Ludo Abicht en Guido Vanheeswijck*

Antwerpen, 21 september 2021

 

Ludo: Ik ben een bewonderaar van Mark Rothko, de Joods-Amerikaanse schilder van abstracte doeken. Men vertelt van hem dat hij ooit een reeks van zijn beste werken gemaakt had voor een chique New Yorks restaurant. Toen hij daarbinnen kwam, schrok hij: ‘dat is niet het milieu waarvoor ik die doeken geschilderd heb’. En hij heeft, als Jood, daarna een eigen kapel laten bouwen waar die werken volgens hem tot hun recht kwamen.

Een ander voorbeeld is de illustratie die Lyonel Feininger gemaakt heeft voor het beroemde manifest van het Bauhaus van Walter Gropius. Hij heeft gekozen voor de nu beroemd geworden ‘kathedraal van de mensheid’, hoewel hij evenmin van christelijke vroomheid kon worden beschuldigd.

Of neem nu de Doorzichtige kerk in Borgloon in Haspengouw. Het had echt niet een ‘doorzichtige bank’ of zoiets kunnen worden. En nu past het perfect in het landschap.

Vandaar mijn vraag: bestaat er zoiets als een ‘sacrale ruimte’, ook wanneer dit gebouw niet langer voor de eredienst zou worden gebruikt? Denk bijvoorbeeld aan de ‘Peperbus’, de grote Sint-Jan-Evangelistkerk in hartje Borgerhout, waarvoor men nu een nieuwe bestemming zoekt.

 

Mgr. Bonny: Wanneer je een huis koopt dat een ander heeft gebouwd, moet je er de betekenis bijnemen die anderen erin gestoken hebben. Wie een huis bouwt, steekt er zijn eigen ziel in. Hij spreekt met een architect over licht, volume en sfeer tot dat ontwerp aan zijn wensen voldoet. In feite is dat huis een weerspiegeling van de persoon, zodat men zou kunnen zeggen: ‘toon mij het huis en ik zal zeggen wie je bent’. Deze vergelijking helpt eminent om te verstaan wat een kerk is. Die is gebouwd door een gemeenschap met een verhaal, met een bedoeling, met een functionaliteit die zinvol is voor deze gemeenschap en geen andere. Dat alles zit in het volume en de hoogte, de verhoudingen en ook in alles wat er door het kunstambacht voor geschapen werd. Dat zit zelfs in het soort orgel en de plaats ervan in de kerk, a fortiori in de sacrale ruimte die ervoor geschapen werd.

Zo’n kerk bevat ook de herinnering aan de duizenden mensen die hier belangrijke momenten van hun leven beleefd hebben, van doopsels en communievieringen tot huwelijken en rouwdiensten. Mensen die hier met zwakheid en sterkte, met vreugde en verdriet omgegaan zijn. Die ervaringen heiligen een plek. De ziel van de gemeenschap die dat gebouwd heeft zit in elke pilaar en in elk venster, in elke proportie.

 

Guido: Ik zal maar met de deur in huis vallen: hoe zit het nu met het pastorale plan dat de Vlaamse Gemeenschap uitgewerkt heeft? U heeft erop gereageerd in De Standaard. Hoe is de situatie nu? In de visienota van de Vlaamse regering komt het pastorale of kerkelijke gebruik van een kerkgebouw amper uit de verf, schrijft u. Als het al helemaal op het einde wordt vermeld, is het in negatieve zin: het kerkelijke ­gebruik als een obstakel voor herbestemming door de burgerlijke overheid. Terwijl kerken in eerste lijn gebouwd en bedoeld zijn voor gebruik door de christelijke geloofsgemeenschap.

