Gesprek over een postmoderne misdaadroman

Andreas Van Rompaey*

 

Dertig jaar geleden publiceerde Atte Jongstra de roman Het huis M., waarin het hoofdpersonage Murk betrokken raakt bij een vreemde moordzaak. Hij probeert zichzelf vrij te pleiten door een beroep te doen op zijn enorme geheugen, maar doet daardoor alleen meer verwarring en twijfel ontstaan: ‘Logica, nuchter redeneren. Beide hebben nooit zo mijn belangstelling gehad. Zeker niet sinds ik besloten had de paden in mijn geheugen te bewandelen. Daar is niets logisch of nuchters aan. Het is “niet lineair”, dat betekent chaos.’ Omdat de geest geen logica kent, komen tegenstrijdigheden schijnbaar probleemloos naast elkaar voor en vallen sommige dingen samen: het vrouwelijke slachtoffer wordt meermaals vermoord door verschillende doch gelijkaardige mannelijke daders. Voor de verdachte vormt de associatieve, onbetrouwbare werking van het geheugen echter geen bron van ergernis, maar juist een bron van creatief-artistieke schoonheid. Toch gaat Murk uiteindelijk op noodlottige wijze aan zijn geestelijke preoccupaties ten onder.

Vanwege zijn grilligheid viel het boek aanvankelijk een gemengd onthaal te beurt, al zag NRC-recensente Janet Luis het als Jongstra’s meest gebalanceerde werk tot dan toe. Het huis M. ging achteraf de literatuurgeschiedenis in als een ‘bijna prototypische postmoderne roman’. Zo vangt Hugo Brems het hoofdstuk van Altijd weer vogels die nesten beginnen (2006) over postmodern proza aan met de beschrijving ervan. In ‘Terreur en geweld postmodern verteld’ (2004) gebruikt Bart Vervaeck Het huis M. dan weer om de postmoderne fascinatie voor misdaad en geweld te illustreren. Volgens hem zou dit literaire werk ‘alle conventies en trucs van het [detectivegenre etaleren en onderuithalen]’. Ter gelegenheid van de dertigste verjaardag van het boek nodigde ik Atte Jongstra uit enkele vragen te beantwoorden over deze grensverleggende benadering van het speurdersverhaal.

Voor Bart Vervaeck geldt Het huis M. als een ‘praktische toepassing van alle kennis omtrent het detectivegenre’. Wat waren uw voornaamste bronnen? Eerder wijdde u een artikel aan Edgar Allan Poe, een vertegenwoordiger van de zwarte romantiek die het ‘eerste’ detectiveverhaal voortbracht. Bestaat er een verband? 

Heb ik voor Het huis M. detectives gelezen? Nauwelijks. Het genre kende ik voornamelijk van tv. Edgar Allan Poe? De naam Auguste Dupin kende ik vanzelfsprekend, maar ik was meer geïnteresseerd in Poe’s essays. Met name dat over Maelzels schaakspeler. Buñuels film El ángel exterminador (1962) heeft wel een rol gespeeld in de ontstaansgeschiedenis van de roman. In de film komen herhalingen voor. Je zou die als continuïteitsfouten kunnen zien, maar Buñuel deed het met opzet. Zoiets vind ik raadselachtig en spannend.

Hoe bent u dan bij de detective terechtgekomen? Volgde u een andere weg?

In 1992-1993 was ik nog niet op het internet aangesloten. Ik verkeerde toen nog bijna dagelijks in de wereld van de bibliotheek, een labyrint van uiteenlopende werkelijkheden, vol alternatieve feiten en meningen. Ik was daarin de speurneus, met een voorliefde voor het mogelijke en het afwijkende. Dat kun je ook een soort ‘virtual reality’ noemen, een nieuwe term in die dagen. Krijgt Murk aan het einde van mijn boek geen VR-bril op de neus? Ik zou het eens moeten nakijken… Het huis M. is inderdaad al dertig jaar oud en ik maak van het herlezen van eigen werk geen gewoonte.

