De man zonder eigenschappen van Robert Musil

 

Daan Lameijer*

 

Sommige imperiums bestaan zo lang, dat hun neergang ondenkbaar wordt. In het jaar 410 vallen de Visigoten het geradbraakte Rome binnen. Wanneer kerkvader Hiëronymus dit verneemt in zijn klooster te Bethlehem, wanhoopt hij: ‘als Rome ten onder kan gaan, waaraan moeten wij ons dan nog vastklampen?’ Zoals Rome zou het nog vele rijken vergaan. Zo ook Oostenrijk-Hongarije, waar De man zonder eigenschappen (Der Mann ohne Eigenschaften; 1943) van Robert Musil zich afspeelt. Musil beschrijft de lotgevallen van Ulrich, de eigenschaploze man die de teloorgang van de Dubbelmonarchie hoofdschuddend bekijkt. Al telt het boek ruim 1300 pagina’s, het is onvoltooid gebleven, en dat is opmerkelijk passend. De geschiedenis is volgens Ulrich immers lineair noch cyclisch: ze is voorlopig, onaf en in ontwikkeling, een samenraapsel van ficties en interpretaties van de werkelijkheid bovendien.

Met zijn zeggingskracht houdt de roman zelfs het hedendaagse Europa een spiegel voor. In dit essay betoog ik dat Musils magnum opus in de eenentwintigste eeuw zelfs urgenter is dan ooit. Hij rekent genadeloos af met de onachtzaamheid, onverantwoordelijkheid en zelfgenoegzaamheid van het oude continent. Eén blik op een willekeurige wereldkaart verraadt dat Europa zich het centrum van de wereld waant, zich niet bewust van zijn nietigheid in de wereldgeschiedenis. Musil laat zien dat een zelfbenoemde ‘volmaakte beschaving’ in feite een bijrol vervult op het mondiale strijdtoneel, en mogelijk al de ondergang nabij is.

 

Navelstaren van een ingedutte maatschappij

 

In zijn verhandeling Mens/Onmens beweert Bas Heijne dat Europa tegenwoordig twee grote obsessies kent: waarheid en identiteit.[i] Hij koppelt deze thema’s aan de in 2019 afgebrande Notre Dame: symbool voor een bedreigd christelijk continent. Meteen borrelden speculaties op over wie verantwoordelijk was en de sociale media, niet geremd door kritische filtermechanismen, stookten het vuurtje op: de zoveelste complottheorie zag het levenslicht, van elite versus volk, vreemdeling versus Europeaan, en het goede verleden versus het gevaarlijke heden. Maar als de overheid dit gevaar van desinformatie onderkent en wil stoppen, maakt zij zich volgens de opiniemakers schuldig aan censuur. Er is immers nog een obsessie: de vrijheid van meningsuiting.[ii] Nieuw is deze tendens niet. Zelden kreeg een lid van het Koninklijk Huis zoveel kritiek op een uitspraak als Máxima Zorreguieta in 2007, toen zij opmerkte dat ‘de’ Nederlander niet bestond[iii]: ze had de angst voor het eigene, door menig populist aangeduid als ‘oikofobie’[iv], de Nederlandse cultuur binnengesmokkeld. Deze frustratie is dertien jaar later nog merkbaar in het maatschappelijke debat in Nederland en ver daarbuiten. Zo vaak als identiteit centraal staat, zo weinig wordt gereflecteerd op mondiale verschijnselen als klimaatverandering, overbevolking, voedseltekort of digitale oorlogsvoering, de ultieme uitdagingen in de eenentwintigste eeuw.[v] ‘Wie zijn wij?’ lijkt een prangender vraag dan ‘Wat doen wij en welke gevolgen hebben onze daden?’.

In De man zonder eigenschappen zijn de gezagsdragers van vooroorlogs Oostenrijk-Hongarije blind voor de dreigende gevaren: het opkomende, militair ijzersterke Pruisen, wereldoorlogen, economische misère, nationaalsocialisme en de afscheiding van Hongarije. Liever bespreken de autoriteiten in termen van ‘waarheid’ en ‘zijn’ wat Oostenrijk is. Een bonte verzameling personages laat er bespiegelingen op los, de gesprekken zijn eindeloos. Daarom is de plot eenvoudig. Centraal staat het jubileumjaar van keizer Franz Joseph, die zeventig jaar lang de scepter zwaait. Helaas is Pruisen eveneens van plan zijn keizer in hetzelfde jaar te eren met een jubileumfeest. En dat mag de festiviteiten van de Donaumonarchie nooit ofte nimmer evenaren! De Parallelactie is geboren, die weinig actie en veel gepraat inhoudt. Een niet-aflatende stroom aan soirees, salonontmoetingen en borrels tussen de Weense bobo’s moet een groots jubileumjaar opleveren. Dat komt er niet: hoe concreter de voorstellen, hoe eerder ze worden afgewimpeld als te kneuterig, weinig bombastisch of ingewikkeld. De stijfkoppige initiator van de Parallelactie, Graaf Von Leinsdorf, is al tevreden zodra na weer een vruchteloze gedachten- of eigenlijk flardenwisseling een nieuwe ‘vergadering’ is geagendeerd. Ulrich, die van zijn vader bij elke gelegenheid aanwezig moet zijn, ziet niets in voorstellen als ‘het ware Oostenrijkerdom’, ‘Bezit & Beschaving’ en het ‘Wereld-Oostenrijkse Jaar.’ De Dubbelmonarchie ziet de dreigende gevaren niet, doordat ze blind gelooft in haar eeuwige bestaan.

