Raf De Baene*

 

Vaststelling

Sedert het communistische arbeidersparadijs roemloos ten onder is gegaan en de feiten de interpretatie van Marx als voorspeller van een historisch noodzakelijke komst van de heilsstaat grondig hebben weerlegd, zou je verwachten dat het idee van vooruitgangsgeloof alle aantrekkelijkheid heeft verloren. Toch blijkt dat niet het geval. Een belangrijk Vlaams politicus, Bart De Wever, betreurt het algemene gebrek aan vooruitgangsgeloof, terwijl hij merkwaardig genoeg een burgeroorlog aan de kim ziet opdoemen.[1] Een even bekende intellectueel, Maarten Boudry, houdt dan weer een pleidooi voor vooruitgangsoptimisme. Uitspraken van een politicus zijn meestal strategisch en niet puur op waarheidsvinding gericht, maar van een intellectueel verwachten we iets anders. Toch hebben ze allebei een zelfde doel voor ogen: definitief komaf maken met een brede beweging van ecologisten, die ze wegzetten als doemdenkers en dystopisten. Ze verwijzen ook allebei naar dezelfde inspiratoren, Steven Pinker en Johan Norberg. Toch lijken ze op het eerste gezicht te verschillen in interpretatie: Boudry weigert immers uitdrukkelijk zijn vooruitgangsoptimisme een ‘geloof’ te noemen. Vervolgens besluit hij: ‘Als je de wereld wil verbeteren, moet je eerst geloven dat we daartoe in staat zijn. De vooruitgang van gisteren levert het overtuigendste argument dat vooruitgang ook morgen tot de mogelijkheden behoort’.[2]

Het gaat dus wel degelijk om geloven, erkent Boudry hiermee, maar dat zou toch niet betekenen dat hij vooruitgangsgeloof omarmt: die vooruitgang is immers geen automatisme of noodzakelijkheid, maar enkel een mogelijkheid. Bewust menselijk streven en handelen is nodig om dat resultaat te bereiken. Toch blijft Boudry terecht over een geloof spreken. Hoe zou het ook anders kunnen? Het verleden opvoeren als argument voor de loop van de toekomst is immers hoogstens emotioneel overtuigend. Rationeel is het echter geenszins, zonder de metafysische aanname dat de geschiedenis vanaf een bepaald moment zich noodzakelijk in één bepaalde richting beweegt, of zonder de veronderstelling dat de geschiedenis zich plooit naar het door een aantal mensen gewenste en nagestreefde effect.

Daarnaast is het duidelijk dat ook een groot deel van de ecologische beweging blijft geloven in de mogelijkheid een menselijke toekomst uit te bouwen, als we maar bewust de nodige maatregelen nemen om de opwarming van de aarde binnen de perken te houden. De vermaledijde Greta Thunberg ziet het niet anders. De klimaatmarsen van de scholieren waren mijlenver verwijderd van het flagellantisme. Ze waren integendeel een oproep om de klimaatproblematiek ernstig te nemen en er dus iets aan te doen.

 

Optimisme: louter gevoel

Vanzelfsprekend mag Boudry optimistisch zijn over de toekomst, zoals een ander pessimistisch mag zijn. Alleen blijft dat slechts zijn subjectieve emotie, die door geen sluitende redenering definitief kan worden gerechtvaardigd. Het hoogst haalbare is dat je met cijfers wellicht kunt aantonen dat mensen vandaag gemiddeld meer produceren en consumeren en langer leven, zoals wetenschappelijk nu ook wel vaststaat dat de opwarming van de aarde een ernstig probleem inhoudt – maar kun je daaruit conclusies trekken voor de toekomst? Geenszins, tenzij je natuurlijk veronderstelt dat die lijn zich verderzet, maar op basis waarvan zou dat moeten? Wie pessimisme of optimisme over de toekomst niet als een persoonlijke emotie maar als een waarheid beschouwt, pleegt een metafysische speculatie, die hoogstens iets zegt over de spreker, maar niets over de realiteit. Daarom is de afwijzing van elk vooruitgangsoptimisme geen pleidooi voor zijn tegendeel, het pessimisme: beide zijn slechts de expressie van de allerindividueelste impressie.

 

Wat is ‘beter’?

