Dietlinde Willockx *
Voor S. en L.
In 1992 ratificeerde België het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. Dat geeft kinderen het recht op leven, overleven en ontwikkeling, het recht op alles wat ze daarvoor nodig hebben (provisie), op bescherming (protectie) en op inspraak (participatie).
Toevallig vertoef ik ook thuis al eens in de buurt van twee kinderen. Samen met hun vader doe ik er alles aan om hun rechten ernstig te nemen. Wij zorgen voor eten (provisie), zij kiezen mee wat wanneer op tafel komt (participatie), zij leven zich uit bij een sportclub (leven en ontwikkelen), wij betalen het lidgeld (provisie) en zorgen dat ze verzekerd zijn tegen gebeurlijke ongevallen (protectie). Gelukkig hebben we ons bij onze inspanningen voor de rechten van onze meisjes altijd geruggensteund gevoeld door maatschappelijke structuren en voorzieningen. Bij de geboorte van onze kinderen voorzagen een wijkverpleegkundige en talrijke folders ons in talrijke tips om ons kind te voeden en te verzorgen en we kunnen niet wachten tot onze kroost lid wordt van de kindergemeenteraad in onze woonplaats. Toegegeven, toen we onze oudste in het kinderdagverblijf de tafel zagen dekken, gingen onze alarmlichten aan: uitbuiting vonden we het. Bij nader toezien bleek dat kinderparticipatie op maat van peuters.
Wel voelt de taak om de rechten van onze kinderen te garanderen soms loodzwaar, vooral onderweg. Sta me toe u toe te lichten hoe dat zo komt tijdens een tour met zes etappes. We reizen met mijn twee dochters van ons huis naar de zaal waar de oudste dochter turnt, drie en een halve kilometer verderop, en keren na de turnles terug. U begrijpt dat wij onze dochter met deze verplaatsing alle kansen willen bieden in de sport. Tegelijk hebben verplaatsingen zelf volgens ons een ervarings- en ontwikkelingspotentieel. Onderweg maak je kennis met andere omgevingen en gedragingen, je ontdekt dat niet alle daken een punt hebben, niet alle mensen zijn voorzien van een ferme haardos en dat niet iedere voetganger braaf wacht voor een stoplicht. Kortom: verplaatsingen kunnen je wereld en wereldbeeld verruimen.
Etappe 1: we kiezen een vervoermiddel
Vanzelfsprekend streven wij participatie na, dus laten wij onze kinderen een vervoermiddel kiezen uit onze zorgvuldig samengestelde fietsvloot. Onze oudste wil zelf fietsen. De jongste wil dat ook. Een tweetal meters weet ze haar fiets inmiddels recht te houden zonder onze hulp. Nog 3.498 meter te gaan. Uiteindelijk begrijpt ze dat onze krachten ontoereikend zijn om haar te ondersteunen tot bij de gymzaal en kiest ze voor de aanhangfiets, een ligfietsmodel. Onze driejarige wil immers zelf ‘tappen’. Persoonlijk ging mijn voorkeur uit naar onze tandem, waarop de oudste meetrapt en de jongste in een stoeltje zit. Met zijn allen op één fiets geeft mij meer gemoedsrust.
Voor de auto kiezen onze meisjes nooit. De eerlijkheid gebiedt mij te vertellen dat wij hun weinig kansen bieden zich te ontwikkelen in de rol van autopassagier. Sinds we de deelauto ondanks vier ferme poetsbeurten met een geurtje moesten inleveren, durven we die niet meer in te zetten voor het transport van onze kinderen. Zetten wij ons kroost in hoge nood, bijvoorbeeld in de vorm van een tandarts-van-wacht dertig kilometer verderop, toch in de auto dan gaat dat gepaard met veel misbaar. De oudste blijft eerst op een afstand van een meter of drie. Pas met een muntje in haar mond stapt ze in. Is het op, dan wil ze meteen een nieuw toegediend. Toch konden twee rollen muntjes niet verhinderen dat op de terugweg van de tandarts in de auto die onze buurvrouw welwillend ter beschikking had gesteld de mantra ‘eruit, eruit’ weerklonk.