Dit boek is Musils elegie voor Oostenrijk-Hongarije. Maar voor mij gaat het vooral over ons, Europeanen. Er zijn redenen te over om hedendaags Europa ingedut te noemen. Al aan het begin van zijn ambtstermijn verkondigde Emmanuel Macron deze overtuiging, al vonden zijn oplossingen voor een ‘slaapwandelend Europa’ nauwelijks weerklank.[vi] Hij bleef steken in een oppervlakkige lofrede op het humanistische karakter van het continent. De man zonder eigenschappen legt echter feilloos bloot dat karakter niets uitricht. Waar het bijvoorbeeld de kunst betreft, merkt de Saoedische kunstenaar Ahmed Mater op dat Europa blasé is, omdat alles er kan en mag. De artistieke vrijheid hoeft niet te worden afgedwongen, dus neemt men haar voor lief.[vii] Ook in defensief opzicht kraakt het. Huib Modderkolk betoogt in Het is oorlog maar niemand die het ziet dat Europa zeer kwetsbaar is voor digitale ontwrichting, veroorzaakt door de online verspreiding van desinformatie. De Nederlandse beveiligingsmaatregelen tegen Russische informatiewapens noemt hij zo effectief als duct tape in het ruim van een zinkend schip.[viii] Bovendien blijkt het Akkoord van Parijs, dé reddingsboei in de strijd tegen klimaatverandering, onhaalbaar. Volgens hoogleraar politiek gedrag, Catherine de Vries, ontbreekt het Europa aan solidariteit met de economisch zwakkere naties om het Groene Akkoord te verwezenlijken.[ix] Sterker, de stigmatiserende opmerkingen van Jeroen Dijsselbloem en Wopke Hoekstra over de Zuid-Europese luiheid, drankzucht en losbandigheid zijn gênante diplomatieke blunders. De verhouding is inmiddels zo verziekt, dat Angela Merkel en Emmanuel Macron buiten medeweten van Mark Rutte een financieel reddingsplan hebben opgesteld voor de achtergestelde gebieden in Europa. Omdat de ‘Vrekkige Vier’, waaronder Nederland, hierover hun veto uitspraken, duurt het moddergooien voort.[x] En zo krijgt het thema ‘identiteit’ de overhand in een discussie die een ander doel zou moeten dienen.

 

Statische identiteit: wurgkoord voor mens en maatschappij

 

Wat Ulrich ambieert, is een man met eigenschappen te worden. Deze queeste vormt de kern van Musils thematiek, temeer daar de zoektocht niet slechts gaat over Ulrich, maar in feite over heel Oostenrijk-Hongarije. Al gauw ontdekt de student echter dat zijn gebrek aan eigenschappen hem een voorsprong geeft op zijn omgeving, want zonder een vaste ‘identiteit’ is hij beter toegerust op de realiteit die dynamisch en onzeker is. Vanwege deze onbestemdheid  gebruikt Ulrich het essayisme, een levensstijl die alles ‘proberenderwijs’ aanvat. Vrij vertaald probeert Ulrich in zijn leven allerlei ideeën uit zonder zich er volledig aan over te geven. Evenmin koppelt hij de ideeën aan zijn ego, omdat het ego een product van verzinsels is. Hij wil geen karikatuur worden, niet stollen tot een begrip. Zo omarmt de jonge wiskundige de onzekerheid van het leven als gegeven. Ulrich onderzoekt de menselijke behoefte aan samenhang, logica en vooruitgang, maar ook aan een duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad. Sowieso vindt hij dit onderscheid onzinnig, omdat een waardeoordeel egoïstisch is. Wie iets als goed of kwaad betitelt, vereenzelvigt zich met het juiste, of althans: met het ‘goede’ op dat moment. Laat iemand dit versmelten met zijn zelfbeeld, dan is hij volgens Ulrich verloren, want hij ontwikkelt zich niet en vervreemdt zich van het voorlopige karakter van het leven. Hij plaatst zich buiten de realiteit en veroordeelt zichzelf tot een mentale gevangenschap: hij heeft zich vastgeklonken aan waarden die hij universeel, deugdzaam en eeuwigdurend acht.

Een actueel voorbeeld is de vrijheid van meningsuiting en de zaligverklaring ervan. Volgens de JOVD, de jongerenvleugel van ’s lands grootste politieke partij, is deze vrijheid het hoogste goed in een gezonde democratie. Wie hiermee niet kan omgaan, hoort niet bij ‘ons’ en dient het land te verlaten.[xi] Zeker na de beschietingen op Charlie Hebdo laaide de discussie hierover hoog op en namen beschuldigingen aan het adres van onschuldige moslims toe. Annette Jansen, hoogleraar antropologie, roept op tot zelfcensuur als tegengif.[xii] Zij stelt zelfs dat zelfcensuur essentieel is in een inclusieve beschaving. De vrijheid van meningsuiting is na de moord op Fortuyn en Van Gogh verworden tot ‘het recht om te beledigen’, waar de universele voorwaarde voor die vrijheid – tolerantie – ondergesneeuwd raakte: ‘Gedogen, ruimte geven aan wie anders is of denkt. Deze tolerantie vereist enige zelfcensuur. Die ontstaat als je de onlosmakelijke relatie tussen jezelf en de ander-die-je-niet-kiest erkent. Je houdt rekening met de ander, doet aan zelfcensuur, als je de ander in de buurt wil hebben of haar nabuurschap tenminste accepteert en de ander echt ziet.’ De globalisering maakt het onmogelijk staten terug te brengen tot een eenduidige culturele identiteit. De ‘ander’, zo parafraseert Jansen de Duitse socioloog Beck, bevindt zich onder ons en verdient dezelfde rechten en bescherming als de etnisch dominante bevolking. De ander bepaalt dus mede hoe een land gestalte krijgt, maar wordt te vaak behandeld als tweederangsburger. Onomstotelijke misstanden als een snelwegblokkade tegen KOZP’ers[xiii], etnisch profileren door de Belastingdienst en het boerkaverbod suggereren dat de stem van minderheden niet meetelt.[xiv] Advocaat Bram Horenblas legt aan de hand van de aan corona gerelateerde mondkapjesplicht de hypocrisie van dit laatste punt genadeloos bloot: ‘Kennelijk zijn wij als maatschappij bereid om een gebrek aan gezichtsherkenning te accepteren voor een schijnmaatregel die onze gezondheid moet waarborgen, maar zijn wij niet bereid om dat te doen voor individuen die hun godsdienst op hun manier belijden. Dat is beschamend.’[xv]

