Met enkele opmerkingen over Martin Heidegger en het nihilisme vooraf

Eric Bolle*

 

Martin Heidegger: nihilisme als het uitblijven van het zijn

In de ogen van de Duitse filosoof Martin Heidegger (1889-1976) verkeren wij in een diep nihilisme. Wereldoorlogen en humanitaire catastrofes kunnen in hun huidige omvang alleen worden begrepen tegen de achtergrond van de dood van God. Door de dood van God hebben wij iedere zekerheid en ieder oriëntatiepunt verloren. Dat lijkt een historische gebeurtenis. Nihilisme is er pas rond 1800 voor het eerst en breekt pas in de tweede helft van de negentiende eeuw door. Dat gebeurt vooral in het denken van Friedrich Nietzsche (1844-1900). Sindsdien zijn wij op zoek naar wat ons en de geschiedenis pas zin geeft. Volgens Heidegger gaat de crisis van het nihilisme echter dieper. Nihilisme karakteriseert niet alleen de moderniteit, maar ook het Westerse denken in zijn geheel en als zodanig: ‘Het nihilisme is in zijn wezen gedacht de grondbeweging van de geschiedenis van het Avondland. Zij toont een dergelijke diepgang dat haar ontvouwing alleen nog maar mondiale catastrofes tot gevolg kan hebben. Het nihilisme is de wereldhistorische beweging van de in het machtsdomein van de moderniteit getrokken volkeren van de aarde’. (GA 5, 218)[1]

Dit nihilisme is dus een mentaliteit, een gesteldheid van de geest die de gegeven situatie afwijst en niet langer geloof hecht aan transcendente idealen, aan een rechtvaardige ordening die al dan niet van deze wereld is. De nihilist gelooft niet meer aan bovenzinnelijke criteria op basis waarvan wij gedeelde beslissingen kunnen legitimeren en ons bestaan kunnen rechtvaardigen: ‘De nihilist ontkent twee dingen: de voorhanden wereld zoals zij “is”, die zou er niet moeten zijn; in zover is de nihilist pessimist. Maar de nihilist ontkent ook het “ideaal” dat op zich zou willen bepalen hoe de wereld zou moeten zijn; hij ontkent ook iedere op zich bestaande bovenzinnelijke en vanuit de voorhanden wereld gezien wensbare wereld’. (GA 48, 139)

Dat hoeft geen negatieve houding te zijn. De nihilist is wel degelijk op zoek naar een nieuwe orde, maar wil die ontlenen aan een nieuwe beaming van de immanente wereld die in zijn ogen de enige is: ‘Achter beide ontkenningen staat echter de wil de voorhanden wereld om te scheppen, maar haar daarbij als de enige wereld te ervaren en uit haar alleen en voor haar de nieuwe orde te scheppen. De dubbele ontkenning van het voorhandene en van wat op zich zou moeten is op de achtergrond de beaming en bevestiging van éen enkele wereld die het voorhandene verwerpt en het nieuwe vanuit het nieuwe zelf inricht en iedere beroeping op een bovenwereld niet meer kent. Dat is de eigenlijke zin van het woord “nieuwe orde”. Alleen de nihilist kan haar voltrekken.’ (GA 48, 139)

Op de een of andere manier associeert men met de term nihilisme vooral iets verwerpelijks. De oproep tot ommunting van alle waarden wordt liever niet gehoord of men doet vol zelfvoldaanheid alsof die Umwertung al heeft plaats gevonden omdat men er in is geslaagd het eigen bestaan een eigen zin te geven en zo het nihilisme te overwinnen. Zingeving is één van de beste middelen om de kop in het zand te steken voor het nihilisme en het buiten de deur te houden. Hier komt Heidegger met zijn originele invalshoek en zijn eigen definitie van het nihilisme, namelijk dat men de zijnsvraag niet wil stellen: ‘In plaats van zich voorbarig met behulp van een steeds te kort schietende berekening te verheugen op de overwinning van het nihilisme verblijft het denken dat door het wezen van het nihilisme is geraakt in de aankomst van het uitblijven en wacht erop om te leren wat het uitblijven van het zijn vanuit en op zichzelf zou willen zijn’. (GA 67, 232)

