Branko Milanović*

 

Verschillende jaren geleden, in een gesprek over politiek en geschiedenis, vroeg een vriend me iets over de duur van het bewind van Tito in Joegoslavië (35 jaar). Ik herinner mij niet wat mijn antwoord was, maar ik herinner me dat hij het samenvatte door te zeggen dat Tito een charismatische leider moet zijn geweest. Die uitspraak trof me als vreemd. Mijn vriend woonde al tien jaar of meer in Argentinië,  en ik dacht dat het voor hem misschien vanzelfsprekend was een lang bewind en de populariteit van leiders in verband te brengen met hun ‘charisma’. Maar wat Tito betreft, niemand kon beweren dat hij een charismatische leider was. Tegen het einde van zijn leven was hij best populair, geliefd door de meesten, zelfs aanbeden door velen – maar ‘charismatisch’: nooit.

Dit bracht me ertoe, na te denken over de afwezigheid van charismatische figuren onder de tweede generatie communistische leiders. De communisten kenden zeker enkele charismatische leiders: Trotski, deels Lenin, en zeker Fidel Castro komen me voor de geest. Zelfs Mao – hoewel ik hem apart zou willen bespreken. Maar verder niemand. Stalin was zeker geen charismatische leider. Evenmin de leiders die ik mij goed herinner uit mijn jeugd: Todor Zhivkov, János Kádár, Gustav Husak, Walter Ulbricht, Władysław Gomułka waren allemaal de meest grijze tint grijs. Er is geen menigte waarin zij zouden opvallen. Zij leken veeleer de wens grijs en ‘doorsnee’ te zijn te hebben gecultiveerd. Anderen waren niet veel beter. Chroetsjov was veranderlijk en vaak onvoorspelbaar, maar niet charismatisch. En Brezjnev, Kosygin, Andropov, Tsjernenko waren van dezelfde soort grijs. Jaruzelski viel een beetje op, maar dat kwam omdat hij er ongewoon uitzag voor een communistische leider: een militair met een donkere bril, die er meer uitzag als een Oost-Europese Pinochet dan als een communistische leider. Ceauşescu stond vooral bekend vanwege zijn onafhankelijke buitenlandse beleid en zijn dwaze binnenlandse politiek, maar ook hij was verre van charismatisch – waarvan we ons kunnen vergewissen door te kijken naar zijn vaak herhaalde laatste toespraak op het Overwinningsplein in Boekarest.

Een eenvoudige verklaring voor de afwezigheid van charisma of individualiteit is, erop te wijzen dat alle communistische leiders van na de revolutie ‘apparatsjiks’ waren: handig in bureaucratische machinaties en achterkamertjespolitiek. Zij hoefden niet aansprekend te zijn voor de bevolking, mee te doen aan verkiezingen, stemmen te behalen. En bureaucratische organisaties hebben een voorkeur voor grijze technocraten als Kosygin en Kadar, of voor grijze mensen in het algemeen, zonder individualiteit (zoals de andere bovengenoemde figuren). Toen ik onlangs The Best and the Brightest (1972) van David Halberstam las, dacht ik: was Robert McNamara (1916 – 2009), de man van het systeem, niet van hetzelfde soort grijs? En zelfs hij was in intellectueel opzicht waarschijnlijk nog indrukwekkender dan sommige van de genoemde communistische ‘apparatsjiks’.

Maar toch is de bureaucratische verklaring noch voldoende, noch helemaal overtuigend. Ik denk dat er ook nog een ideologische verklaring is. Toen een vriend het vermeende charisma van Tito noemde, had ik het gevoel dat ik hem moest corrigeren door te zeggen dat charisma voor communisten nooit een ideologisch wenselijke eigenschap was. Een ware communistische leider zou de populariteit of duur van zijn bewind nooit verklaren door ‘charisma’. ‘Charisma’ en individuele populariteit zijn burgerlijke uitvindingen, passend bij samenlevingen die op klassenverschillen zijn gebaseerd. Communistische leiders waren instrumenten, speeltjes van de geschiedenis: individuen die slechts de historische Geist belichaamden. Daarom deden zij er idealiter als persoon niet toe, en ik denk dat dit het juiste ideologische kader is waarin hun ‘grijsheid’ moet worden geplaatst. Wat ertoe deed, was aan de goede kant van de Geschiedenis staan, en doen wat de Partij opdroeg. Elk individualisme, en flamboyant individualisme nog veel meer, was verdacht. (Mijn neef die een volmaakte Partijman was, angstvallig eerlijk en toegewijd, zou een persoonlijke vraag nooit rechtstreeks beantwoorden: gevraagd naar zijn plannen rond zijn werk en leven, zou hij onveranderlijk – en eerlijk – antwoorden: ‘Die heb ik niet. Het zal gaan zoals de kameraden beslissen.’)

Deze onderwerping van de individualiteit betekende uiteraard dat er geen plaats voor charisma was. Dit lijkt op het eerste gezicht vreemd, omdat sommige van deze leiders – Stalin in het bijzonder, maar ook Tito, Enver Hoxha en Mao — een persoonscultus genoten en aanmoedigden, maar zonder aanspraak op charisma te maken. De Geschiedenis sprak door hen.

De communistische ideologie was, primair, een ideologie van de gewone man en vrouw uit de werkende klasse. Het was een ideologie van de massa. Zij keek neer op alle vertoon van individualisme en gaf zelfs de voorkeur aan een esthetica van gewoonheid, nuttigheid, en er niet uitspringen in een menigte. De grijsheid van de leiders was precies hoe leiders moesten zijn: niet anders dan jij en ik, gekleed in grijs of bruin, donkere schoenen met dikke zolen dragend, zacht en saai sprekend in een mengsel van Marxistisch en economisch jargon dat de meeste luisteraars in slaap bracht.

Het punt was, ‘de doorsneeman’ te zijn.
Er bestond een eigen communistische esthetica van grijsheid en grauwheid, afgeleid van de ideologie van ‘doorsnee’ en gelijktrekken, waar datgene wat kan worden gezien als kleurloos en saai precies was wat werd gezocht. Iedere esthetica is diep subjectief. Er is geen reden, aan te nemen dat een esthetica van grijze, stoffige kleuren minderwaardig is vergeleken met de esthetica van de regenboog. Wat vaak werd bespot en bekritiseerd als een gebrek aan elegantie of esthetica in leiders, kleding, flatgebouwen, en wellicht in kunst in het algemeen, is de toepassing van aan de communistische ideologie vreemde criteria. De gebruikelijke lelijkheid van communistische bouwsels was geen tekortkoming. Het was iets dat werd gewenst. Het was een alternatieve esthetica waarin nooit iets zou opvallen. De grijze leiders waren mooi – op hun eigen voorwaarden.

 

(Vertaling: Herman Simissen)

 

Branko Milanović (°1953) is een Servisch-Amerikaanse econoom, onder meer verbonden aan de City University of New York en de London School of Economics. Hij is vooral bekend door zijn werk over inkomensverdeling en ongelijkheid. De oorspronkelijke tekst verscheen op 5 maart jl. op http://glineq.blogspot.com/ en wordt hier met toestemming van de auteur in Nederlandse vertaling gepubliceerd.