Ook Oostenrijk-Hongarije begaat deze kolossale denkfout, zij het in andere bewoordingen. Want wie is nu een ‘echte’ Oostenrijker? Een beschaafde, goede katholiek, verstandig en redelijk –akkoord. Maar wie definieert deze eigenschappen, en bepaalt in hoeverre anderen eraan beantwoorden? De regering van de Dubbelmonarchie zetelde in Wenen, de hoofdstad van Oostenrijk. Uit de mond van de hooggeplaatste Graaf Von Leinsdorf schemert door dat de belangen van de ‘mindere stammen’ binnen het koninklijke keizerrijk – Slowaken, Slovenen, Kroaten, Serviërs, Hongaren – aanzienlijk minder zwaar wegen dan die van Oostenrijkers. Het gevolg laat zich raden: hierdoor voelen de gemarginaliseerde naties zich ondervertegenwoordigd. Hoezeer de staat Kakanië zijn eenheid ook tracht te bewaren, hij valt uiteen.

De obsessie met de monocultuur doet Kakanië de das om, uitgerekend omdat het imperium uit machtswellust en nationalisme te veel ‘vreemde’ nationaliteiten heeft geannexeerd. Expansiedrift en imperialisme brengen de bevoorrechte bevolking in contact met de minderbedeelde vreemde, die terecht een graantje wil meepikken van de welvaart en economische bloei van het imperium. Als tegenreactie kruipt het moederland in zijn schulp: eigen volk eerst. Waar Ulrich het concept ‘identiteit’, zowel de nationale als de persoonlijke, associeert met veelstemmigheid, voorlopigheid en dynamiek, bakent opper-Kakaniër Graaf Von Leinsdorf het ‘Oostenrijkerdom’ strikt af. Het sluimerende separatisme bij de ‘inferieure’ volkeren doet hij af als kinderziekte; precies deze arrogantie betekent de doodsteek voor de Parallelactie. Een rijk zonder eigenschappen en karakter maar met een duidelijk label en een monoculturele, geforceerd verzonnen identiteit blijkt tot weinig in staat. Slechts fletse epitheta typeren de lege huls die Kakanië is geworden: ‘beschaafd’, ‘ontwikkeld’, ‘verstandig én religieus’, ‘zielvol’. Het mag niet baten. In 1918, nota bene het jaar dat de Oostenrijkers hun Franz Joseph hadden willen opluisteren, zijn de versplintering en het failliet van de Dubbelmonarchie een feit.

Ulrich beseft dat monocultuur en een set aan vaste eigenschappen een identiteitscrisis niet oplossen. Of het nu een land is dat in crisis verkeert, of een mens. Waar nationalisme en nostalgie de ondergang van een land verafschuwen, accepteert Ulrich dat de constructies ‘identiteit’, ‘land’ en ‘geschiedenis’ uit brokstukken bestaan. De soirees bij zijn nichtje Diotima in het kader van de Parallelactie, symboliseren deze versplintering. Alle ontmoetingen ontaarden in een Babylonische spraakverwarring. Alle mogelijke ‘–ismes’, ideologieën en (on)waarschijnlijke profetieën over mondiale ontwikkelingen doen de ronde, hetgeen Ulrich in ongekende, stilzwijgende verrukking brengt. Hij is een essayist, dus iedere theorie verdient in zijn optiek evenveel aandacht én inhoudelijke kritiek. Als twijfelend persoon komt hij een heel eind. Zo geeft hij de Parallelactie een nieuwe impuls. Ulrich bespot de Weense beau monde, vanwege haar gedweep met identiteit, als volgt: ‘Het ministerie van Oorlog kan dus met een gerust hart het volgende massa-ongeluk tegemoetzien,’ waarna Musil als auctoriale verteller sombert over de desastreuze decennia van 1910 tot 1940: ‘Ulrich voorspelde het noodlot en had daar geen idee van.’ Toch kenmerkt dit open einde Ulrich. Voorlopig ziet het er allemaal niet florissant uit, maar hij weigert zich over te geven aan het door Nietzsche gecultiveerde nihilisme. Ulrich is zelfs bereid te luisteren naar de ideeën van zijn tegenpool: de Duitser Arnheim, die blaakt van het zelfvertrouwen.

 

Mogelijkheidszin versus werkelijkheidszin

 

Musil maakt onderscheid tussen mensen met werkelijkheidszin, en mensen met mogelijkheidszin. Arnheim vertegenwoordigt de eerste kwaliteit, Ulrich – als man zonder eigenschappen die alles open laat – de tweede:

 

‘Wie de mogelijkheidszin bezit, zegt (…) niet: hier is dit of dat gebeurd, zal gebeuren, moet gebeuren; maar hij bedenkt: hier zou, moest, of had iets kunnen gebeuren, en als je hem dan van het een of ander uitlegt dat het is zoals het is, dan denkt hij: ach, het zou waarschijnlijk ook anders kunnen zijn. Aldus zou de mogelijkheidszin (…) te definiëren zijn als het vermogen om alles te denken wat evengoed zou kunnen zijn, en om aan wat is geen grotere betekenis te hechten dan aan wat niet is.’