Etappe 2: we dossen ons op gepaste wijze uit
Terwijl ik mijn regenjas aantrek, komen de meisjes aanlopen met fluohesjes. Ik kan het niet helpen dat die dingen bij mij associaties oproepen met gevangenen die fel afsteken tegen de onbestemde achtergrond van hun verblijfplaats. Maar het Belgisch Instituut voor Verkeersveiligheid (BIVV) adviseert om kinderen zo’n hesje aan te trekken. Voor op de fiets raadt het BIVV tevens een helm aan [1], ook als passagier. Sommige types fietskarren hebben zelfs uitsparingen in het net of de wand waartegen kinderhoofdjes rusten, voor de knoerten van helmen die de hoofdjes en nekjes torsen.
Op de dag dat ik dit schrijf, publiceerden de kranten, ditmaal op autoriteit van een hersenchirurg, de zoveelste oproep om fietshelmen te verplichten bij kinderen. Dat we kinderhoofdjes willen beschermen is nobel, dat we ons niet eerst afvragen waarom die hoofdjes tegen de grond bonzen is dat niet. Alleen toen ze pas kon fietsen, verloor onze oudste wel eens zomaar de controle over het stuur. Ze fietste nog niet snel genoeg om werkelijk van haar fiets gekatapulteerd te worden en op haar hoofd te belanden en hield alleen geschaafde knieën en handen over aan haar onfortuinlijke val. Toen ze beter fietste, kwam ze wel eens op haar hoofd terecht, onder meer na een botsing met esthetische maar in het donker onzichtbare stoepranden of gesukkel door te scherpe bochten in het fietspad. Zelf bonsde ik onlangs op mijn hoofd toen ik slipte op een glad putdeksel. Dergelijke obstakels zijn er nog steeds, dus draagt onze oudste de kleurrijke fietshelm die ze voor haar verjaardag kreeg. Ook trekt ze een fluohesje aan want anders ben ik bang dat automobilisten haar niet zien. Op mijn netvlies doemt weer dat beeld van een strafkamp op. Straf ik mijn dochter omdat fietsende kinderen geen eigen plek hebben op de weg zodat auto’s hen móeten zien? Haar recht om op de stoep te fietsen oefent onze dochter liever niet uit omdat ze daar naar haar aanvoelen meer moet laveren dan op straat.
Zijn kinderen op de achterbank van de auto beter beschermd? Er zijn autozitjes, veiligheidsgordels en bumpers. Maar volgens een studie van het Steunpunt Verkeersveiligheid hebben fietsers die bij een ongeluk lichtgewond raken minder vaak hoofd- en/of nekletsels dan lichtgewonde autopassagiers. Bij zwaargewonde slachtoffers komen hoofd- en/of nekletsels het vaakst voor, of ze nu op een fiets of in een auto zaten [2]. Wie de protectierechten van kinderen serieus zou nemen, pleit voor een fietshelm op de fiets én in de auto.
Etappe 3: we mengen ons in het verkeer
Zodra wij buitenkomen, bevinden we ons in het verkeer. Publieke ruimte die niet in eerste instantie de weggebruikers dient, is in Vlaanderen een zeldzaam goed. Twee blokken van ons huis beschermen hekken en een paaltje een pleintje van anderhalf basketveld tegen gemotoriseerd verkeer. Onze kinderen klimmen er op enkele speeltuigen en fietsen, steppen en rolschaatsen er. Dat alles onder ons waakzame oog, want ze delen de ruimte met pubers die er basketten, skaten en kussen, met een pleintjesbasketbalploeg en met enkele dealers en hun clientèle. Zitbanken zijn er niet. Wie niet speelt, installeert zich op betonnen trappen. Wie een toilet nodig heeft, spurt naar huis.
Vandaag hebben we een andere bestemming. Eerst proberen we de rijweg te bereiken. Met onze aanhangfiets is een bocht van negentig graden niet simpel dus zoeken we een plaats met genoeg ruimte tussen de geparkeerde wagens. Onze oudste moet wachten op ons fiat om te vertrekken. Zelf kan ze niet over de auto’s heen kijken of de weg vrij is.