 

Mgr. Bonny: Wij hebben gezegd dat in het voorliggende ontwerp van de Vlaamse Gemeenschap het kerkelijke gebruik van gebouwen bestemd voor de eredienst onderaan terecht is gekomen, terwijl men prioriteit geeft aan wat er zoal anders met dat bouwvolume zou kunnen gebeuren. Wij zeggen dat het ‘pastorale’ gebruik wel degelijk voorop moet staan, maar zijn bereid die doelstelling breed te interpreteren. We leven in een wereld die worstelt met hyperactivisme en burn-outs, we lopen om veel existentiële vragen heen. Onze activistische samenleving werkt dat in de hand.

Klassiek werd de kerk gezien als de plek waar het antwoord werd gegeven op alle vragen, en het kerkgebouw weerspiegelt inderdaad het antwoord dat op deze vragen werd gegeven. Het kerkgebouw werd vooral vanuit het antwoord geconcipieerd. Misschien wordt het tijd om het kerkgebouw te zien als de plek waar allereerst de vragen gecapteerd worden, eerder dan het antwoord.

Indien er geen betekenisvolle plekken meer zijn waar we onszelf leren bevragen, blijven alleen een kantoor, een fabriek, een restaurant of een wijnkelder daarvoor over. Dan verliest de vraag haar eigen woning, ook voor hen die zich niet of niet volledig in ons antwoord terugvinden.

Het begint al met de vraag: ‘waarvoor dient dat?’, ‘kon dat geld niet beter aan de armen geschonken worden?’, zoals al in het evangelie staat naar aanleiding van een vrouw die Jezus’ voeten zalft met kostbare balsem. Er zijn dingen die het op zich waard zijn om erin te investeren. Laat het kerkgebouw er staan als een ruimte voor onze vragen. Een ruimte voor stilte, om tot jezelf te komen, waar je kan meevieren of gewoon toekijken, waar je kan bezig zijn met gevoelens of gedachten die buiten de kerk amper aan bod komen. Het kerkgebouw als een veilige plek voor onze diepste vragen.

Wat is de essentie van het christendom? Wanneer je naar een kruisbeeld kijkt, kijk je dan naar ‘het antwoord’ of kijk je naar ‘de vraag’? Wie kijkt naar de Jezusfiguur op het kruis, ziet een vraag in kwadraat. Wat is de zin van leven en sterven? Waartoe dient het onschuldige lijden? Wat is het een mens te zijn? Geloven: is dat een antwoord formuleren of een vraag stellen?

 

Ludo: Ik vind hier een associatie met het rouwmonument voor de Sjoa (Holocaust) in Berlijn, naast de Brandenburger Tor. Wanneer je daar tussen die zuilen naar beneden wandelt wordt het steeds duisterder en stiller, maar juist deze schemering en die stilte zijn zoveel indrukwekkender dan een expliciete afbeelding van die gruwel. Misschien kunnen kerkgebouwen ook deze schemering en stilte bieden als een ruimte om tot jezelf te komen? Niet als een rouwmoment, ook dat natuurlijk, maar als een zich terugtrekken uit de verblindende schittering en het lawaai van de moderne wereld? Kan zoiets bewaard blijven, ook nadat het gebouw een andere bestemming gekregen heeft?

 

Mgr. Bonny: Dat is ook het verhaal van de gedeeltelijke of gehele herbestemming. Men kan een kerkgebouw delen met bijvoorbeeld een cultureel centrum, maar in de praktijk zullen zowel de gelovigen die in hun kerk willen bidden of erediensten houden, als de bezoekers die een lezing of gespreksavond willen meemaken, deze combinatie in één ruimte moeilijk vinden, tenzij je beide ruimtes duidelijk door een muur van elkaar scheidt.

Wanneer je echter naar een volledige herbestemming gaat, duiken er naast juridische kwesties nog tal van andere problemen op. Ten eerste vragen wij dat het om een waardige bestemming zou gaan, die niet in contradictie is met de oorspronkelijke zin zelf van het gebouw. Vandaar onze voorkeur voor de non-profit sector. Dat kan sociale huisvesting zijn, dat kan een ruimte zijn voor kunst en cultuur, dat kan een muziekacademie zijn, een kinderopvang of iets anders dat in de lijn ligt van de boodschap en het engagement van de kerk. Zaken die de kerkgemeenschap in andere gebouwen ook zou doen.