Het hele boek is trouwens als VR-roman opgevat. Steeds weer worden nieuwe opties aangeboden. In die zin is de term ‘detectiveroman’ misschien een wat al te nauwe typering. Het recherche-aspect speelt in bredere zin wel een overwegende rol bij de personages Murk en Mark, die samen een soort janusfiguur vormen. Dit hangt samen met mijn manier van schrijven, zonder schema vooraf. Tijdens het creatieve proces ben ik, net als Murk, een speelbal van de avonturen die min of meer onbewust ontstaan. Tegelijkertijd ben ik, net als Mark, voortdurend op zoek naar de overkoepelende waarheid in alle ont- en verwikkelingen. De janus Murk/Mark ben ik als schrijver zelf.

In hoeverre hebben de antidetectives van geestverwanten als Willem Brakman en Gerrit Krol bijgedragen tot het ontstaan van Het huis M.? Waarom is de (anti)detective zo populair bij Nederlandstalige auteurs die met het postmodernisme geassocieerd worden?

Van Brakman had ik voor 1993 enkele romans enthousiast gerecenseerd voor De Gooi- en Eemlander. Ik herinner me daar geen detectivevariant van. Pas na Het huis M. heb ik voor een Brakman-essay de eerste helft van zijn oeuvre verslonden. Hij is een tijdlang een inspiratiebron geweest. Van Gerrit Krol heb ik geen enkel boek gelezen. Ik heb me als lezer vooral beperkt tot grote internationale auteurs, zoals Multatuli, Flaubert, Sterne, Gontsjarov, Zola enz.

En wat de antidetective betreft… De detective heeft doorgaans een gesloten einde: de dader wordt aangewezen. Het doel ervan is de benoeming van de uiteindelijk enig mogelijke waarheid. Postmoderne schrijvers mikken op de mogelijkheid als onderwerp. Om dat duidelijk te maken, is het genre van de detective met zijn doorgaans strakke wetten en zijn interne logica aantrekkelijk om om te keren. Het idee hierachter: de werkelijkheid beantwoordt niet aan redeneerschema’s. Vandaar ook de aandacht voor Cicero’s redevoeringen in Het huis M.

Op welke manier weet u dit effect te bereiken in ‘De zaak Nemesis’ (1988) en Aan open zee (2016), twee werken waarin u eveneens een eigen invulling aan de detective geeft?

Mijn hoorspel ‘De zaak Nemesis’ gaat over een detective die terechtkomt in een moordzaak zonder slachtoffer, en dat uiteindelijk zelf blijkt te zijn. Aan open zee gaat over een auteur die zich voorneemt zijn ‘grote werk’ te schrijven. Hij ontmoet een detective die zich voorneemt zijn ‘grote zaak’ op te lossen. Beiden moeten het materiaal vanaf punt nul bij elkaar rapen. Het loopt onbedoeld op een drama uit. Over verdere detectivevariaties heb ik nog geen idee.

De debuutroman van Ilja Leonard Pfeijffer, Rupert (2002), vertoont overeenkomsten met Het huis M. Zowel bij u als bij Pfeijffer probeert de hoofdfiguur zichzelf vrij te pleiten met behulp van de klassieke retorica en krijgt de binnenwereld een ruimtelijke representatie. Bent u hiervan op de hoogte?

Nee, ik ken van Pfeijffer slechts zijn verrukkelijke Baggerboek (2004) en een aantal gedichten. Mij is weleens verteld dat hij mijn werk lijkt te hebben gelezen, maar ik heb het hem nooit gevraagd. Ik vermoed dat hij later een wat politiekere weg heeft ingeslagen. Ik gun hem alle roem die hem ten deel is gevallen, want het is een aardige man, maar als schrijver zijn we heel verschillend, meen ik. Ik beschouw hem als een gewaardeerd collega, maar ik lees zelden het werk van collega’s voordat ze zijn overleden, een moment waarop ik overigens niet zit te wachten.

Bart Vervaeck merkt terecht op dat u het geweld niet verdoezelt. In Het huis M. beeldt u het misdaadgenre af als een aaneenschakeling van vrouwenmoorden. Is de kritische onthulling van femicide verzoenbaar met de tegelijkertijd getoonde herhalingsdwang en ritualiteit?