Het westerse denken heeft de vraag naar het zijn voorbarig beantwoord. Het verklaart het zijn in zijn oorsprong of totaliteit uit een hoogste zijnde (God), uit de idee (Plato), uit de arbeid (Hegel, Marx, Jünger), uit de wil tot macht (Nietzsche). Daardoor vertroebelen de zijnden het zicht op het zijn. De vraag wat het zijn als zijn is wordt niet gesteld. Dat komt niet alleen door ons, het is de beslissing van het zijn zelf zich aan ons te onttrekken: ‘Het zijn zelf in zijn uitblijven tegemoet denken betekent te beseffen dat het zijn zelf belofte is. Het is echter door uit te blijven, dat wil zeggen voor zover het zelf niets is. Deze geschiedenis, dat wil zeggen het wezen van het nihilisme, is de beschikking van het zijn zelf’. (GA 67, 232) Pas wanneer wij het nihilisme doorgronden beseffen wij dat het zijn weest ‘als de belofte in onttrekking’. (GA 67, 249)

De mens is dus in wezen vereenzaamd. Het zijn heeft zich van hem afgekeerd, misschien heeft het zich zelfs nog wel nooit tot hem gewend. Taak van het denken is dit te zien en te doorstaan. Zijn in de modus van de afwezigheid, dat is de strekking van het nihilisme. Dit uitblijven wordt niet alleen door Heidegger zelf gethematiseerd, hij ziet het ook aan het werk bij zijn lievelingsdichters, met name bij Hölderlin en Trakl. En als je het zo ziet heeft het nihilisme helemaal niets zwarts of dreigends, maar leidt het tot een nieuw soort onschuld: ‘Wat voor schade kan een denken nou aanrichten dat alleen maar aan dat ene denkt namelijk naar de zijnshistorische herkomst te wijzen die vanuit de aankomst van het uitblijven van het zijn zelf aan het wezen van de mens is toegekend en voorbehouden?’ (GA 67, 252)

Georges Bataille: Het mensenrecht op zinloosheid

Heidegger schrijft deze dingen op in de jaren veertig van de vorige eeuw, tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog. In dezelfde tijd schrijft de Franse denker Georges Bataille (1897-1962) zijn Somme Athéologique, die in twee kloeke delen verzameld werk is ondergebracht. Men vindt daar De innerlijke ervaring dat ook in het Nederlands werd vertaald, een beschouwing met als titel Le Coupable, de schuldige, die eigenlijk L’Amitié had moeten heten, Sur Nietzsche en Mémorandum, Batailles eigen Nietzsche-anthologie. Het boek heeft dus een monumentale architectuur met vier delen, maar er zitten ook kleinere verhandelingen en gedichten tussen. Thema is de dood van God en de betekenis daarvan voor de theologie of beter de atheologie. Wat betekent de lege plaats die na Gods verdwijnen overblijft? Die lege plaats is niet niets, maar de nieuwe plek waar over zingeving en zinloosheid, over nihilisme en betekenis van onze cultuur wordt doorgedacht. Grote overeenkomst met Heidegger zijn behalve de verering voor Nietzsche: zijn in de modus van verlies, bestaan als onttrekking, denken in de afwezigheid van God.

Een snelle toegang tot de Summa Atheologica biedt een ongepubliceerde notitie bij het voorwoord tot Sur Nietzsche: ‘Het fundamentele mensenrecht is niets te betekenen. Dat is het tegendeel van het nihilisme. De zingeving verminkt en fragmenteert. Dit recht geen betekenis te hebben wordt het meest miskend en met de voeten getreden. In dezelfde mate waarin de rede haar gebied uitbreidt, verliest de zinloosheid – bedoeld in positieve zin – aan terrein. De fragmentenmens is op het ogenblik de enige wiens rechten worden erkend. Hier wordt voor het eerst het recht van de gehele mens geproclameerd. Ik bedoel dit in formele zin. De schilderkunst en de poëzie van deze tijd bevestigen van hun kant dit recht niets te betekenen. Het is goed dit ook in algemene en formele zin te bevestigen.’ (OC VI, 428-429)[2]