Maar ook een ‘vooruitgangsoptimisme’ dat enkel beweert – of zo je wil, enkel vaststelt – dat het heden beter is dan het verleden, is niet probleemloos evident. Dat veronderstelt immers vooreerst dat iemand een totaaloverzicht heeft van de geschiedenis tot nu toe, want daarzonder is simpelweg niet te beoordelen of onze hedendaagse tijd werkelijk beter is dan elk voorgaand moment. Maar goed, ik ken zelf geen periode die ik vanuit mijn optiek beter zou noemen dan de hedendaagse tijd.

Ten tweede, en fundamenteler, vereist de inschatting dat het vandaag beter is dan elk moment hiervoor een punt buiten de geschiedenis: dat vergt immers een beoordelingspunt dat zelf niet meer historisch bepaald, niet tijdsgebonden, niet zelf historisch contingent is. Het valt enigszins te betwijfelen of Plato, Torquemada, Karel V, Lodewijk XIV, de kapitalisten uit de negentiende eeuw, de adel uit de voorgaande eeuwen, Leopold II enzovoort… onze huidige tijd als vooruitgang zouden beschouwen. Het vooruitgangsoptimisme vergt een bepaling van ‘goed’ en ‘beter’ die eenvoudigweg waar is, geldig voor alle plaatsen en alle tijden. Kortom, het vergt een goddelijk standpunt, een viewpoint from nowhere of met andere woorden een standpuntloos standpunt. Aangezien dergelijk standpunt niet mogelijk is, veronderstelt vooruitgangsgeloof dus onvermijdelijk een bepaalde waardenkeuze, die een onweerlegbare eeuwig ware definitie kiest van het ideaal eindpunt, dat noodzakelijk is om iets als vooruitgang te beoordelen.

Boudry blijkt daarbij duidelijk een aanhanger van het utilitarisme, dat stelt dat het goede bestaat in het grootste geluk voor het grootste aantal mensen. Het domein van het goede wordt daarmee weliswaar radicaal naar deze wereld en de mensen van vlees en bloed verplaatst, maar de vraag blijft wel nog steeds wat geluk of welzijn betekent. Omdat de utilitarist ook wel weet dat welzijn of geluk grotendeels een subjectief gegeven is, wil en kan hij dat natuurlijk niet inhoudelijk bepalen. Daarom moet welzijn of geluk uiteindelijk identiek zijn met de mogelijkheden om de eigen verlangens te realiseren. Daarom komt zijn visie uiteindelijk neer op de grootst mogelijke welvaart of met andere woorden op het grootst mogelijk aantal consumptiemogelijkheden voor het grootst mogelijk aantal.

Dat utilitarisme heeft echter ook een minder menslievende kant. Zie daarvoor Diderots artikel ‘Anatomie’ in de Encyclopédie[3], waarin hij met ijzingwekkende logica vivisectie op veroordeelden aanbeveelt: dat helpt de anatomie vooruit en dus ook de geneeskunde en dus ook het geluk van de mensheid. Morele principes houden immers geen stand in het licht van het te bereiken doel.

Zo vormt ongelijkheid voor Boudry dan ook geen probleem, zolang die maar de verhoging van de consumptiemogelijkheden in het algemeen niet in de weg staat. Onze onvrede met ongelijkheid steunt immers enkel op een moreel principe.

Dat mensen ook wel andere zaken dan consumptie belangrijk kunnen vinden, zoals moraal, komt bij hem niet op. Is het werkelijk onmogelijk en irrationeel bijvoorbeeld minder consumptie te verkiezen boven vernederende ongelijkheid en afhankelijkheid, of een waardig leven boven een lang leven? Evenmin heeft hij oog voor de machtsongelijkheid die het gevolg is van economische ongelijkheid, noch voor de mogelijkheid dat informatie, pers en wetenschappelijk onderzoek in het bezit kunnen komen van een enkele kapitaalsgroep die niet geïnteresseerd is in zo onafhankelijk mogelijk wetenschappelijk onderzoek en informatieverspreiding – denk aan Fox-news.

 

Uiteindelijke vrede in zicht

Het mag dan al juist zijn dat de blijvende ongelijkheid niet heeft verhinderd dat we in het algemeen comfortabeler leven, toch blijft het moeilijk om daarom een fundamenteel opgaande lijn in de geschiedenis te ontwaren. Het criterium van stijgende welvaart is immers slechts één criterium.