Indien het dan toch profit moet zijn, vragen wij dat het zou gaan om bedrijven of activiteiten waarvan de doelstelling past binnen een kerkgebouw. Die doelstelling valt moeilijk haarscherp te definiëren, maar ze heeft toch te maken met bepaalde keuzes die, in tegenstelling tot andere, compatibel zijn met een religieuze ruimte.

Ik heb een paar weken geleden gezegd, en die uitspraak is wereldwijd viraal gegaan: ‘wat een moslim zich niet kan voorstellen in een moskee, wat een jood zich niet kan voorstellen in een synagoge, wat een logebroeder zich niet kan voorstellen in een logetempel, dat moet een katholiek zich ook niet kunnen voorstellen in een kerk.’

Wanneer in een katholiek kerkgebouw de gekste dingen kunnen doorgaan, zullen een jood of een moslim die daar passeren, zich terecht afvragen wat er met de katholieken en hun geloof aan de hand is. Geloven zij nog in zichzelf? Dat geldt trouwens ook voor een vrijzinnige of een zomaar zoekende mens. De inhoud van onze boodschap is te belangrijk om die te laten verloren gaan in belachelijke activiteiten. Kan dat allemaal even scherp gedefinieerd worden? Natuurlijk niet. Maar er zijn grenzen, die mensen met de ellebogen aanvoelen.

Ten derde: in elke akte van verkoop of erfpacht moeten clausules staan die bij de volgende verkoop of verhuur nog geldig blijven. Anders loop je het risico dat een kerkgebouw door een handige kerel – met een vroom gezicht – eerst goedkoop wordt opgekocht en vervolgens duur wordt doorverkocht. Hij gaat met de winst lopen, terwijl alle beperkende afspraken uit de vorige akte vervallen. De ervaring leert dat je daarin niet naïef mag zijn. Het is niet al christelijk wat blinkt! In elke akte moeten duidelijke afspraken van permanente inspraak door de kerkelijke en burgerlijke overheid staan. Besturen en administraties gaan hiermee soms veel te losjes om, alsof het allemaal vanzelfsprekend is, maar dat is niet zo.

Er zit nog een luik aan vast: allemaal goed, wanneer het over niet geklasseerde kerken gaat, maar in Vlaanderen is ruim dertig procent van alle kerkgebouwen geklasseerd erfgoed. Om een geklasseerd kerkgebouw een andere bestemming te geven, zijn meteen ingrijpende aanpassingen aan het gebouw nodig, aanpassingen waarvoor Erfgoed Vlaanderen geen toestemming kan verlenen, of waarvoor onvoldoende financiële middelen voorhanden zijn. Neem als voorbeeld de St. Janskerk of de Peperbus hier in Borgerhout. Je zou dat gebouw inderdaad een non-profit herbestemming kunnen geven, type sociale huisvesting. Maar dan moeten er bijvoorbeeld vensters in de buitenmuren bijkomen. En daarvoor moeten een aantal regels van de klassering kunnen wijzigen. Een sociale herbestemming vraagt om aanpassingen die een sociaal gebruik mogelijk maken. Overal bestaan er dogma’s, ook in de administratie en bij monumentenzorg.

 

Ludo: Die kerk ligt in een traditionele volkswijk met de daaraan verbonden behoeften. Het zou natuurlijk schitterend zijn, indien een dergelijke herbestemming uitgerekend daar zou kunnen gerealiseerd worden. Daar woont vandaag een interessante mengeling van mensen uit de migratie samen met ‘autochtone’ jonge gezinnen die zich in deze buurt nog een woning kunnen permitteren, zolang de gentrificatie niet toegeslagen is en de prijzen opgedreven heeft.