Dat klinkt officieel, en dat is ook de bedoeling. Het is een proclamatie, dat wil zeggen een taaldaad waardoor een regel wordt ingesteld en wetskracht krijgt. De regel legitimeert… dat legitimatie niet nodig is. Plechtig wordt verklaard dat mensen zich niet hoeven te rechtvaardigen. Zij worden ontslagen van de verplichting betekenis te geven en zin te verlenen. Het woord nihilisme staat hier – anders dan bij Heidegger – niet voor het nieuwe maar juist voor het oude denken. Het oude denken komt niet toe aan de gehele mens, het breekt hem in stukken bijvoorbeeld door hem tot arbeid te dwingen, deel te nemen aan de strijd om de macht, in het algemeen aan de maatschappij te participeren. Juist daarin ligt volgens Bataille het nihilisme. Men ziet niet de gehele mens, voor wie verkwisting, erotiek, feest en kansspel minstens even belangrijk zijn zonder echter aan zet te komen. Uitzondering vormt de kunst van de avant-garde die al wel deze weg is ingeslagen. Bataille heeft veel kunstenaars persoonlijk goed gekend en doelt daarop als hij dit schrijft. Denk daarbij vooral aan zijn goede vriend, de schilder André Masson (1896-1987).

De gehele mens, daar is het Bataille om te doen: ‘Wanneer wij ieder ogenblik van ons leven onderwerpen aan het willen bereiken van een doel, wordt het volledigheidskarakter van het zijn uitgewist. Wie handelt vervangt de gehele bestaansgrond van zichzelf door een specifiek doel. Handelen maakt uit de mens een fragmentarisch wezen. Het leven is niet volledig wanneer het wordt onderworpen aan een hoger doel. Het wezen van de totaliteit is vrijheid. Maar ik kan niet een volledige mens worden door simpelweg voor de vrijheid te strijden. De totaliteit in mij is uitbundigheid: het is slechts een leeg streven, een ongelukkig verlangen zich te verteren zonder andere reden dan het verlangen te branden zelf.’ (OC VI, 17-18)[3]

De innerlijke ervaring is de ervaring van de zinloosheid die wij opdoen na de dood van God. Daarmee verliest ons bestaan zijn karakter van streven naar een doel en wordt het zuivere voltrekking. Door niet te handelen en af te zien van plannen en projecten krijgen wij de kans ons volledig te ontvouwen en worden wij een héle mens. Met het begrip vrijheid moeten wij oppassen want als wij ons leven onderwerpen aan het doel onszelf of anderen te bevrijden, dan hebben wij opnieuw van onze soevereiniteit afgezien. Soevereiniteit, die wij alleen maar kunnen bereiken in exuberantie en door ons op te branden. Dit zal niet iedereen aanspreken en het is ook niet gemakkelijk te realiseren, maar het is de oorspronkelijke intuïtie van Bataille die hij heeft ontwikkeld in dialoog met het denken van Nietzsche.

Dichter bij elkaar dan ooit te voren.

Laat ons nu eens proberen de hoofdlijnen van de Summa Atheologica te schetsen. In L’Expérience intérieure gaat het erom te leren afzien van erkenning en zich te laten uitwissen. Men moet afzien van harmonie en architectuur, zich overgeven aan de extase en oceaan worden. Poëzie biedt een uitweg want het is een offerhandeling met de woorden als slachtoffer. De woorden die ons onderwerpen aan nuttige handelingen moeten wijken voor een communicatie die afziet van bezit en toe-eigening. Bataille schrijft voor wie in een gat valt door zijn boek te lezen en daar niet meer uitkomt. De verschijnselen proberen ons te laten vergeten dat het zijn afwezigheid is. De tijd betekent dat niets vaststaat en alles verdwijnt. Wij zien de dingen kort voordat zij worden omgebracht: ‘Ofwel het zijn kan worden herleid tot de verschijning, ofwel het is niets. Het zijn is de afwezigheid die de dingen proberen te verbergen’. (OC V, 326)

Met dit citaat zitten wij al in Le Coupable. De schuldige is een verwarrende titel. Battaille voelt zich schuldig en heeft alle reden zich schuldig te voelen. Bataille denkt aan zijn blinde vader die in de zon staart. (OC V, 335) Tijdens de Eerste Wereldoorlog is Bataille samen met zijn moeder gevlucht om aan Duitse bombardementen te ontkomen. Daarbij moesten zij zijn vader achterlaten die aan syfilis leed en in een rolstoel zat. Hoewel onvermijdelijk en met diens instemming is dit iets waar Bataille zijn leven lang onder geleden heeft. De oorspronkelijke titel voor dit boek zou Vriendschap zijn geweest, maar die titel had Bataille al voorbehouden aan een andere publicatie die echter niet is doorgegaan.