Als je daarentegen naar de geschiedenis kijkt vanuit perspectief van oorlog en geweld is het moeilijk om over menselijke vooruitgang te spreken, en al zeker niet in de betekenis van een gestage trend naar minder wreedheid. Gruwel is van alle tijden en de wreedheden doorheen de geschiedenis zijn zo onvoorstelbaar dat het welhaast infaam is ze te willen vergelijken in termen van meer of minder. Dat neemt niet weg dat de twintigste eeuw, met de Eerste en Tweede Wereldoorlog, de Armeense genocide, Auschwitz, de Goelag, de Chinese culturele revolutie, de bombardementen op Dresden, Srebrenica… moeilijk een vooruitgang kan worden genoemd ten opzichte van Julius Caesar, Attila, de kruistochten, Cortez, Alva of de Europese godsdienstoorlogen. Als Boudry in 2019[4] beweert dat er sedert 2016 geen oorlog meer is in het hele westelijk halfrond en het aantal oorlogsdoden sedert de Tweede Wereldoorlog gestadig afneemt, dan laat hij de vooruitgang in de geschiedenis blijkbaar starten halverwege vorige eeuw, terwijl hij die op andere plaatsen toeschrijft aan de moderne wetenschap, het kapitalisme, de teloorgang van religie, zaken die behoorlijk wat vroeger dan 1950 plaatsgrepen.

Ook de gebeurtenissen in de prille eenentwintigste eeuw plaatsen een paar vraagtekens bij dit verhaal van gestage vooruitgang.

Nogmaals: het is vrij onzinnig een vergelijking te willen maken tussen vormen van onvoorstelbare wreedheid. Welke zin heeft het om bijvoorbeeld IS of Assad wegens een beperkter aantal moorden minder erg te noemen dan Leopold II of Stalin?

 

‘Vooruitgang’ of ‘geschiedenis’

Dat leidt tot een fundamentelere kwestie: ook al zou het zo zijn dat de huidige omstandigheden minder oorlogsdoden opleveren, dan nog is de vraag of de potentiële bereidheid van de mens om zonder veel rationele redenen anderen te doden vandaag minder aanwezig is dan ooit. De oorlog in Oekraïne levert in elk geval geen overtuigend bewijs daarvan. Heel simpel geformuleerd: ook al zou er op dit moment minder geweld zijn, dan betekent dat helemaal niet dat de menselijke aard definitief minder tot geweld in staat zou zijn of ertoe zou overgaan. Zelfs in een bijzonder welvarend land als België zou volgens een factcheck van Knack 30 tot 40% van de Vlamingen voorstander zijn van de doodstraf, en dat aantal zou zelfs in stijgende lijn gaan.[5] Een Vlaamse minister van justitie spreekt zelfs haar vrees uit voor een revolutie als er geen staatshervorming komt.[6] Toegegeven, deze uitspraak geeft geen onweerlegbaar inzicht in de actuele geestesgesteldheid van de Vlamingen en nog minder van de mensheid in haar geheel, maar dat een minister in functie in een beschaafd en uiterst welvarend land een dergelijke waarschuwing of dreigement kan uitspreken, roept toch vragen op over het definitieve van de afnemende oorlogszucht.

Ook als we aannemen dat onze toegenomen welvaart pacificerend werkt, dan blijft die vrede afhankelijk van die welvaart. Dus kan elke afname of bedreiging ervan in een of ander gebied gewelddadige conflicten aanwakkeren. Bovendien zijn welvaart en armoe relatief of worden in elk geval zo beleefd: men is altijd arm in vergelijking met wie meer heeft en vice versa. Daarom is ongelijkheid dus wel een probleem: de tegenstelling rijk-arm blijft immers bestaan. De hoop dat het trickle down effect (de steeds grotere rijkdom van de enen maakt ook de anderen minder arm) wrijvingen en strijd afvoert is daarom ijdel.

