Harry Hauman *

Als in de Europese Unie een werkweek 33 uur zou tellen, dan zouden er morgen geen 26 miljoen werkloze vrouwen en mannen meer zijn.

Niemand weet hoeveel betaalde arbeidsuren er dit jaar of volgende jaren in België, Nederland of Europa door de private en de openbare sector zullen worden gegenereerd. Niemand weet of de huidige economische trend zich traag of versneld zal doorzetten, noch in welke richting. Het is mogelijk en volgens de Internationale Arbeidsorganisatie zelfs waarschijnlijk dat indien de economie zich herstelt, dit zal gebeuren zonder jobcreatie (zie: Global Employment Trends 2014). Doorgedreven informatisering, automatisering of andere gangmakers van economische groei kunnen in eenzelfde beweging de werkloosheid doen toenemen.

De resem instrumenten die momenteel worden ingezet om werkloosheid terug te dringen, zijn binnen de huidige economische constellatie ontoereikend: de langetermijnrente staat op een historisch dieptepunt, de vigerende Europese begrotingsnorm laat nauwelijks ruimte aan de lidstaten om belastingen substantieel terug te dringen of grootse investeringen op touw te zetten. De meer recente maatregelen tonen slechts beperkte resultaten, zijn te duur, niet bindend of blijken lapmiddelen te zijn waar niet de werklozen beter van worden.

Een gemeenschappelijke eigenschap van al deze klassieke en meer recente instrumenten om werkloosheid aan te pakken is dat ze indirect zijn. Ze grijpen in op indicatoren die slechts in tweede of zelfs derde instantie de werkgelegenheid ten goede zouden kunnen komen. De middelen die vrijgemaakt worden om werkloosheid terug te dringen worden hierdoor niet optimaal gebruikt.

Sinds de Industriële Revolutie wil ‘crisis’ nu eenmaal zeggen: veel of toenemende werkloosheid. Deze dominante idee, dit dogma, benevelt het gezond verstand. Werkloosheid wordt beschouwd als inherent aan een economie in moeilijkheden. Dit weerspiegelt zich onder andere in programma’s van politieke partijen. Ze erkennen vrijwel allemaal de omschrijving van het IVESCR (Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten) dat ‘arbeid van wezenlijk belang is voor het behoud van de waardigheid en het zelfrespect voor het individu’, maar hun voorgestelde maatregelen zijn te vrijblijvend geformuleerd en/of raken niet aan de kern van het probleem. Ze bieden onvoldoende weerwerk tegen een onomkeerbaar globaliserende economie. Het zondebokmechanisme steekt zelfs, nauwelijks omfloerst, hier en daar de kop op. Te pas en te onpas gebruiken ze de term ‘werkgelegenheid’ als rechtvaardiging voor hun economisch beleid, maar hun credo is ongeloofwaardig. Economische groei blijkt een mammon.

De arbeidsduurindex: elegante en flexibele efficiëntie

Er is een nieuw instrument nodig op de arbeidsmarkt dat kan inspelen op de economische ontwikkelingen en tegelijk, onder andere, zorgt voor meer sociale rechtvaardigheid, voornamelijk tussen werkenden en werkzoekenden. Een instrument dat rechtstreeks het aantal banen beïnvloedt, dus een wijziging veroorzaakt in de aanbodzijde, zonder noemenswaardig te raken aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt.

Een instrument dat het recht op arbeid uit grondwetten, handvesten en internationale verklaringen serieus neemt en afdwingbaar maakt. Een instrument dat overheden niet dwingt om op de knieën te gaan voor multinationals. Arbeid mag niet gereduceerd worden tot een economische factor naast grondstof of kapitaal, ter beschikking van het economisch proces, maar in de eerste plaats een noodzaak tot zelfrealisatie en een verschaffer van inkomen voor mensen die in staat zijn om hun arbeid aan te bieden. Dat is een autonome beslissing van de werknemer, net zoals de werkgever autonoom bepaalt hoeveel arbeid hij meent nodig te hebben. De verantwoordelijkheid van de vakbonden is hier doorslaggevend; zij moeten de aanbodzijde van de arbeidsmarkt organiseren. Na de melkplas en de boterberg is er momenteel een werklozenleger – een gigantische verspilling van talent allerhande.