Vriendschap is inderdaad een goede titel voor dit boek: ‘Diepe vriendschap wil dat iemand door al zijn vrienden is verlaten, ware vriendschap is vrij van alle banden’. (OC V, 299) En meer nog dan andere mensen geldt die vriendschap de dood: ‘Iedereen is vreemd aan het universum, behoort de dingen toe, de maaltijden, de kranten – die sluiten hem allemaal op in zijn particulariteit -, laten hem in onwetendheid over al het overige. Wat het bestaan verbindt aan die rest, dat is de dood. Wie de dood in de ogen kijkt hoort niet meer bij een kamer, bij zijn naasten, hij geeft zich over aan het vrije spel van de hemel’. (OC V, 283)

Dit type vriendschap waarbij de dood van God correspondeert met die van de mens betekent een vriendschap die er vóór Nietzsche niet is geweest. Zij komt in de plaats van de genealogie van de moraal waarin God niet meer was dan een garantie voor moraliteit. Volgens Bataille eigenlijk een miskenning van alles wat er goddelijk is aan God. Als ik Bataille goed begrijp brengt hun beider afwezigheid God en mens dichter bij elkaar dan ooit te voren.

Kans en sjans

Nietzsches Zarathoestra prijst zich gelukkig dat hij als een azuren stolp boven de dingen staat. Hij heeft de mensen en de dingen bevrijd van het doel zodat alles en iedereen zichzelf kan zijn. De aarde is de plek van het toeval. Er is geen spinnenweb van rationaliteit dat alles verklaart en voorspelbaar maakt. Iedere gebeurtenis die die naam waardig is, is de worp van de dobbelsteen. De mens is wezenlijk speler.

Bataille pakt dit thema op. Leven is kansen pakken maar het gaat niet om carrièrekansen of politiek opportunisme, het gaat om kansen op liefde en erotiek. Kans bij uitstek is de flirt, of zoals men zegt de sjans. Zijn betekent accorderen met kansen. Dat kan niet zonder lichte toets, zonder désinvolture, maar ook niet zonder angst. De mens is wel nergens zo bang voor als voor het spel. Het gaat om wagen en jezelf tot inzet maken zonder daar bij na te denken. Filosofie heeft hier geen weet van. Kunst des te meer, tenminste wanneer de kunstenaar zich niet in dienst stelt van een ideologie maar zich laat betoveren door de wereld die hij zelf schept. Kans en sjans hebben niets van doen met waarschijnlijkheidsrekening. Het gaat om een staat van genade, een geschenk uit de hemel.

Men zou kunnen denken dat het hier om een ongebreideld hedonisme gaat. Maar uit Sur Nietzsche maak ik op dat het tegendeel het geval is. Communicatie, verkeer is alleen mogelijk tussen beschadigde personen wier gekwetstheden met elkaar corresponderen en die elkaar meesleuren in een ruïneuze verkwisting. Alleen twee verscheurde mensen kunnen in elkaar opgaan en zo het niets en de dood nabij brengen. In die zin betekent sjans verval, het komt van casus dat val of geval betekent. En ik heb nog een argument dat het bij Bataille niet in de eerste plaats om hedonisme gaat. Hij is namelijk heel sterk gericht tegen gezapigheid. Hij kan niet verdragen dat mensen kansen laten liggen, afzien van flirten en hun verlangens sublimeren. Hij provoceert iedereen die hij kent met hem mee te spelen en zich in de immanentie te verliezen. Sjans missen, dat is pas zonde in de theologische zin van dat woord.