In Het huis M. wordt dezelfde vrouw steeds opnieuw vermoord. Het is een virtuele moord. ‘Femicide’ is in dit verband een zware term. Het rituele schuilt in de nauwkeurigheid en toewijding waarmee haar einde in scène wordt gezet. Had het een man kunnen zijn? Nee, ik had een vrouw nodig voor het seksuele element, waarzonder ik me, net als in het dagelijkse bestaan, stierlijk ga vervelen.

Bijna elk mannelijk personage ontpopt zich tot een moordenaar. Mark meent dan ook dat iedereen in bepaalde omstandigheden een misdaad zou kunnen plegen: ‘Tegenwoordig denk ik dat men beter van “schuldigen” zou kunnen spreken. Iedereen draagt schuld met zich mee zodra hij het rijk der mogelijkheden betreedt. Jij ook, ik zeker niet minder.’ Deelt u deze visie?

In een virtuele wereld is ook misdaad virtueel en zijn er hieraan geen consequenties verbonden. Iedereen is dan tot moord of doodslag in staat. De ‘schuld’ ligt in de overweging iemand om het leven te brengen. In die zin ben ik schuldig aan de herhaalde moord in M. Sterker: ik ben de dader.

In Het huis M. staan de mogelijkheden en niet de oplossing centraal. Johan Diepstraten stelt dat u er niet in slaagt de aangeboden selectie te rechtvaardigen: ‘Het probleem van Het huis M. is toch dat die rechtvaardiging nergens is terug te vinden. De roman had [Jongstra] tot de helft kunnen indikken, of uitbreiden tot de dubbele omvang: het zou niets uitmaken.’ Hoe bepaalde u de duur der mogelijkheden?

Ik schrijf net zo lang door tot mijn personages zijn uitgepraat. Zij bepalen de lengte van het verhaal. Je hebt als schrijver vanaf hun eerste optreden in een boek al weinig meer in te brengen. Aan conclusies hebben mijn romanfiguren weinig boodschap, zo heb ik gemerkt. Ze zijn vaak dankbaar voor een open einde want dan kunnen ze weer verder. Wat dat betreft, lijken ze wel wat op schrijver dezes.

Op het einde houdt de beschuldigde een publieke toespraak: ‘[Ten slotte wilde men] niet meer naar me luisteren. Omdat men het allemaal al meende te weten. De geschiedenis leert – mijn geschiedenis maakt daar geen uitzondering op – dat het spreken voor ongelovigen een onmogelijke opgave is.’ Draagt Murk dan toch een duidelijke boodschap uit? Schemeren uw eigen opvattingen hierin door?

Ja, men dient te blijven proberen om on- of andersgelovigen te overtuigen van hun dwalingen. Ik probeer ze al vanaf mijn eerste boek te leren dat de werkelijkheid een chaotisch karakter heeft, non-lineair is en vol herhaling zit. In die zin ben ik een onderwijzer. Ontregeling is mijn lesmethode, als je zoiets tenminste nog pedagogie kunt noemen. Je staande houden in een steeds chaotischere wereld. De urgentie van die boodschap lijkt alleen groter te worden. Kijk wat er in Amerika gebeurt!

De steeds opnieuw vermoorde vrouw sleurt Murk na het slotpleidooi letterlijk mee de diepte in. Waarom lijkt deze daad in geen enkel opzicht op een wraakactie? Waarom blijft zij, zoals Johanna Bundschuh-van Duikeren in een artikel over genderrelaties aanhaalt, te allen tijde een statisch personage?

De zeemeerminachtige die me de diepte insleurt, is een van de terugkerende dromen uit mijn puberteit. Pre-seksueel inderdaad, ik beleefde die droom stervensgraag. Letterlijk: ik snakte steeds naar adem als ik wakker werd en de droom eindigde altijd inktzwart. Ik zou er eens een heel verhaal over moeten schrijven, in Het huis M. staat alvast het halve.

