Jan van Ballegooijen*

 

Voor de Kathedraal van Antwerpen is 2021 een jubeljaar: in de lange periode tussen 1352 en 1521 werd er gebouwd aan de imposante kerk. Nog in 1521 legde keizer Karel V de eerste steen voor het ‘Nieuw Werck’, het was immers de bedoeling om het bouwwerk nog driemaal groter te maken. Twaalf jaar later echter, in 1533, maakte een brand een einde aan de ambitieuze bouwonderneming. De Kathedraal, toen nog de Onze-Lieve-Vrouwekerk, werd hersteld in haar huidige vorm en schopte het ook ondanks haar ‘bescheiden’ omvang tot UNESCO Werelderfgoed.

Om dit bijzondere jubeljaar te vieren, werkte de Kathedraal samen met UCSIA een academisch programma uit dat de rol van de Kathedraal in het hedendaagse Antwerpen bevraagt. Het uitgangspunt van het programma is het werk A Secular Age van de Canadese filosoof Charles Taylor, waarin hij het concept immanent frame introduceert. Hiermee maakt hij duidelijk dat de westerse blik op de werkelijkheid binnen de grenzen van het waarneembare, de materie en de menselijke rationaliteit blijft. Kan het ook anders? Sprekers Guido Vanheeswijck, Jan Van Ballegooijen, Jens Van Rompaey en Marlies De Munck buigen zich in hun respectieve bijdrages over vragen als: ‘Welke wegen voeren vandaag naar transcendentie, de ervaring waarbij iets of iemand de natuur, het zichtbare, het waarneembare, de materie overstijgt?’, ‘Hoe brengen we transcendentie ter sprake?’, ‘Hebben we hiervoor nood aan ‘subtielere talen’?’, ‘Kan kunst hier een rol in spelen?’, en ten slotte, ‘Welke rol is voor de Kathedraal weggelegd in de hedendaagse context van secularisatie?’.

De samenwerking tussen UCSIA en Streven maakt het mogelijk dat de teksten van hun lezingen worden hier gepubliceerd. Na de lezing van Guido Vanheeswijck deze keer de tekst van Jan van Ballegooijen.

 

Religieuze ruimtes als onderdeel van het stedelijke ecosysteem

 

In 1748 publiceerde de Italiaanse architect en cartograaf Giambattista Nolli een kaart van de stad Rome die de Pianta Grande werd genoemd. De kaart werd gegraveerd op 12 koperen platen die samen de nieuwe kaart van Rome vormden. Nolli’s achttiende-eeuwse kaart werd om verschillende redenen beroemd, niet in de laatste plaats omdat hij zeer accuraat was. Tot in de twintigste eeuw werd hij door het gemeentebestuur van Rome gebruikt om allerlei dingen in kaart te brengen.

https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/3/31/Giovanni_Battista_Nolli-Nuova_Pianta_di_Roma_%281748%29_05-12.JPG

 

Niet alleen de zorgvuldigheid van de kaart, maar vooral de visuele techniek de Nolli toepaste maakt dat architecten – zoals ikzelf – nog regelmatig gebruik maken van zijn uitvinding. Hij maakte namelijk gebruik van een zeer eenvoudige visuele taal die nogal verschilde van eerdere kaarten. Wie bijvoorbeeld historische kaarten bekijkt van Antwerpen uit deze periode ziet vaak de stad loodrecht van boven met de belangrijkste gebouwen zoals de monumentale kerken en het stadhuis weergegeven als kleine icoontjes, zoals we nu nog regelmatig met toeristische kaarten doen. Nolli gebruikte echter een heel abstract schema waarbij hij de stad onderverdeelde in zwarte en witte vlakken, loodrecht van boven gezien.

Daarbij kleurde Nolli alles wat bebouwd was zwart, zoals huizen, werkplaatsen, pakhuizen; als een homogene massa. Alle open ruimte in de stad, de vele Romeinse pleinen, parken en straten liet hij wit waardoor in een oogopslag duidelijk werd wat publieke ruimte en wat privaat domein was. Maar in dat eenvoudige zwart-wit schema bracht Nolli een interessante nuance aan. Overdekte binnenruimtes, zoals de talloze kerken liet hij ook wit. In zijn kaart maakten de kerkinterieurs dus deel uit van het groter stedelijk netwerk van openbare ruimten. De ruimte in de kerk hoorde dus bij dezelfde categorie als straten, pleinen en parken.

Een detailbeeld om dat te illustreren.

Op de detailopname ziet u uiterst links een deel van het piazza Navona, in het midden in beeld de prachtige ronde ruimte van het Pantheon, schuin daaronder Santa Maria Sopro Minerva, met daaraan een vierkante kloostergang, uiterst rechts in beeld Sant’Ignazio een indrukwekkende barokkerk waar overigens Sint-Jan-Berchmans begraven ligt.