 

Waar werkelijkheidsmens Arnheim het concept ‘waarheid’ een heilige status verleent, begrijpt mogelijkheidsmens Ulrich dat een nog niet aangebroken toestand evenveel waarde heeft als een verwikkeling die nooit bestond. Anders gezegd: realisten bekijken de wereld en leggen uit waarom zij is zoals zij is; mogelijkheidsmensen kijken naar wat de wereld niet is en vragen zich af waarom niet. Het werkelijkheidstype grijpt elke gelegenheid aan om zijn mening als waarheid op te dringen aan anderen, terwijl degene met mogelijkheidszin vooral denkt, anticipeert en accepteert. Dit type heeft wel een opvatting maar die is tijdelijk, en het verkondigt zijn overtuiging niet te pas en te onpas. Dit menstype bedrijft, met andere woorden, zelfcensuur.

Met De man zonder eigenschappen toont Musil aan dat de mensheid zich in een eindtijd waant, ongeacht wanneer ze leeft. Dat is begrijpelijk. Vandaag is altijd het belangrijkste, meest betekenisdragende moment. Begrippen als ‘waarheid’ worden in een post truth era gemanipuleerd voor populistische agenda’s, zodat reële problemen als klimaatverandering ineens voor hoaxes doorgaan. Geraffineerd verdraaide berichten polariseren en ontwrichten de maatschappij, zoals bij de afgebrande Notre Dame. Enkel wie kritisch op zichzelf zijn en hun bevooroordeeldheid onderkennen, bedrijven zelfcensuur. De rest beroept zich steevast op de buutvrij van deze eeuw: vrijheid van meningsuiting.

Musil laat zien dat een kritische geest broodnodig is om de onzekerheid aan te kunnen. Verwar Musils openheid in idealen niet met onverschilligheid! De crux van de vertelling ligt nu juist niet daarin dat ‘niets ertoe doet en dat alles wel prima en zinloos is’, maar dat ‘alles er misschien wel toe zou kunnen doen en van onschatbare waarde zou kunnen zijn, en misschien niet’. Twijfel is niet langer een hindernis op de weg naar betekenis. Twijfel is de weg. Het modernisme, dat deze twijfel viert, biedt soelaas bij deze onzekerheid. Tenminste, als de mens haar verkiest boven aantrekkelijke leugens, die meer hypnotiseren dan activeren.

Paul Arnheim is zo’n hypnotiseur. De Duitser ontpopt zich als Ulrichs tegenstrever; hij blinkt in alles uit. Hij schrijft literaire pareltjes, lanterfant nooit, is succesvol zakenman en mentor van de zwarte Soliman (racistisch ‘negerknechtje’ genoemd). Daarnaast is hij geliefd bij vrouwen en zijn gefilosofeer oogst louter lof. Niet heel verrassend voert hij het hoogste woord tijdens de aan de Parallelactie gewijde salonavonden. En dan is hij ook nog buitengewoon goed geïnformeerd over de olieprijzen. Kortom: een echte vertegenwoordiger van de zilverrug in het toenmalige Europa, Pruisen. Maar waarin hij vooral verschilt van Ulrich: Arnheim twijfelt nooit. Nergens aan. Hij weet alles zeker, vindt overal iets van, hij is alles. Niet voor niets luidt een hoofdstuktitel ‘Wat allen afzonderlijk zijn, is Arnheim in één persoon’. Dit schampere cynisme kenmerkt de gereserveerde houding van Ulrich jegens Arnheim. Deze man claimt tal van karaktertrekken te hebben, doordat hij zichzelf afschildert als toppunt van beschaving en ontwikkeldheid.

In werkelijkheid belichaamt Arnheim alle schaduwzijden van de westerse beschaving. Werpt hij zich aanvankelijk op als voorvechter van de gebildete Mensch door Soliman op te voeden, later maakt hij de zwarte knaap tot zijn slaaf, omdat opvoeden zwaarder is dan gedacht. Op feestjes speelt hij de gevoelige idealist, terwijl hij een onverbeterlijke, uitgekookte opportunist is. Diotima, Ulrichs nichtje, valt in katzwijm voor de mannetjesputter. Binnen een mum van tijd neemt ze zijn wijsgerige gewauwel over. Vanwege Arnheims zelfverzekerde uitstraling hangen alle Weense hooggeplaatsten aan zijn lippen. Hij haalt de ideologische scherpte van de Parallelactie af en laat de luisterende Oostenrijkers zwelgen in hun zelfbevlekkende nationalisme.

Hij reduceert de toestand van het koninkrijk tot een rooskleurige patstelling, die gek genoeg wel wordt bedreigd door een onvolkomen beschaving. Dan betreedt volgens zijn ideaal een ‘nieuwe figuur’, een charismatisch genie, het toneel om een nieuwe tijd in te luiden. Grote denkers zijn er niet meer in zijn logica, omdat die er wél zouden zijn als ze nodig waren. Maar omdat ze er niet zijn, heeft Europa hen blijkbaar niet nodig. En zo draait hij de toehoorders, die zichzelf intelligentsia durven te noemen, telkens een rad voor ogen. Behalve Ulrich, die zijn verbale koorddanserij doorziet. De oplossing die Arnheim aandraagt voor de Parallelactie, is intellectuele luiheid verpakt als keihard realisme. Oostenrijk-Hongarije mag zich bewust zijn van zijn glorie en grootsheid en doet eigenlijk alles al goed, maar moet het wat meer voelen. Opium voor het volk, verkocht als nuchtere waarheid. En Arnheim heeft nu eenmaal een aura van onweerlegbaarheid.