Maar goed, slechts weinigen zullen ontkennen dat we er in een aanzienlijk deel van de wereld op vooruitgegaan zijn, niet enkel economisch maar zelfs ook in daadwerkelijke concretisering van de mensenrechten. De vraag is echter wat we hier zeggen als we dat als ‘vooruitgang’ duiden. De term vooruitgang suggereert immers niet alleen dat een bepaald punt in de geschiedenis vanuit een bepaald perspectief feitelijk als beter kan worden beschouwd dan een vroeger gelegen punt. Hij suggereert bovendien dat er een niet toevallige lijn is van het ene naar het volgende punt en die lijn is niet toevallig omdat ze in de ‘natuur der dingen’ ligt. Die vooruitgang is weliswaar niet noodzakelijk of onstuitbaar, omdat tegenslagen of mislukkingen altijd mogelijk blijven, toch ligt hij minstens in de logica van de ontwikkeling. De idee is daarbij dat het heden op een of andere manier beantwoordt aan de bedoeling van het verleden, dat het heden in de kiem aanwezig was in het verleden. Die ‘natuur der dingen’ kan dan verwijzen naar een goddelijke wilsbeschikking, maar dergelijke opvatting is heden niet meer erg in zwang en Boudry zou ze ten stelligste ontkennen. Een andere verklaring, die moderner lijkt, is het geloof dat de geschiedenis meer is dan de geschiedenis van de lotgevallen van de mensen. Er zou integendeel een samenhang in zijn, een opgaande lijn, in de betekenis dat in die geschiedenis de mens zijn ware wezen steeds verder ontwikkelt. Hij zou er bewust worden van zijn ware mogelijkheden en ze steeds meer in werkelijkheid omzetten. De geschiedenis zou met andere woorden in grote lijn een toenemende verwezenlijking van de mens en zijn beheersing van de natuur inhouden. Weliswaar zou die evolutie gebeuren met vallen en opstaan, maar de fundamentele tendens zou toch zijn dat de menselijke kennis en daaruit voortvloeiende praktische mogelijkheden groeien in de richting van de vestiging van zo niet een paradijs op aarde dan toch de beste der mogelijke werelden. Die tendens is onstuitbaar zolang we maar geloven in de kracht van wetenschap en economische groei. Het verschil met het klassiek vooruitgangsgeloof is hier werkelijk minimaal.

Dat is ook de manier waarop de moderniteit of de verlichting wordt voorgesteld of ingebeeld: vanaf de zestiende of zeventiende eeuw zou de mens zich meer en meer hebben bevrijd van religieus obscurantisme, en hebben vertrouwd op rede en wetenschap. In toenemende mate zou hij inzicht hebben gekregen in zichzelf en in de natuur. Zo zou hij sedertdien op weg zijn naar de ware verwerkelijking van zichzelf: zijn kennis van de natuurwetten zou hem in staat stellen de natuur volledig te beheersen, zodanig zelfs dat de mens zelf van die natuur onafhankelijk zou worden. In die zin zien sommige zogenaamde ecomodernisten zelfs een volkomen ontkoppeling van mens en natuur in het verschiet. ‘De mens moet harmonie met de natuur zoeken door zich er maximaal van los te koppelen. De mens hoort thuis in de stad, de natuur moet aan zichzelf worden teruggegeven.’ stelt Joël De Ceulaer en hij citeert in hetzelfde artikel (in navolging van Maarten Boudry?)[7] instemmend de geoloog Manuel Sintubin, die instemmend de schrijver Stewart Brand citeert: ‘Wij zijn als goden, we kunnen er maar beter goed in worden.’[8] Of dergelijke goddelijke almacht wenselijk is, is niet zonder meer zeker, en of ze mogelijk is, evenmin. Immers: dat het menselijk wetenschappelijk en technisch vernuft het aanschijn van de aarde grondig heeft veranderd en ons comfort en welvaart heeft bezorgd, is ontegensprekelijk waar. Dat dit onvoorziene of ongewenste gevolgen met zich meebracht, zoals klimaatproblemen en wapens met de mogelijkheid alles te vernietigen, is even waar. Of we die moeilijkheden aankunnen, blijft een vraag.

Uiteraard is het mogelijk de gebeurtenissen uit het verleden zo te selecteren en te boetseren dat een samenhangend verhaal met happy end verschijnt. Dat gebeurde in onze vaderlandse geschiedenis, die het aannemelijk maakte dat Caesars dappersten der Galliërs in 1830 uiteindelijk hun definitieve zegetocht aanvatten. Hetzelfde gebeurt op 11-novemberplechtigheden waar georeerd wordt dat onze helden hun leven hebben gegeven voor de vrijheid, zonder vermelding van de terechtstellingen wegens zogenaamde lafheid, de Navy rum en het gebruik van soldaten als kanonnenvoer of zonder de vraag te stellen over welke vrijheid die soldaten wel beschikten. Op dezelfde wijze kun je onze sociale welvaartstaat het resultaat noemen van wetenschap en kapitalisme en daarbij de ogen sluiten voor de leegroof van de kolonies, de gruwelijke arbeidsomstandigheden en sociale wanverhoudingen uit de negentiende eeuw, de sociale en politieke strijd en nog tal van andere elementen die allemaal mee vorm gegeven hebben aan onze huidige maatschappij.