 

Mgr. Bonny: Dat heeft onder meer te maken met het grote bouwvolume van deze kerk. We zouden kunnen zeggen dat het probleem van de herbestemming evenredig is aan het volume van het gebouw. Hoe groter het kerkgebouw, hoe moeilijker de herbestemming.

 

Guido: In het artikel van Tom Hannes, die op U gereageerd heeft, spreekt hij als ex-katholiek, vanuit boeddhistische hoek, over de behoefte aan ‘eco-kerken’. Toch is er volgens mij een verschil tussen de traditionele sacraliteit van kerken en een sacraliteit die voortvloeit uit verbondenheid met de natuur. Wat maakt nu een katholieke kerk specifiek tot kerk en wat moet daarvan volgens U bewaard blijven? Bijvoorbeeld in vergelijking met de ‘stilte plekken’ die op zich niet typisch katholiek zijn? Zo is bijvoorbeeld de kapel in het gebouw van de Verenigde Naties in New York, waar Dag Hammarskjöld zich graag terugtrok om over belangrijke beslissingen na te denken, zo’n typische ‘plek van stilte’. Hoe ziet U die verhouding?

 

Mgr. Bonny: Bleven die kerkgebouwen maar behouden als ‘plekken van stilte’! Ik zie daar echt geen tegenstelling. Natuurlijk kan je van een kerk geen ‘wild life’-centrum maken. Een traditioneel kerkgebouw zie ik eerder als een kosmisch knooppunt tussen de aarde en de sterrenhemel. Klassieke kerken zijn op het oosten gericht, waar de zon opkomt. Ze zijn dus letterlijk ‘georiënteerd’. De vier elementen – aarde, water, lucht en vuur – zijn erin aanwezig. Brandramen geven kleur aan het licht. We branden kaarsen, we dopen met water, we vieren eucharistie met brood en wijn, vruchten van de aarde. Ik herinner me een mooie kerk in Zwitserland, waar uit een rotswand permanent een druppel water op de doopvont valt, met een kristallen weerklank in de ruimte. Wij zijn geen new-age adepten, maar holisme vind je wel terug in elk kerkgebouw: de vier elementen, aarde en hemel, licht en donker, leven en dood, jezelf en de anderen. Dat komt daar allemaal samen. Dat holisme klinkt nog beter dan een ‘eco-kerk’, dunkt me.

 

Ludo: In een uitzending op France 2 van vorig jaar over traditionele streken in Frankrijk vertaalde een oude vrouw de term ‘village people’ als ‘menschen van de parochie’, al sprak ze verder geen Nederlands meer. In haar jeugd vielen ‘parochie’ en ‘de mensen, de gemeenschap’ blijkbaar nog samen. Hebben kerken niet een dergelijke verbindende functie, ook na hun herbestemming?

 

Mgr. Bonny: Onlangs ben ik bij het herlezen van Houtekiet van Gerard Walschap op een passage gestoten, waarin de natuurmens en niet-gelovige Houtekiet met een aantal vragen blijft zitten, onder meer over de zin van het leven. Om te beginnen steek je geen overleden mens als een hond in de grond. Het menselijk leven is meer waard. Vervolgens zeggen de vrouwen, die ongeveer allen door hem bevrucht werden, dat hij eigenlijk niets begrijpt van echte genegenheid of liefde. Houtekiet komt tot het besef dat ‘een dorp zonder kerk geen dorp is’. Dus bouwt hij eigenhandig zijn eigen dorpskerk. Het liefst zit hij in de toren of bovenop het dak, liever dan naar de mis te gaan. Daarop volgt het einde van de roman: zijn vrouw eist van hem dat hij ofwel met haar trouwt ofwel weer vertrekt. Hij trouwt met haar en kan blijven. Uiteindelijk gaat hij zelfs mee naar de kerk. Alleen, hij gaat niet zitten binnenin de kerk, maar bovenop de kerk. Hij heeft oneindigheid nodig, meer dan de pastoor in zijn eredienst of preek kan bieden. Hij zit met een vraag, meer dan met een antwoord. Dat boek uit 1939 illustreert perfect wat een kerkgebouw kan betekenen, zowel voor gelovigen als ongelovigen, en alle variaties daartussen

 

Guido: Is dat ook een antwoord op de vaak gehoorde opmerking dat men het geld voor de bouw van kerken beter aan de armen zou geven?