Het ging Nolli niet alleen om het maken van een accurate meetkundige afbeelding van de stad, maar hij wilde ook iets vertellen over het publieke leven en de publieke ruimte van de het achttiende-eeuwse Rome.

Nolli’s kaart laat de stad niet langer zien als een collectie samengeklonterde objecten; huizen, winkels werkplaatsen en monumenten, maar het ging hem om het in kaart brengen van het netwerk van open ruimten. Het ging hem om de ruimte die een gemeenschappelijke, sociale betekenis heeft. Daarnaast besteedde hij veel zorg aan het weergeven van historische, Romeinse sites, die ook in de achttiende eeuw door de Europese elite op hun ‘grand tours’ steeds vaker werden bezocht. De kaart toont de ruimte die gewonnen is op de schijnbaar onstuitbare groei van de woningen en commerciële functies van de stad. Met andere woorden: Nolli’s kaart toont waar je als Romein of als achttiende-eeuwse toerist gewoon naar binnen kunt wandelen.

Zoals we in Nolli’s kaart hebben gezien kunnen we ook onze prachtige kathedraal misschien zien als onderdeel van die publieke ruimte. Onze kathedraal heeft echter wel een heel ander karakter dan de drukke winkelstraten en pleinen. Je zou de kathedraal kunnen zien als een overdekte oase van verstilling en contemplatie, waar je als Antwerpenaar even kunt binnenstappen. Een plaats waar we even worden opgetild uit het alledaagse, en eveneens onderdeel van het publieke domein. In het Engels is er een mooi begrip voor dit soort betoverende plaatsen: ze noemen dat een ‘thin place’, letterlijke vertaald, een ‘dunne plek’. Dun omdat allereerst de kloof tussen ons en zij die eeuwen geleden leefden plots niet meer zo groot is. Wie in onze kathedraal binnenstapt, staat tegelijkertijd in hun wereld maar ook in die van ons. Het is dus geen teletijdmachine, maar een plaats waar het verleden en het heden tegelijkertijd aanwezig zijn.

Iets kan ook een ‘thin place’ zijn omdat de afstand tussen hemel en aarde soms even wordt opgeheven, omdat we een glimp kunnen opvangen van het Goddelijke of het eeuwige. We kennen het allemaal wel, wanneer we op vakantie zijn en zomaar ergens zo’n stille, rustende kamer in de stad binnengaan. Waar het altijd een paar graden koeler is, waar we plots gegrepen worden door de ruimte, het spel van schaduw en licht op een gebundelde pijler, gekleurd glas.

Waarom blijven deze sacrale ruimten ons trekken? Je ziet het in elke toeristische stad, drommen toeristen die van kerk naar kerk trekken. Wat zit daaronder? Wie een keer in Rome is geweest en wat fraaie Noord-Franse kathedralen heeft gezien moet er toch wel eens klaar mee zijn zou je denken? Misschien omdat, wanneer je weer zo’n kerkdeur opendoet, telkens even ons hermetisch gesloten wereldbeeld wordt opengebroken?

Zelf denk ik dat die kwaliteit het best blijft bestaan wanneer de kerk haar religieuze functie behoudt. In Nederland zie je bijvoorbeeld dat een groot aantal monumentale kerken – en vooral kerken met een hoge monumentale waarde zoals de Oude Kerk in Amsterdam of de Pieterskerk in Leiden – soms al decennia hun religieuze functie zijn verloren, of dat die religieuze functie ondergeschikt is geworden aan allerhande andere activiteiten. Als de ruimte seculariseert wordt er naarstig gezocht naar nieuwe invullingen: als tentoonstellingsruimte, concertzaal, congrescentrum. Leegstaande kerken met iets minder monumentale waarde worden omgebouwd tot appartementen, kantoren, of hotels, met als gevolg dat ze van dat fijnmazige netwerk van openbare ruimten worden afgesloten. De monumentale structuur van het gebouw – de gewelven, de gevels – blijft dat weliswaar behouden, maar de ruimte, de openheid en het openbare karakter verdwijnt meestal. Ook wanneer dat niet gebeurt en de kerk een soort polyvalente zaal wordt, een directeur van een monumentale Nederlandse kerk gebruikte de term ‘verhuurschuur’. Op die manier verliest het monument onvermijdbaar de mogelijkheid om een ‘thin place’ te zijn. En ook daar speelt weer mee dat deze kerken minder toegankelijk zijn omdat het commerciële aspect zo’n dominante rol is gaan spelen. Ik wil daarmee niet zeggen dat er geen betoverende, ontwijde monumentale kerken zijn maar toch dat het open karakter van een monumentale kerk nauw verbonden is met de kerk als huis van gebed, huis van een liturgisch vierende gemeenschap, en als huis van God. Je zou kunnen zeggen dat juist het christelijke karakter van de kerk ervoor zorgt dat de kerk een open plek kan blijven omdat zij zich door haar kerkelijke functie gedeeltelijk kan onttrekken aan de wetten van de markt en het utilitaristische denken.