Ulrich koestert vooral scepsis jegens het vaderland. Want alleen zo kunnen landgenoten hun geboorteplek als een echte kameraad helpen. Niet voor niets sluit Hiëronymus van Alphen het vers De ware vriendschap als volgt af: ‘Die zelden prijst, spreekt vriendentaal. / Die altoos vleit, liegt menigmaal.’[xvi] Arnheim smijt met superlatieven over de pracht en praal van Oostenrijk-Hongarije en drukt de Parallelactie steeds dieper in de lethargie. Ulrich schrijft de Habsburgse naam en faam toe aan toeval en willekeur. Een andere status quo was immers net zo goed mogelijk geweest, had God anders beschikt.

Zowel in als buiten het boek doet de werkelijkheidszin de waarheid meer geweld aan dan de mogelijkheidszin. Wie ‘waarheid’ in een eenduidige generalisatie vat, veronachtzaamt de voorlopigheid en betrekkelijkheid, die besloten ligt in elke ‘waarheid’. Daarmee maakt men zich kwetsbaar voor nieuwe, onvoorziene omstandigheden. Hoe laconiek, hoe naïef gedroeg het Europese continent zich de afgelopen maanden niet, toen het COVID-19-virus de aarde over trok? Wij waren niet in staat het ondenkbare te denken, beweert Britse schrijver en voormalig milieuactivist Paul Kingsnorth:

 

‘De notie dat de maatschappij zomaar volledig tot stilstand kan komen was voor de meesten van ons ondenkbaar, en voor sommigen een enorme schok. (…) zelfs voor een doemdenker als ik was het onthutsend te zien hoe snel zo’n ineenstorting zich voltrekt.’[xvii]

 

Ulrich, en indirect Musil, streeft ernaar het Ondenkbare te leren denken. Juist omdat hij een man zonder eigenschappen is, kan hij voor elke ideologie nagaan of zij de vragen beantwoordt die de moderniteit stelt. Steeds fungeert in die mentale zelfstudie het modernisme, met de twijfel, als moreel kompas. Hij weigert zich erbij neer te leggen dat de waarheid slechts schuilt in de duisternis van het niet-weten, of in een behaaglijk, zelfbevestigend mantra. Dergelijke overtuigingen zijn excuses om niet langer te hoeven nadenken, of erger: het hoofd te buigen in onomkeerbaar defaitisme. De ‘waarheid’ is er wel degelijk, maar ligt besloten in het voorlopige. Zij is geen doel, zij is een richting. En daarmee predikt Musil geen utopie – escapisme krijgt geen kans. In Ulrich brandt een enthousiast vagevuur van mogelijkheden, de schittering en de belofte van het nog-niet-weten. Het is de kunst te leven als een mens met mogelijkheidszin, die rebelleert tegen de communis opinio.

 

Europese revolutie: denkkracht, zelfcensuur, twijfel

 

Een verzoening met het voorlopige lijkt essentieel, wil het Westen de onzekerheid in de moderne tijd het hoofd kunnen bieden. Michel Houellebecq, de bekende Franse romancier, merkte recent op: ‘Er is geen goddelijk decreet op grond waarvan het Westen voor eeuwig de rijkste en meest ontwikkelde zone van de wereld zou moeten zijn; die periode is al een tijdje voorbij, en daarmee zeg ik niets nieuws.’[xviii] Wentelt de westerling zich met deze wetenschap in een fatalistisch slachtofferschap of wordt er iets constructiefs mee gedaan? De boodschap van Houellebecq moge onheilspellend klinken, ze dwingt de westerse mens in elk geval tot nadenken. Zo ook Musil, die waarschuwt voor domheid:

 

‘Er bestaan gewoonweg geen gedachten van belang waarvan de domheid geen gebruik zou weten te maken, want ze kan zich naar alle kanten bewegen en alle kleren van de waarheid aantrekken. De waarheid daarentegen heeft altijd maar één kledingstuk en brengt maar één boodschap tegelijk en is altijd in het nadeel.’

 

Dat het Westen de laatste decennia zo in de ban is geraakt van de kwesties ‘waarheid’ en ‘identiteit’, leidde ertoe dat de economische, sociale, commerciële, milieugerelateerde en academische vorderingen elders zijn geboekt. En ‘wij’ kibbelden ondertussen maar voort over wie we zijn, waardoor het passieve Europa zijn pole position verloor.

Vraag een willekeurige passant wat het betekent westerling te zijn, en de vragensteller kan, mits niet glazig aangegaapt, grofweg drie antwoorden verwachten: de een oreert over de Verlichting, met haar prachtige ratio, die het individu op universeel niveau centraal stelde, de mens van het juk Gods bevrijdde en bovendien de weg plaveide voor de wetenschap waarvan iedereen overal profijt heeft. Dit individu gelooft in vooruitgang, lineaire ontwikkeling en in de voorkeurspositie die Europa binnen dit geheel verdient. Het tweede antwoord komt van een romantischer figuur: deze heft een lofzang aan op het roemruchte verleden van oude beschavingen, waarvan wij, westerlingen, de erfgenamen zijn. Hun schatten dienen wij met hand en tand te verdedigen. Deze persoon neemt voetstoots aan dat in het verleden alles beter was. Deze leugen wint onder meer aan terrein doordat populaire, weinig kritische media als GeenStijl haar verkondigen.[xix] Ook rechts-populistische partijen als Het Vlaams Belang beamen deze zeer simplistisch weergave van de Europese identiteit. De derde mogelijkheid, dat de westerling te diffuus is om in één definitie te worden gevat, zou Musil het meeste aanspreken, maar wordt zelden gehoord.