Een nuchtere kijk op de geschiedenis ontwaart geen logische lijnen maar hoogstens contingente verbanden. De loop van de geschiedenis is namelijk een geheel van allerlei gebeurtenissen, gedreven door heel veel verschillende en zelfs tegengestelde bedoelingen, toevallige en onbegrijpelijke coalities en initiatieven, berustend op leugens en waarheid, stupiditeit en schrander inzicht, goede wil en harteloosheid, met onvoorspelbare afloop en onbedoelde en onvoorzienbare wendingen. Het heden ligt niet opgesloten in het verleden maar is er de interpretatie, gebruikmaking, verwaarlozing of verdraaiing van en hetzelfde geldt voor het toekomstige heden. Optimisme of pessimisme over de toekomst zijn allebei even ongegrond.

 

 

Geloof verzet bergen

Kunnen we dan niet beter besluiten: laat ieder diertje zijn pleziertje, pessimisme of optimisme is een kwestie van gevoel, laten we er dan ook verder geen woorden aan vuil maken? Als het hier ging om ontboezemingen aan de toog op een gevorderd uur, zouden we dat zeker doen. Het gaat echter om mensen met een zeker aanzien en enige resonantie in de publieke ruimte en hun discours wil iets anders zijn dan de publiekmaking van hun zielenroerselen. Hun aansporing om het vooruitgangsdenken te omarmen moet ons behoeden voor regelrechte bedreigingen. Als verlichte geesten, die zien dat de toekomst alleen maar beter kan zijn, nemen ze de taak op zich de misleide massa te waarschuwen voor intellectuelen, journalisten en actiegroepen die haar alle trots op de eigen cultuur en alle hoop op een betere toekomst zouden ontnemen. Wie geen optimist of vooruitgangsgelovige is, is een doemdenker en een fatalist. Zij daarentegen willen de wereld duidelijk een betekenisvolle boodschap brengen, maar tegelijkertijd getuigen ze van aperte wereldvreemdheid.

 

Wereldvreemd

Die wereldvreemdheid blijkt niet alleen uit hun blindheid voor het grillige van de geschiedenis en de miskenning van hun eigen historiciteit, zoals hierboven beargumenteerd. Ze is evenzeer aanwezig in de pretentie te spreken vanuit een zicht op de totale werkelijkheid, dat de concrete realiteit van mensen die nu lijden onder oorlog, gewelddadige regimes, uitbuiting of de gevolgen van de klimaatveranderingen miskent. Welke boodschap hebben de gebombardeerde Oekraïners, Russische dienstplichtigen, Rohingyavluchtelingen, Oeigoeren, slachtoffers van de klimaatverandering aan de mare dat vanuit het grote geheel gezien het nu beter gaat dan vroeger en de toekomst nog beter zal zijn? ‘Wij, goed geïnformeerde, bezadigde, nuchtere… ontkennen niet dat jullie het lastig hebben, maar als je het hoofd koel houdt, moet je toch zien dat het sowieso beter wordt.’ In het licht van het grote geheel is concreet tijdelijk lijden verwaarloosbaar. Evenaart dat niet het cynisme van de uitspraak kameraad van Trotski over het vuilnisvat van de geschiedenis? De vergelijking met Trotski is overigens geen toeval: het zogenaamd op feiten steunend vooruitgangsoptimisme verschilt immers niet wezenlijk van het vulgair marxistisch vooruitgangsgeloof. Ook voor dit noodlottig soort marxisme gold dat de verlichte voorhoede het voor het zeggen had.

Deze wereldvreemdheid komt bij Boudry soms op potsierlijke wijze tot uiting. Zo beweert hij doodgemoedereerd dat meer dan 5 500 000 Belgen koffie gedronken hebben in de Starbucks op onze nationale luchthaven.[9] Grappig, maar toch is die wereldvreemdheid helemaal niet onschuldig. In wezen is ze niet apolitiek maar zelfs antipolitiek, in die zin dat ze de modale burger aanmoedigt zich niet met het beleid te bemoeien. Alles komt immers goed, als we de wetenschap en economie maar hun gang laten gaan.