In Het huis M. hoeft de vrouw geen wraak te nemen, ze is immers een soort Lazarus. Maar een statisch personage? Een ‘sjabloon’ zou ik haar noemen. Het huis M. is geen psychologische roman. In heel mijn werk vindt men eerder psychiatrische gevallen dan fijngetekende psychologische portretten van mensen die een leven lang keurig binnen de lijntjes kleuren. En leren we Murk of Mark goed kennen? Ik denk het niet. Ze hebben hun rol in Het huis M. eerder omwille van het doen of het lezen dan vanwege hun redelijke denken. Dat laatste trekt me zeer in beiden aan.

Enkele van de door u opgevoerde ordehandhavers gebruiken de virtual reality als een wapen in de strijd tegen criminaliteit: ‘Eens in de maand moet iedereen zich melden bij Noordervliet om aan het computerscherm al die dingen te doen waar het Wetboek van Strafrecht sancties op stelt. De politie is op die manier elke misdaad van betekenis te snel af. […] Van herhaling van de al gedane daad gaat de lol af. Virtual reality, dat is onze toekomst!’ Gaat hierachter een reële aanpak schuil?

De virtual reality stond dertig jaar geleden nog in de kinderschoenen. Dit citaat is een gedachtenexperiment. Was het maar waar! We komen tegenwoordig in aanraking met alternatieve realiteit, een veel gevaarlijkere vorm van werkelijkheidsbeleving.

Samen met Groente (1991) en Cicerone (1992) maakt Het huis M. deel uit van uw ‘moderne geheugenlexicon’. Waarom stapte u daarna van uw oorspronkelijke voornemen af?

Mijn geheugenlexicon stopte omdat ik verveeld raakte door het overkoepelende thema: het memoriseren. Ik wilde andere dingen proberen en heb het een zachte dood laten sterven.

In verscheidene literatuuroverzichten komt Het huis M. prominent aan bod. Welke plaats en waarde kent u zelf aan dit werk toe?

Samen met Groente is Het huis M. mijn favoriete werk uit de jaren negentig. Achteraf bekeken is het ook mijn ultieme bibliothecair-encyclopedische roman. Het woord ‘computer’ duikt er voor het eerst in op. Drie jaar later zat ik zelf op het internet. Vanaf toen gaat het er tijdens het schrijven pas echt encyclopedisch aan toe.

 

Literatuur

Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Bert Bakker, Amsterdam, 2006.

Johanna Bundschuh-van Duikeren, ‘Het vrouwelijke lichaam in postmoderne prozateksten aan de hand van Het huis M. van Atte Jongstra’, in: Colloquium Neerlandicum, nr. 16, 2007, blz. 139-153.

Johan Diepstraten, ‘Twee prettig gestoorde literatoren’, in: De Stem, 12.11.1993.

Atte Jongstra, ‘De steelse machinerie van Edgar Allan Poe’, in: Yang, jg. 26, nr. 148, 1990, blz. 53-56.

Atte Jongstra, Het huis M., Contact, Amsterdam/Antwerpen, 1993.

Janet Luis, ‘Atte Jongstra’s grote geheugenlexicon. Woekeren met een lijk’, in: NRC Handelsblad, 15.10.1993.

Bart Vervaeck, ‘Terreur en geweld postmodern verteld: de zaak Jongstra en Verhelst’, in: Dietsche Warande en Belfort, jg. 149, nr. 6, 2004, blz. 818-831.

Bart Vervaeck, ‘De kleine Postmodernsky. Ontwikkelingen in de (verhalen over de) postmoderne roman’, in: Eva Brems, Hugo Brems, Dirk De Geest en Eveline Vanfraussen (red.), Achter de verhalen. Over de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw, Peeters, Leuven, 2007, blz. 133-167.

Bart Vervaeck, ‘Een kwestie van doorverwijzen. Encyclopedische monsters in het werk van Atte Jongstra’, in: Gunther Martens (red.), De experimentele encyclopedische roman: tussen archief en autofictie, Academia Press, Gent, 2009, blz. 9-30.