Het is opvallend hoe de ‘waarheid’ over de westerse, meer bepaald, de Europese ‘identiteit’ overwegend wordt bepaald door Verlichting en Romantiek. Historicus Maarten van Rossem merkt hierover op dat het statische identiteitsbeeld dat reguliere media en het populisme presenteren, een bedreiging vormt voor onze rechtstaat en democratie. Waarom zouden moslims geen echte westerlingen kunnen zijn als zij zijn geboren in Parijs of Brussel? Zij komen uit een cultuur die geen Verlichting heeft doorgemaakt, zo heet het, waardoor zij nooit de geïnstitutionaliseerde ratio als ‘eigenschap’ zullen hebben, zoals een witte Europeaan. Hoe belachelijk dergelijke verzinsels ook mogen klinken, ze worden voor waar aangenomen. Hierover schrijft de Amerikadeskundige: ‘… het media-inferno, waarin paranoia, geruchten en verbijsterende leugens de waarheid (…) verdrongen.’[xx] De man zonder eigenschappen toont aan dat zowel maatschappijen als individuen zichzelf verlammen als ze zich bepaalde kwaliteiten toedichten of toe-eigenen: waarom immers zou een rationeel iemand zichzelf dwingen goed na te denken, als hij deze redelijkheid al bezit via zijn voorouders? Waarom zou een maatschappij empathie voelen voor andere landen waaraan de wetenschappelijke ontwikkeling voorbij is gegaan, als zij de eigenschap ‘gevoelig kunnen zijn’ al bezit? Al gauw blijkt dat de bewijsdrang verbaal van aard is, maar niet in daden wordt omgezet. Louter de boodschap uitdragen dat je gelijkheid nastreeft, het gevoel tonen dat je het beste voor hebt met iedereen, is genoeg. Althans, dat was genoeg.

Het is tijd dat Europa zich leert te identificeren met een ander ideaal, zodat de grote problemen die de gehele mensheid bedreigen eindelijk actief kunnen worden bevochten. Dit ideaal is het modernisme van de mogelijkheidsmens, met zijn denkkracht, twijfel en zelfcensuur. Aanvankelijk zal het weinig bijval oogsten, met name vanwege de tot norm verheven twijfel: daarmee kan niet iedereen goed omgaan, en het vergt oefening. Ook het elitaire karakter zal menigeen tegen de borst stuiten, want – zoals bekend – de elite is verantwoordelijk voor alle rampspoed waaraan het Volk is blootgesteld, volgens het uit zijn voegen barstende populisme. Tot slot zal zelfcensuur menige wenkbrauw doen fronsen bij de zelfbenoemde strijders voor het vrije woord. Meredith Greer omschrijft de eerste stap in échte vrijheid van meningsuiting voor iedereen als volgt:

 

‘Als mensen klagen dat ze ook niets meer mogen zeggen, is dat niet omdat er nu zoveel briljante humor verloren gaat nu het niet meer sociaal geaccepteerd is om het woord ‘neger’ te gebruiken. (…) Het gaat er niet om wat ze niet meer mogen zeggen. Het gaat erom dat er ineens zoveel mensen zijn die iets terugzeggen. Mensen waarvan ze niet vinden dat ze ernaar hoeven luisteren.’[xxi]

 

Het Verlichtingsdenken en het Romantisch ideaal, gepersonifieerd door de duizendpoot Paul Arnheim en de reactionaire Graaf Von Leinsdorf, zullen met hun geloof in vooruitgang en de zucht naar een heroïsch, eenduidig verleden de westerling in slaap sussen en in het verderf storten, zoals Oostenrijk-Hongarije. De oplossing biedt de mogelijkheidsmens Ulrich, althans volgens generaal Stumm von Bordwehr. Deze rigide goedzak heeft alle bijeenkomsten bijgewoond tijdens de Parallelactie en is zich steeds meer gaan ergeren aan de lethargie, besluiteloosheid en het inhoudsloze gezwets. Bij Ulrich ligt de sleutel tot actie. Hij blijft niet eeuwig praten, maar waagt daadwerkelijk pogingen.

Hoe het afloopt met Ulrich en de zijnen, blijft ongewis. Strikt genomen kent de roman geen einde, geen antwoord, slechts mogelijkheden; Musil stierf toen hij nog schreef aan zijn meesterwerk. Daardoor nodigt hij, onbedoeld, de lezer uit zich te wagen aan het Ondenkbare: na een duizelingwekkende hoeveelheid informatie en verwikkelingen zelf te bedenken hoe het verder gaat. Musil schudt de moderne mens wakker die door bitter realisme, genocide en economische malaise alle illusies zijn ontnomen. Hij benadrukt dat juist het voorstellingsvermogen de mens tot ongekende hoogtes stuwt en appelleert aan de moed dit opnieuw aan te boren om onvoorziene problemen het hoofd te bieden. Ook, juist in de eenentwintigste eeuw is dat nodig.