 

Antipolitiek

Als we heden in een maatschappij en omstandigheden leven die we verkiezen boven die van voorgaande eeuwen, dan is dat volgens Boudry het gevolg van de ontwikkeling van wetenschap en economische groei door kapitalistische economie. Politieke en sociale strijd komen bij hem opvallend weinig ter sprake en hebben dus blijkbaar nauwelijks betekenis gehad. Het lijkt erop dat Boudry sowieso weinig op heeft met politieke discussies, die inderdaad niet voldoen aan de criteria van de positieve wetenschappen.

De wijze waarop hij kritiek op het neoliberalisme wegwuift, illustreert dat. Enerzijds spreken die critici elkaar onderling tegen en anderzijds is het neoliberalisme een hersenschim, omdat ook die zogenaamde neoliberalen elkaar tegenspreken en van mening verschillen. Hier maakt Boudry wel erg rare kronkels. Enkele pagina’s verder schrijft hij: ‘Als je echter het volledige bilan van het neoliberalisme opmaakt, zowel in het Westen als op wereldschaal, krijg je een rooskleuriger beeld.’[10] Blijkbaar bestaat het neoliberalisme dan toch? En hoe verantwoordt Boudry zijn eigen gebruik van termen als ‘links’ en ‘de milieuactivisten’, termen die minstens even veel verschillende ladingen dekken als de term neoliberalisme?

Het blijft echter niet enkel bij deze ongerijmdheden. Nog belangrijker lijkt mij zijn onderliggende reductie van politiek. Om te tonen dat het met dat neoliberalisme niet zo erg is, haalt hij Milton Friedmans ‘Neoliberalism and its Prospects’[11] uit 1951 aan[12], dat de rol van de politieke gemeenschap herleidt tot ordehandhaving, doen naleven van contracten en garanderen van de vrije concurrentie. Die laatste zou de basis zijn van alle individuele vrijheid, wat overigens in de lijn ligt van de vulgair marxistische opvatting dat de economie allesbepalend is. Van de sociale welvaartstaat zoals wij die kennen, blijft enkel een minimale armenzorg (‘relieving misery and distress’) over; of dat laatste identiek is met de idee van een universeel basisinkomen, zoals Boudry beweert, is nog zeer de vraag.[13] Minimumlonen zijn alleszins uit den boze. Het is onduidelijk of dat alles voor Boudry een vooruitgang is die nog moet worden gerealiseerd, maar het is wel duidelijk dat politiek er herleid wordt tot management, waarin over de fundamentele doelstelling van het bedrijf niet gediscussieerd wordt.

Friedman is daarbij wel zo eerlijk dat een geloof te noemen, dat nog moet worden verspreid (‘We have a new faith to offer; it behooves us to make it clear to one and all what that faith is.’)

 

Stapt Boudry dan plots toch mee in een geloof?

In dezelfde lijn is het begrijpelijk dat Boudry weliswaar enige verdienste toekent aan milieuactivisten voor bewustmaking van de klimaatproblematiek, maar weinig heil ziet in pogingen om via actie onze beleidsmensen aan te sporen tot klimaatvriendelijke maatregelen. Immers: ‘…niet de klimaatontkenners die koppig weigerden om het probleem onder ogen te zien waren afgelopen twee decennia het grootste obstakel voor effectief klimaatbeleid. Dat waren de milieuactivisten die onvermoeibaar strijd leverden tegen onze voornaamste bron van geconcentreerde, weersonafhankelijke, stabiele en koolstofvrije energie (die toevallig ook nog eens de veiligste en minst vervuilende is).’[14] Dat strookt natuurlijk met zijn opvatting dat de oplossing voor de klimaatverandering in wetenschap en economische groei ligt. De modale burger doet er dus verstandig aan zijn lot en dat van zijn nakomelingen in handen te leggen van wetenschappers en captains of industry. Boudry volgt daarmee Plato, volgens wie de specialisten van de ware kennis, in Plato’s geval de filosofen, op de troon horen te zitten en voor wie democratie enkel hartstocht, hebzucht en kortzichtigheid aan de macht zou brengen. De modale burger hoeft zich van het beleid niets aan te trekken en kan onbekommerd zijn eigen genoegens nastreven en zich aan toenemende consumptie wijden. Hoe meer hij consumeert, hoe beter. Dat bevordert immers de economische groei en die groei is noodzakelijk om ons voldoende rijkdom te verschaffen om de technologische oplossing voor de klimaatproblematiek te financieren.