 

Mgr. Bonny: Jazeker. Er moest en zou in Deps een kerk komen. Een klassieke parochiekerk, zoals bij de buren, mooier nog zelfs. Houtekiet bouwde haar met eigen handen. Zo fier was hij. En toch was die kerk voor Houtekiet nog te klein en te bevangen. Eigenlijk kan ik Houtekiet begrijpen, want ook voor mij zit God niet in die stenen. Arme God als Hij in een kerkgebouw zou passen! De Walschap van Houtekiet is de Walschap van 1939. Na de oorlog is zijn conflict met de Kerk veel harder en scherper geworden. Maar in Houtekiet, vind ik, heeft hij heel goed de complexiteit van de religieuze vraag weergegeven.

 

Ludo en Guido: Ook de complexiteit van vandaag?

 

Mgr. Bonny: De antiklerikale Walschap van na de oorlog doet mij heel sterk denken aan Etienne Vermeersch. Zowel Walschap als Vermeersch zijn heel gelovig opgevoed en opgegroeid, zijn naar het klooster of het seminarie gegaan om priester te worden, hebben die weg weer verlaten en zijn naderhand erg antiklerikaal geëvolueerd. Trouwens, meer dan gewoon priester wilden beiden aanvankelijk missionaris worden, zendelingen om het geloof uit te dragen. Iets van die missionarisroeping of dat missionariskarakter zijn ze altijd trouw gebleven, maar dan langs de andere kant. Zowel Walschap als Vermeersch stelden volgens mij wel de juiste vragen. Alleen hoort het militante van hun antwoord bij een andere tijd, toen zowel gelovigen als ongelovigen met bijzonder strijdvaardige antwoorden werkten, om anderen te overtuigen van hun gelijk, de enen voor en de anderen tegen het geloof of de kerk. Zowel geloof als ongeloof zijn vandaag, naar mijn aanvoelen, veel voorzichtiger geworden.

Overigens, daar ligt voor mij het verschil tussen schrijvers als Walschap en Vermeersch en bijvoorbeeld Willem Elsschot. Hij kreeg geen katholieke opvoeding, voelde zich niet tot het geloof geroepen en had er daarom ook minder problemen mee. Als agnost onderhield hij de beste relaties met veel priesters en religieuzen. Met gemak publiceerde hij hun jaarboeken en kalenders. Op dat punt, lijkt me, was Elsschot een generatie voor op Walschap en Vermeersch. Hij schrijft met een groter gemak en een grotere vrijheid. En als ik het mag zeggen: ook zijn taal vind ik beter, moderner, korter en steviger. In zijn laatste werk, Het dwaallicht, kaart hij de religieuze of levensbeschouwelijke problematiek aan. Met een open vizier, met zin voor humor, zonder dogma’s voor of tegen, met aandacht voor concrete levensverhalen. En opnieuw: in een ongelooflijk mooie taal. Nog even modern als toen hij het schreef.

Een oermens zoals Houtekiet beschrijven is niet zo moeilijk, een mens zonder verleden en zonder samenleving. Moeilijker is het om de complexiteit van het menselijke leven te beschrijven, zoals het zich hier en nu afspeelt. Houtekiet leest als een mythologisch verhaal, met brede bijna wulpse lijnen, terwijl Elschot het feitelijke leven in beeld brengt, met een bijna boekhoudkundige precisie. En met geen woord te veel. En inderdaad, daarom vind ik Elsschot moderner dan Walschap.