Er is immers één Ondenkbaar zwaard van Damocles dat de mensheid boven het hoofd hangt en schokkend onderbelicht blijft: massa-extinctie als gevolg van onafwendbare klimaatproblematiek. Een noodlot waarop niet alleen klimatologen, maar ook inwoners van derdewereldlanden met klem wijzen.[xxii] Ze worden niet gehoord. De neergang is al ingezet, hoe gretig gezagsdragers dit met discussies over ‘waarheid’ en ‘identiteit’ ook trachten te verdoezelen. Wanneer mensen de ondenkbare toekomst van het einde der mensheid durven te visualiseren in plaats van te bagatelliseren, is er wellicht hoop op een ommekeer. Vooralsnog blijken met name experts en wetenschappers daartoe in staat, maar in dit Google-tijdperk heeft de burger genoeg van deskundigheid. Althans, als de boodschap de burger niet aanstaat, aldus Van Rossem. De eenentwintigste eeuw heeft geen meningenfabriek nodig, maar een herwaardering van wetenschap. Zij is de ideeënfabriek waarin trial and error de norm is, niet crash and burn. Als Ulrich ten tonele verschijnt, dan ziet u geen verzuurde, bejaarde cabaretier die naar eigen zeggen geen grapjes meer mag maken en alles klote vindt. U ziet een Houdini die zijn publiek in het ongelooflijke laat geloven.

 

Besluit

 

Musils devies is geenszins een slaapmutsje in de trant van: ‘Koop die nieuwe auto! Neem die hypotheek! We gáán die vakantie boeken! En doe gewoon normaal!’ Zijn devies is een kop koffie aan het begin van een productieve dag. Op zijn Stenen Tafelen prijken de Tien Mogelijkheden:

 

‘Ik ben de Twijfel, uw leidsman, die u uit de slavernij der zekerheid bevrijd heb; gij zult de wereld zien zoals u hem ooit zou willen hebben; gij zult zich gedragen naar dat ideaal; gij zult elk idee toetsen dat daaraan kan bijdragen; gij zult zich niet vereenzelvigen met uw ideaal; gij zult u niets toe-eigenen als uw bezit, of dit nu een land, een mens of een idee betreft; gij zult alert en kritisch zijn; gij zult de illusie creëren dat het loont de mensheid vooruit te helpen; gij zult uw twijfel eren en uw zekerheid wantrouwen; gij zult een mogelijkheidsmens zijn.’

 

Iets anders dan Je maintiendrai. Het menselijke verlangen naar handhaving, zich ergens aan vast kunnen klampen, brengt mij terug bij Hiëronymus’ wanhoopskreet: ‘Als Rome ten onder kan gaan, waaraan moeten wij ons dan nog vastklampen?’ De man zonder eigenschappen geeft een voorlopig antwoord: als het leven iets ondenkbaar tragisch kan brengen, kan het ons eveneens verrassen met iets ondenkbaar moois. Klamp je daaraan maar vast. ‘En Ulrich voelde: (…) zij hebben er geen idee van hoe er al kan worden gedacht; als je ze opnieuw zou kunnen leren denken, zouden zij ook anders leven.’

 

*Daan Lameijer is sinds 2014 neerlandicus en docent Nederlands op een middelbare school in Den Haag. Bovendien recenseert hij poëziebundels en romans bij Literair Nederland.

 

Reageren? Mail naar: daanlameijer@hotmail.com

 

Primaire bron

 

Musil, R., De man zonder eigenschappen (vert. door Ingeborg Lesener), J.M. Meulenhoff, Amsterdam 2013.

 

 

Secundaire bronnen

 

Baekers, S.F., ‘Clara contra de man zonder eigenschappen,’ in: DBNL – De Gids, Jaargang 154, 1991, p. 552 – 559, <https://www.dbnl.org/tekst/_gid001199101_01/_gid001199101_01_0084.php >

 

Hezewijk van, R., ‘Ego en idee. Robert Musil en zijn Mann ohne Eigenschaften’, in: DBNL – De Revisor, Jaargang 9, 1982, p. 68 – 79,

<https://www.dbnl.org/tekst/_rev002198201_01/_rev002198201_01_0112.php>

 

Strycker de, C., ‘Harold Bloom en ‘dichter liefde’ van Ramsey Nasr’, in: Draden in het donker. Intertekstualiteit in theorie en praktijk. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2013.

 

Vogelaar, J.F., ‘Utopie bij Musil: geen doel maar richting’, in: Raster, Jaargang 1984, 29 – 32, blz. 147 – 152, <https://www.dbnl.org/tekst/_ras001198401_01/_ras001198401_01_0060.php>

[i] Kleinjan, G.J., ‘In essay Mens/Onmens is Bas Heijne scherp maar vermoeid en niet erg nieuw’, in: Trouw, 02-02-2020, < https://www.trouw.nl/recensies/in-essay-mens-onmens-is-bas-heijne-scherp-maar-vermoeid-en-niet-erg-nieuw~b759bef5/?referer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F>

[ii] Holman, T.: ‘In de vrijheid van meningsuiting zit houtworm’, in: Het Parool, 02-11-2019,      <https://www.parool.nl/columns-opinie/in-de-vrijheid-van-meningsuiting-zit-houtworm~b93f2a6b/>

[iii] Zorreguieta, M.: ‘Toespraak van prinses Máxima’ in: Het koninklijk huis, 24-09-2007, <https://www.koninklijkhuis.nl/documenten/toespraken/2007/09/24/toespraak-van-prinses-maxima-24-september-2007>

[iv] Baudet, Th., Oikofobie. De angst voor het eigene, Prometheus, Amsterdam 2013.