 

Status quo als vooruitgang

Dit antipolitieke karakter van het vooruitgangsoptimisme toont meteen ook aan dat het, hoe merkwaardig dit ook mag klinken, in wezen om het behoud van de status quo gaat. Het is een pleidooi om verder te gaan op de verondersteld bestaande weg, de weg van toenemende groei van consumptie en productie van om het even wat, gestuurd door het marktmechanisme en wetenschappelijk onderzoek. Het kapitalisme moet ons redden.

Dat dit de bestaande weg is, is echter slechts een veronderstelling en klopt niet met de feiten. Hoewel sedert Reagan en Thatcher een tendens tot privatisering en vrijmaking van de wereldmarkt overduidelijk is, zitten we nog niet in het gedroomde kapitalisme maar blijft het economisch bedrijf – gelukkig – onderhevig aan politieke besluitvorming. In veel landen verzorgt de overheid nog voor iedereen toegankelijk openbaar onderwijs en medische zorg. Arbeidswetgeving, minimumlonen en sociale zekerheid behoeden ons voor de scherpste sociale gevolgen van het pure marktmechanisme zoals we dat in de negentiende eeuw kenden. Maar nog belangrijker zijn de nationale en internationale milieuwetgeving en formulering van bindende klimaatdoelstellingen. Die zijn heel zeker niet het resultaat van de vrije concurrentie, noch puur het gevolg van wetenschappelijke bevindingen. Integendeel, mede onder druk van de publieke opinie nemen de beleidsverantwoordelijken beslissingen die zowel het wetenschappelijk onderzoek als de economische productie in een bepaalde richting sturen en ook het woord ‘groei’ ontdoen van zijn onbepaaldheid. Inderdaad, het woord ‘groei’ en zijn tegengestelde – ‘degrowth’ – worden al te gemakkelijk gebruikt alsof ze synoniem zijn van enerzijds zaligmakende welvaart en anderzijds bittere armoe. Maar wat betekent groei? Wat moet er groeien? Maken steeds groeiende files ons leven beter? Is de groeiende afvalberg als gevolg van gratis retourneren in e-commerce zo bevorderlijk voor ons welzijn? Moeten we juichen om toenemend drugsgebruik? Zorgt anderzijds afnemend tabaksverbruik voor toenemende ellende? Deze voorbeelden tonen alleen maar dat groei en degrowth geen neutrale of wetenschappelijke begrippen zijn en dat het dus toch niet verstandig is de definitie ervan volledig over te laten aan het blinde marktmechanisme. Laten we ook niet uit het oog verliezen dat in een aantal gevallen, hoewel natuurlijk niet altijd, groei van het ene inkrimping van het andere betekent: hoe meer beton wordt uitgespreid, hoe minder grond voor landbouw en natuur overblijft. Wàt moet groeien en wàt moet afgebouwd worden, is dus best afhankelijk van het maatschappelijk debat, ten minste als democratie nog enige betekenis heeft. Voor Plato was dat duidelijk niet het geval.

Maar ook het vooruitgangsoptimisme van Boudry staat wantrouwig tegenover democratie. De wetenschap en de markt horen het beleid te bepalen. Gelukkig zijn verkozen politici het daarmee eens en zijn ze zo slim erover te liegen: ‘Maar wees gerust: ‘degrowth’ is politiek kansloos. Politici zoals Ursula von der Leyen kunnen wel schouderklopjes geven voor deze economische fabeltjes (zoals in het Europees Parlement), maar dat doen ze gewoon om met hun eigen groene deugdelijkheid te pronken (‘degrowth’ is nu eenmaal modieus en hip)’.[15] Toegegeven, de plaats van waarheid in de politiek is complexer dan in het academisch milieu, maar met deze lof voor pure bedriegerij bakt Boudry het wel erg bruin. Het kiespubliek is blijkbaar onbekwaam en moet met gepronk worden verleid en/of afgeleid.