Hebben we ons de straat op gemanoeuvreerd, dan kunnen we opstappen en wegwezen. Helaas is er in de tussentijd een bestelwagen komen aanrijden. Nu mag je in onze straat, waar een bedrijf gevestigd is, aan beide kanten parkeren, waardoor de rijweg te smal is voor een auto en een fietser. We moeten afstappen en ons dicht tegen een geparkeerde auto aandrukken. Echt relaxed voel ik me niet wanneer de zijspiegel van de bestelwagen boven de helm van onze oudste zweeft.
De meeste bronnen situeren de leeftijd waarop kinderen alleen op straat kunnen fietsen op tien jaar [3] . Pas dan kunnen ze snelheden en afstanden voldoende inschatten om zich veilig te verplaatsen. Is het toeval dat ze dan ook groot genoeg zijn om gezien te worden door de voorruit van een auto? En dat de omvang en het geluid van auto’s vanaf dan enigszins in verhouding staan tot hun eigen lichaam?
Etappe 4: we doorklieven de lucht
We trappen flink door. Een aangenaam gevolg van de regen is dat je het gras in de berm kunt ruiken. We remmen voor een rood stoplicht. Een scooter plant zich voor ons. Onze dochter knijpt haar neus dicht. We schuiven samen naar voren. Dat levert ons boze blikken op van de scooterrijder, die onze demarche als voordringen interpreteert. Nu ik ter hoogte van de scooter sta, besef ik dat onze jongste op de aanhangfietsen op de hoogte van de uitlaat zit. Ook in de fietskar bevond zij zich vroeger op uitlaathoogte. Zouden we onze kinderen dan maar beter beschermen ín een auto? In de informatiefolders over autorijden en fietsen met kinderen valt niets te vinden over de schadelijke stoffen die kinderen inademen in de auto en op de fiets, terwijl er zeker informatie voorhanden is [4].
Inmiddels zijn we in de binnenstad beland, waar we het kasseidek delen met auto’s. Onze dochter heeft zich op onze vele tochten kunnen ontwikkelen tot een alerte fietser. Ze kan meteen stoppen als dat moet, ze ontwijkt obstakels, is alert voor verkeerslichten en anticipeert op het gedrag van anderen. Als ze auto’s achter zich hoort gas geven om haar in te halen, wijkt ze werktuiglijk uit naar rechts, in de richting van de goot met een scherpe opstaande rand.
Het gevaar ligt op de loer. Het liefst zou ik naar voren spurten om haar met een arm uit de goot te trekken maar zo snel ben ik niet. Bovendien heb ik een aanhangfiets met kind in mijn kielzog, waarachter alweer een auto aankomt. Ik kan niet meer doen dan hopen dat ons meisje voordeel kan halen uit de brede banden van haar fiets. Samen fietsen met je kind is een oefening in vertrouwen. Op de fiets beslissen kinderen zelf of ze nog een keer trappen voor ze stoppen en moeten ze zelf een oplossing zoeken om een openslaand portier te omzeilen. Geloof me dat aanwijzingen brullen je kind alleen in de war brengt, met al die andere geluiden rondom hem of haar. Als ouder kun je hoogstens een lichte fiets voorzien, met goede remmen, degelijke verlichting en een paar versnellingen voor wie langere afstanden plant.
Etappe 5: we komen aan op onze bestemming
Bij de splinternieuwe sporthal staat een even splinternieuw fietsenhok dat overdekt is. Voor onze jongste op de aanhangfiets is dat een welkome luxe want de zitting van haar ligfiets droogt traag en aan natte broeken heeft ze een hekel.
Er staan twee fietsen in de stalling. In de gymzaal zijn dertig turners, zes trainers en tien ouders. Van wagenziekte hebben de meeste turners blijkbaar geen last. Ik vang flarden op van een gesprek tussen moeders: ze voelen zich de chauffeur van hun kinderen. Dat bevestigt wat ik aan schoolpoorten meen te zien: veel kinderen tussen nul en twaalf jaar nemen vooral deel aan het verkeer vanop de achterbank, waar ze de wereld zien vanachter een dikke ruit. Fietsen en stappen doen ze alleen in de binnenstad of in het park. Met de schoolklas komen ze af en toe op straat, voor een verplaatsing of om de verkeersregels te leren, die ze buiten schooltijd nauwelijks nodig hebben en die dus niet kunnen inslijpen.