De arbeidsduurindex meet de hoeveelheid arbeid die per werknemer nodig en voldoende is om op een bepaald moment quasi-volledige tewerkstelling te garanderen.

Deze index volgt het conjuncturele en structurele verloop van de economie in zijn geheel en de beroepsbevolking in het bijzonder. Voor zover ik weet bestaat deze index niet in de economische literatuur, noch als oplossing voor (structurele) werkloosheid, noch als oplossing voor krapte op de arbeidsmarkt in tijden van economische groei. Deze index is elastisch en flexibel.

Als het economische leven een rivier is, dan is de arbeidsduurindex een vlottende aanlegsteiger, meedeinend met de getijden. Tijdens hoogtij worden er meer uren gewerkt per werknemer, bij laagtij minder. Met de huidige vaste steiger en de laagwaterstand van het economisch bestel ontstaat er een onveilige situatie. Een samenleving kan en mag zich geen hoge jeugdwerkloosheid permitteren. Dat is immoreel.

Concreet wordt de arbeidsduurindex berekend door de gepresteerde arbeidsuren over een voorbije periode te delen door de beschikbare arbeidskrachten (werkenden plus intreders minus uittreders) aan het eind van die periode. Toegespitst op Europees niveau kan vanuit een begroting inzake de vraag naar arbeid een precieze arbeidsduurindex worden berekend voor een volgende periode. Concreet zal in economisch moeilijke tijden de wekelijkse arbeidsduur afnemen, en in tijden van economische groei zal die in principe toenemen.

Op basis van (onvolledige) Eurostat-gegevens over de periode van 2012 tot 2014 wat betreft tewerkstelling, werkloosheid en gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, bedraagt de arbeidsduurindex voor Europa momenteel 33 uur, voor België 34 uur. Voor de overige lidstaten variëren de cijfers tussen 28 en 38 uur. De relatief grote verschillen worden deels verklaard door het feit dat de definities en cijferreeksen niet homogeen zijn en de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in de lidstaten varieert tussen 30 en 40 uur.

Een Europese arbeidsduurslang

Subindexen kunnen tot een bepaald niveau afwijken van de hoofdindex, binnen de absolute grenzen van de wettelijk vastgelegde onder- en bovengrens van de wekelijkse arbeidsduur. Voor België gaat dat sinds 2003 over 38 uur per week, wat de ondergrens betreft over 12,5 uur (regeling deeltijdse arbeid).

Met de relatieve onder- en bovengrenzen ontstaat er een slang, naar analogie met de Europese muntslang uit de jaren zeventig. Binnen die slang bewegen de verfijnde indexen volgens beroep, regio of seizoen. Op termijn zal deze ADI-slang wellicht vernauwen.

Afwijkingen van de hoofdindex leiden ertoe dat sommige werknemers gedurende een langere periode meer (knelpuntberoepen) of minder (beroepen met een overschot aan gediplomeerden) arbeidsuren presteren dan de vigerende arbeidsduurindex. Wie boven de hoofdindex presteert kan die uren in een spaarpot steken om het bijvoorbeeld aan het eind van de (verlengde) loopbaan rustiger aan te doen.

Knelpuntberoepen zijn dat niet tot in de eeuwigheid. Gerichte economische migratie of regelingen voor overuren kunnen hier soelaas bieden.

Wie onder de index presteert kan bijvoorbeeld omgeschoold worden tijdens het verschil in uren tussen de hoofdindex en de verfijnde index. Bij een omscholing kan met een systeem worden gewerkt dat knelpuntberoepen aantrekkelijker maakt door een positieve discriminatie in de opleidingstijd en/of een betere verloning. Integraal te betalen door de overheid (want die is eindverantwoordelijk voor het recht op arbeid) en de werkgevers (want arbeid is een hefboom voor winst en productiviteit). Voor wie niet wil omscholen kan een waaier aan mogelijkheden voorzien worden: bijvoorbeeld erkend vrijwilligerswerk met behoud van pensioenrechten, arbeid tegen een minimumloon, en het verrichten van ‘onaangenaam’ werk tegen een maximumloon.