In zijn boek over Nietzsche speelt Bataille met de gedachte dat God zelf sjans is. In elk geval moet men volgens hem de kansen die ons toevallen net zo beminnen als de vrome mens van God houdt. Onwillekeurig denk ik aan een kerklied dat mijn moeder zong: ‘Grijp toch de kansen, door God u gegeven…’. Toe-val daar gaat het om. Dat toevallen is zo niet God zelf, dan toch wel goddelijk – in ieder geval voor Nietzsche en Bataille. Dat is volgens mij de kern van de Summa Atheologica, zoals Nietzsches Zarathoestra zegt: ‘Toeval is de oudste adel van de wereld, die heb ik aan alle dingen teruggeven, en zo heb ik ze verlost van de slavernij onder het doel’.[4]

Tegen de zelfgenoegzaamheid

In de ogen van Friedrich Nietzsche zijn wij de laatste mens. Wij hebben ons optimaal ingericht, kunnen ons prima aanpassen, zorgen goed voor onszelf, zijn intens tevreden en heel gelukkig met elkaar. Nietzsche neemt daar echter geen genoegen mee. Hij vindt dat wij niets meer scheppen dat verder gaat dan onszelf en is van oordeel dat ons leven geen inzet meer heeft. Ons levensgeluk is voor hem niet meer dan het eindstadium van het nihilisme. Wij kunnen onszelf niet meer rechtvaardigen en doen alsof er niets aan de hand is. Nietzsche komt ongelegen. Maar niet voor iedereen. Zoals wij hebben gezien zijn Martin Heidegger en Georges Bataille in zijn kielzog ieder hun eigen onderzoek begonnen. Voor Heidegger gaat de filosofie voorbij aan het wezenlijke. Niet alleen onze tijd, de gehele geschiedenis van het Westerse denken is zonder het te beseffen nihilisme want het is er niet toe in staat de zijnsvraag te stellen. Bataille verbindt een andere consequentie aan Nietzsche en proclameert het mensenrecht op zinloosheid. De mens is verminkt omdat hij zich aan doelen onderwerpt. Pas door zijn plannen en projecten op te geven kan hij een complete mens worden. Nihilisme – zo leren deze drie denkers ons ieder op hun eigen wijze – is heilzaam en heeft een helende werking. Het bevrijdt ons van onze zelfgenoegzaamheid.

Uit Batailles Summa Atheologica vernemen wij een bevel. Het luidt: ‘Wie je ook bent die mij leest, speel jouw kans uit. Zoals ik het doe zonder ongeduldig te worden en zoals ik jouw spel speel op het ogenblik waarop ik schrijf. Jouw sjans is noch van jou noch van mij. Zij is de kans van alle mensen en hun licht’. (OC VI, 110)

‘Mijn dood en ik, wij glijden weg in de wind daarbuiten waar ik mij openstel voor de afwezigheid van mezelf.’ (OC V, 365)

 

Dit is de tekst van de lezing ter afsluiting van de cursus Nietzsche en het nihilisme, HOVO Brabant, Breda, maart en april 2022.

 

Eric Bolle (Den Haag 1954) doceert Duits en filosofie in het voortgezet en hoger onderwijs. Hij is gastrecensent en gastredacteur bij  Filosofie-Tijdschrift. In de zomer van 2022 verschijnt onder zijn gastredactie het nummer Nihilismen. Lessen uit de Donau-Monarchie van dit blad. Speciale vermelding verdient zijn vertaling van Hölderlins stukken over Sophokles en Pindarus die hij samen met de beeldend kunstenaar Marcel Wesdorp publiceerde op de website Bewijsbare Mythen.

 

[1] Ik citeer en vertaal Martin Heidegger naar de Gesamtausgabe, deel 5: Holzwege (met het beroemde Nietzsches Wort „Gott ist tot“), deel 48 Nietzsche: Der europäische Nihilismus, en deel 67 Metaphysik und Nihilismus.

[2] Ik citeer en vertaal Batailles La Somme Athéologique naar de Oeuvres Complètes, deel V en VI.

[3] Ik heb mijn vertaling vergeleken met de Duitse editie Nietzsche und der Wille zur Chance, vertaald door en met een nawoord van Gerd Bergfleth, Berlijn 2005,19-21. Het omslag van deze vertaling van Sur Nietzsche is de illustratie bij dit blog.

[4] Friedrich Nietzsche: Zo sprak Zarathoestra, vertaald door Ria van Hengel, met een nawoord van Hans Driessen, Amsterdam & Antwerpen 2021, 169.