collega’s, druk op vriendschappen, wederzijdse ‘framing’, zelfs blokkering van benoemingen. En dat alles in naam van het ondergesneeuwd ideaal dat wederzijds respect heet.

 

[1] Luc Devoldere, ‘Waarom Mohammed in Dante’s hel zit’, De Standaard, 25 maart 2021. https://www.standaard.be/cnt/dmf20210324_98064673