Nochtans is de diameter van onze stad, waar de meeste turners wonen, maar vijf kilometer. Die afstand is voor kinderen vanaf een jaar of zes goed per fiets te overbruggen. Op de fiets zijn kinderen zelf verantwoordelijk voor hun verplaatsing. Ze kunnen bijgevolg beter de inspanning inschatten die volwassenen leveren die hen brengen. Zelfs als passagier op een stoeltje of bakfiets kunnen ze dat, als ze hun ijverige ouders horen hijgen. Bovendien zien ze de omgeving niet alleen, ze horen, voelen en ruiken wat er rond hen gebeurt.
Etappe 6: terug naar huis
Op de terugweg voelen wij ons beter ondersteund door heel wat extra meters fietspad. Helaas komen wij daarop regelmatig verstrooide voetgangers tegen, fietsers die in de verkeerde richting rijden en soms een auto, vooral ter hoogte van de bakker. Voor twaalfjarigen wil minister Crevits een fietsexamen verplichten, want we willen zeker zijn dat ze zich veilig gedragen op de weg en beseffen dat ze die niet alleen gebruiken. Waarom organiseren we geen jaarlijks fietsexamen voor iedereen, en een voetgangersexamen, en rijexamen, desnoods met ongemotoriseerde vierwielers? Kwestie van het verkeer ook een keer te zien door de ogen van andere weggebruikers?
We draaien onze straat in, die de vorm heeft van een omgekeerde holle weg. Het hoogste punt ligt in het midden van het wegdek, van daar rol je vanzelf naar de kanten. Toen we hier speelstraat hielden, leverde dat leuke spelletjes op met allerhande rollend materieel. Voor de jonge fietser is de hellingsgraad onhandig omdat je lager dan je fiets terechtkomt als je afstapt richting stoep. Sinds dat manoeuvre onze dochter een valpartij opleverde, stopt ze op de top, in het midden van de straat. Achter haar klinkt soms getoeter.
Nu daalt dochterlief af naar onze garage. ‘Het was een leuk ritje’, concludeert ze. Onze jongste heeft naar haar eigen inschatting ‘goed getapt’. Zelf had ik deze tour per tandem minder stresserend gevonden. Maar dan zou ik de participatie en de voorkeuren van onze kinderen hebben geblokkeerd. En precies daarin voel ik me weinig ondersteund. De ingrepen van de overheid richten zich vooral op de bescherming en het gedrag van kinderen: hesjes, helmen, verkeerseducatie, fietsexamens, pleintjes en parken waar ze onder begeleiding van een volwassene heen moeten. Aan de infrastructuur doen we niets. Beschouwen we kinderen ook in de openbare ruimte als zelfstandige burgers en nemen we hun serieus als volwaardige deelnemers aan het verkeer, dan investeren we ook in de infrastructuur die zij actief gebruiken: de voetpaden en de fietspaden.
[1] Belgisch Instituut voor Verkeersveiligheid, Kinderen op de fiets, 2013, te downloaden ophttp://webshop.bivv.be/frontend/files/products/pdf/8d1035efa854ad2edba97ceb9c6b40c3/2013_kinderen-op-de-fiets_web.pdf .
[2] Pascal Lammar, Impact van de verkeersonveiligheid op de volksgezondheid, Steunpunt verkeersveiligheid, 2003, blz. 57-58.
[3] De meeste bronnen volgen de adviezen van het BIVV, onder meer te vinden in de brochure Kinderen op de fiets, 2013. Te downloaden op http://webshop.bivv.be/frontend/files/products/pdf/8d1035efa854ad2edba97ceb9c6b40c3/2013_kinderen-op-de-fiets_web.pdf .
[4] Daniel Muller e.a., ‘Car Indoor Air Pollution. Analysis of Potential Sources’, in Journal of Occupational Medicine and Toxicology, jrg. 33, nr. 6, 2011.
The International Center for Technology Assessment, In-car air pollution. The Hidden Threat to Automobile Drivers, 2000.