Dit onderwerp wordt ook door paus Franciscus op verschillende plaatsen in zijn ecologische encycliek Laudato Si’ (2015) aangestipt. In die encycliek, die in eerste instantie gaat over de problemen zoals klimaatverandering, afname van biodiversiteit en milieuvervuiling gaat het ook regelmatig over de manier waarop we steden vormgeven en ook over de manier waarop we met bijvoorbeeld monumenten omgaan. Die twee onderwerpen lijken in eerste instantie niet veel met elkaar te maken te hebben. In deze encycliek hanteert Franciscus echter een breed begrip van ecologie, hij gebruikt de term ‘integrale ecologie’. Integraal omdat je de neergang van onze natuurlijke leefomgeving niet los kan zien van andere vormen van degradatie, zoals verlies van sociale cohesie, doorgeslagen individualisme, en een ‘weggooicultuur’, een woord dat hij heel regelmatig gebruikt. Integrale ecologie betekent dat we niet alleen goede zorg dragen voor onze natuurlijke leefomgeving, maar ook voor onze stedelijke leefomgeving. Onze Argentijnse paus woonde natuurlijk zelf jarenlang in Buenos Aires en is in zijn denken sterk beïnvloed door de vraagstukken die in zulke grootsteden actueel zijn. Franciscus meent dat de uitweg uit de klimaatcrisis niet louter gezocht moet worden in technologische innovaties of slimme beleidsplannen. Het vraagt om iets wat fundamenteler is; een ‘ecologische bekering’, een grondige herbezinning over wat de plaats van de mens in relatie tot de schepping, de gemeenschap en uiteindelijk ook tot God is.

Ik citeer uit een catechese van september vorig jaar waarin het ging over de relatie tussen ecologie en de pandemie waar we nu mee te kampen hebben:

 

Wat is het tegengif tegen de verwaarlozing van de gemeenschappelijke woning (onze aarde)? Dat is de contemplatie. ‘Wanneer iemand niet leert stil te blijven staan om het schone te aanschouwen en te bewonderen, is het niet vreemd dat alles wordt tot een object dat men zonder scrupules mag gebruiken of misbruiken’.

 

Dat als we niet stilstaan en de schoonheid om ons heen kunnen zien, alles en iedereen een ‘wegwerp’-ding dreigt te worden.

Ik vind dat een mooi idee: dat contemplatie en schoonheid misschien wel even krachtig kunnen zijn als protest of technologische innovatie in het streven naar een meer ecologische leefwijze.

Daarom spelen onze eeuwenoude kerken ook een rol in die verwezenlijking van een duurzaam stedelijk ecosysteem. In de eerste plaats omdat ze het tegenovergestelde zijn van de ‘wegwerpdingen’ en de ‘wegwerpcultuur’ waar Franciscus zo tegen fulmineert. Als lid van de kerkraad zie ik regelmatig met hoeveel toewijding het personeel, restauratoren en de vele vrijwilligers van de kathedraal voor het gebouw en zijn inventaris zorgen. Van onze kathedraal kunnen we leren dat duurzaamheid en schoonheid onlosmakelijk zijn verbonden. Zoals stedelingen baat hebben bij een netwerk van parken om iets van de natuur te ervaren en even op te laden zijn plaatsen die ons stilzetten en aanzetten tot contemplatie, zoals onze prachtige kerken, van groot belang in een op consumptie en prestatiegerichte samenleving. Franciscus heeft gelijk wanneer hij stelt dat niet alleen actie, maar juist ook contemplatie en schoonheid ons leiden naar een duurzamere wereld. En laten nu net voorouders honderden jaren geleden onze kerken hebben gebouwd om ons daartoe aan te zetten. Om na te denken over wat het betekent een goed mens te zijn, om dingen niet alleen te zien in termen als ‘wat haal ik hier in mijn korte leven uit’, maar vooral om te denken, wat laat ik na voor volgende generaties?

Wat is dus de waarde van onze monumentale kerken in een 21ste-eeuwse stad? Wel, allereerst zoals ik heb proberen uit te leggen aan de hand van de Nolli-kaart, dat de kerkruimte op een bijzondere manier onderdeel is van publieke ruimte, van de ruimte die wij als gemeenschap delen. Onze kerken zijn oases van rust in de stad; plaatsen waar het grootste deel van de dag gewoon stil is. Onze kerken kunnen ook voor mensen die zich geen christen noemen plaatsen zijn waar ze even over hun eindigheid worden getild.

 

 

Jan Van Ballegooijen (°1984) is in Nederland geboren en woont sinds 2013 met zijn vrouw en twee zonen in Antwerpen. Naast zijn werk als architect doet hij onderzoek naar bouwkundig erfgoed en stadsontwikkeling. Bij de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal is hij lid van de kerkraad.