Iemand werkt bijvoorbeeld volgens een subindex (regio + beroep) gedurende 30 uur per week, bij een Europese arbeidsduurindex van 33 uur. In dit geval is er een ruimte van minimaal 3 uur per week voor omscholing of alternatieve arbeid. Wie 38 uur per week werkt in een knelpuntberoep wint 5 uur per week.

Door het invoeren van een arbeidsduurindex zou ook het discours over een basis- of vervangingsinkomen in een ander daglicht komen te staan.

Als het mogelijk is om per seconde de waarde van tienduizenden aandelen te berekenen – en wel tot drie cijfers na de komma, of miljarden betalingen te registreren, dan moet het ook mogelijk zijn om evoluties op de arbeidsmarkt van nabij te volgen om de nodige indexen te berekenen. Er is nood aan een tabel van Mendeljev inzake beroepen. Waarin voor elk beroep de nodige kennis, vaardigheden en attitudes worden vermeld, maar waar ook de verwantschap tussen beroepen beter zichtbaar wordt, met het oog op omschakeling om aan de vraag naar arbeid te kunnen voldoen.

Waarschijnlijk zijn momenteel al voldoende gegevens beschikbaar. Bij Eurofound is een overzicht te vinden van het aantal werkuren per jaar (1.712 uur gemiddeld voor een voltijdse job in 2012 in de Europese Unie; 1.739 uur gemiddeld voor een voltijdse job in 2012 in België). Verfijning en verdere standaardisering van de gegevens is wenselijk. Bijvoorbeeld met het oog op het pensioen, om te kunnen berekenen hoeveel uur een volledige loopbaan omvat, rekening houdend met een tijdens de loopbaan variërende arbeidsduur. Eén maal per maand de gegevens van sociale secretariaten en personeelsdiensten verzamelen volstaat wellicht.

Met een evolutionaire bril

Werkloos zijn is een vrij recent en uitzonderlijk fenomeen. Recent, want in de agrarische of jagers-verzamelaarssamenlevingen onbekend. Uitzonderlijk, want bij de overige mammalia onbestaand. Anders dan arm zijn, wat al eeuwen, of eigenlijk millennia, te veel mensen teistert, gaat het over een erg korte periode in de geschiedenis, een rimpel in de tijd.

Werkloos zijn verdient in de Westerse wereld niet de status van vanzelfsprekendheid die het momenteel heeft. ‘Ein Gespenst geht um in Europa’. Dat van de werkloosheid. De onfortuinlijke tweelingzus van de Industriële Revolutie. Werkloosheid bestaat nog steeds, wellicht wegens een vergetelheid in het Marshallplan. Sinds de Industriële Revolutie en tot vandaag wilde crisis nu eenmaal zeggen: veel of toenemende werkloosheid. Dat is dogmatisch denken.

Jeugdwerkloosheid wordt op zowat alle vlakken zwaar onderschat. Ook de paus heeft daar het afgelopen jaar al herhaaldelijk op gewezen. Jongeren lijken nog het meest op ruwe diamant. Een aantal bedrijfsleiders en beleidsvoerders is daar blind voor. Werkloze jongeren worden niet gerespecteerd, worden structureel gepest. In een nest jonge vogels wordt in crisistijd de laatstgeborene gevoed aan de overige, instinctief. De jeugdwerkloosheid bedroeg in mei 2013 in de Eurozone 24%! Het pleidooi om de pensioenleeftijd te verhogen haalt het tot nu toe met gemak en versmacht de verzuchtingen van jonge werkloze mannen en vrouwen. Een correctie dringt zich op.

Historisch en actueel wordt het marktmechanisme in het Westen gegijzeld door een bedenkelijk liberaal gedachtegoed. Dit is de ‘idolatrie van het geld’: een economie gericht op een koopkrachtige vraag, op een vaak blinde groei. Een kolonisatie op weg naar moderne slavernij en toenemende armoede. De weg van een vuile naar een vrije markteconomie, in de waarachtige betekenis van het woord, is lang, maar niet onoverkomelijk.

Harry Hauman registreerde bij het Benelux Office for Intellectual Property het door hem gecreëerde begrip ‘arbeidsduurindex’.