[v] Straver, F.: ‘Ed Nijpels: thema klimaat genegeerd in verkiezingsstrijd’, in: Trouw, 08-03-2017, <https://www.trouw.nl/nieuws/nijpels-thema-klimaat-genegeerd-in-campagne~bcb6074a/>

[vi] Bossema, W., ‘Macrons slaapwandelaarsbrief: de opkikker voor Europa of een ‘verkeerd medicijn’?’, in: De Volkskrant, 06-03-2019, <https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/macrons-slaapwandelaarsbrief-de-opkikker-voor-europa-of-een-verkeerd-medicijn~bcce5c8b/>

[vii] Vreeken, R., ‘Europa is blasé, wij zijn inventief en subtiel’, in: De Volkskrant, 11-06-2016, < https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/europa-is-blase-wij-zijn-inventief-en-subtiel~bf680ff1/>

[viii] Boom, J., ‘Digitale ontwrichting’, in: De Groene Amsterdammer, nr. 37, 11-09-2019, <https://www.groene.nl/artikel/digitale-ontwrichting>

[ix] Vries, de C., ‘Zonder solidariteit met economisch zwakkeren is het Europese Groene Akkoord gedoemd te falen’, in: Financieel Dagblad, 15-12-2019, <https://fd.nl/opinie/1327681/zonder-solidariteit-met-economisch-zwakkeren-is-het-europese-groene-akkoord-gedoemd-te-falen>

[x] Kok, L., ‘Hoekstra maakt zich in Zuid-Europa nóg ongeliefder dan zijn voorganger Dijsselbloem’, in: Algemeen Dagblad, 30-03-2020, <https://www.ad.nl/politiek/hoekstra-maakt-zich-in-zuid-europa-nog-ongeliefder-dan-zijn-voorganger-dijsselbloem~a43e17ba/?referrer=https://www.google.com/>

Peeperkorn, M., ‘‘Vrekkige Vier’ wijzen Frans-Duits herstelplan af’, in: De Volkskrant, 23-10-2020, <https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/vrekkige-vier-wijzen-frans-duits-herstelplan-af~b0bcc74f/>

[xi] Burgwal v.d., M. & Broekhuizen, B.: ‘Vrijheid geldt ook voor kwetsende meningen’, in: De Volkskrant, 09-08-2016, < https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/vrijheid-geldt-ook-voor-kwetsende-meningen~bca7ae5a/>

Hamid, L.A.: ‘Moslims horen in het Westen niet huis, is de boodschap,’ in: De Volkskrant, 21-05-2016,<https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/moslims-horen-in-het-westen-niet-thuis-is-de-boodschap~bec82ad9/>

[xii] Jansen, A., ‘Essay. Zelfcensuur, wen er maar aan’, in: Trouw, 25-01-2015, <https://www.trouw.nl/nieuws/zelfcensuur-wen-er-maar-aan~ba16a785/>

[xiii] Kick Out Zwarte Piet.

[xiv] Spangenberg, F., ‘Dit boerkaverbod is nog maar het begin’, in: Trouw, 30-09-2020, <https://www.trouw.nl/opinie/dit-boerkaverbod-is-nog-maar-het-begin~b98d1d4d/>

Kleinnijenhuis, J., ‘Belastingdienst erkent: toch sprake van etnisch profileren’, in: Trouw, 10-05-2020, <https://www.trouw.nl/economie/belastingdienst-erkent-toch-sprake-van-etnisch-profileren~b91d1a45/>

(s.n.), ‘A7 weer vrij, anti-pietendemonstranten onder politiebegeleiding op weg naar Dokkum’, in: Leeuwarder Courant, 18-11-2017, <https://www.lc.nl/friesland/A7-weer-vrij-anti-pietendemonstranten-onder-politiebegeleiding-op-weg-naar-Dokkum-videos-22672525.html?harvest_referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F>

[xv] Horenblas, B., ‘De mondkapjesplicht legt de ware aard van het verbod op gezichtsbedekkende kleding bloot’, in: De Volkskrant, 19-05-2020, < https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/opinie-de-mondkapjesplicht-legt-de-ware-aard-van-het-verbod-op-gezichtsbedekkende-kleding-bloot~b33ad458/>

[xvi] Alphen van, H., Kleine gedichten voor kinderen, Bolle, Rotterdam 1913.

[xvii] Raaij van, B., ‘Onze cultuur neemt veel meer dan ze teruggeeft – interview met Paul Kingsnorth’, in: De Volkskrant, 15-05-2020, <https://www.volkskrant.nl/mensen/onze-cultuur-neemt-veel-meer-dan-ze-teruggeeft~b3a2e18c/>

[xviii] Houellebecq, M., ‘Deze epidemie is tegelijkertijd beangstigend en oersaai’, in: De Volkskrant, 14-05-2020, <https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/schrijver-michel-houellebecq-deze-epidemie-is-tegelijkertijd-beangstigend-en-oersaai~b7bdeb74/>

[xix] GeenStijl, ‘Een nieuw concept van Europese identiteit’, in: GeenStijl, 14-06-2015, <https://www.geenstijl.nl/4459051/gsessay_europese_identiteit/>

[xx] Rossem van, M., ‘Liever een aantrekkelijke leugen dan de waarheid’, in: Maarten!, 02-2017, <https://www.maartenonline.nl/liever-een-aantrekkelijke-leugen-dan-de-waarheid/>

[xxi] Greer, M.: ‘Klopt, u mag ook helemaal niets meer zeggen, in: HP/De Tijd, 22-12-2018, <https://www.hpdetijd.nl/2018-12-22/niets-meer-zeggen/ >

[xxii] Versteeg, W., ‘All species can go extinct – and so can humans’, in: uu.nl, 17-02-2020, < https://www.uu.nl/en/news/all-species-can-go-extinct-and-so-can-humans/>