 

Karikatuur baart karikatuur

Ik neem aan dat Boudry niet bewust ageert tegen democratie en te goeder trouw steigert bij de verdenking dat hij antipolitiek bedrijft. Dat neemt niet weg dat zijn strategie en aanpak niet bijdragen tot openbaar debat en democratische besluitvorming. Kritische geluiden voor de ideologie van de groei zet hij steevast weg als blindheid voor de realiteit van de vooruitgang en als doemdenkerij. Hij maakt een karikatuur van alles wat niet volkomen strookt met zijn ‘ecomodernisme’. Milieuactivisten zetten wetenschap aan de kant, willen de vrije markt volledig afschaffen, bepleiten de landbouwmethodes van Karel de Grote, geloven in dé natuur als een wraakzuchtige onaantastbare God, enzovoort…

Mensen die het op bepaalde punten oneens zijn met Boudry, hebben daarvoor geen rationele reden. Ze zijn gevangenen van merkwaardige sociologische wetmatigheden, bijvoorbeeld van ‘de wet van behoud van gezeik’. Of ze zijn het slachtoffer van een soort evolutionair-psychologisch onbewuste, waardoor ze maar al te bereid zijn om in een apocalyptisch scenario te geloven. In het geheugen gegrifte voorbeelden van gevaarlijke situaties hielpen de mens in vroegere tijden in de natuurlijke selectie te evolueren. De huidige massamedia overstelpen ons echter met rampen en gevaren die voor ons persoonlijk leven niet relevant zijn, maar toch grote invloed hebben.[16] Om te overleven moest het menselijk brein vooral toegespitst zijn op negatieve ervaringen en bedreigingen, en dat speelt ons nu nog steeds parten en daardoor zijn we vatbaar voor irrationele angsten, paniekzaaierij en alarmisme.[17] Merkwaardig genoeg loopt de ontwikkeling van ons brein dus achter op onze ontwikkeling. Of dat een reden is tot optimisme, is een vraag waarop Boudry niet ingaat. Evenmin verklaart hij hoe het komt dat een verontrustend groot deel van de bevolking daaraan onderhevig is terwijl anderen daar dan weer aan ontsnappen.

Inderdaad, Boudry vecht tegen karikaturen (doemdenkers, prekers, irrationele dwepers…) die hij zelf heeft gefabriceerd en wordt zo ook zelf een karikatuur. Terwijl hij zijn tegenstanders afschildert als bevangen door religieus irrationalisme, is – zoals hierboven al beargumenteerd – zijn optimisme zelf een geloof. Hij gelooft dat kernfusie er komt, dat er wel een oplossing komt voor het probleem van kernafval, dat we nog genoeg tijd hebben met die klimaatverandering, dat de ingeslagen weg de juiste is… Hij steekt zijn geloof in de wetenschap niet onder stoelen of banken en tegelijk is hij daarin selectief: dat die wetenschap ook in staat zou zijn de ideeën en hoop van de verketterde milieuactivisten te dienen of dat wetenschappelijk onderzoek naar hernieuwbare energie nog veel vooruitgang kan boeken, is dan plots wel ongeloofwaardig.

Zijn gevecht tegen karikaturen is verspilde intellectuele energie en dat is jammer. Het mag gerust worden onderstreept dat technologie en wetenschap belangrijk zijn voor de transitie naar duurzaamheid, het is best heilzaam krakkemikkige redeneringen, naïeve en nostalgische ‘oplossingen’ aan de kaak te stellen en dat doet Boudry zeker ook. Het is echter volstrekt heilloos elke andere benadering die nochtans hetzelfde nastreeft, af te serveren als dwaze hersenspinsels. Dat nodigt geenszins uit tot debat en waarheidsvinding of gemeenschappelijk handelen, maar tot terugtrekking in de eigen ivoren toren van het grote gelijk. Bewuste burgers hebben niets in de pap te brokken: Boudry verzekert hen dat alles wel goed komt als ze rustig meer van hetzelfde blijven consumeren en zich voor de rest nergens mee bemoeien. De specialisten van de wetenschap en de economie lossen het wel op. Een dergelijk technocratisch model is antipolitiek.

 

Reageren? Mail naar: raf.debaene@skynet.be

 

Raf Debaene is docent filosofie op rust. Hij publiceerde eerder over ideologie en onderwijs en sociaal werk en ideologie. Hij is redactielid van De Uil van Minerva.

 

[1] Woke dreigt de samenleving aan de rand van een burgeroorlog te brengen, interview met Bart De Wever, De Standaard, 04.03.2023, https://www.standaard.be/cnt/dmf20230303_97896145.

[2] Maarten Boudry, Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat, Polis, Antwerpen, 2019, blz. 68.

[3] http://enccre.academie-sciences.fr/encyclopedie/article/v1-1824-0/.

[4] Maarten Boudry, ibidem, blz. 26.

[5] Knack 25.07.2017 https://www.knack.be/factcheck/factchecker-meer-dan-de-helft-van-de-belgen-vindt-de-doodstraf-aanvaardbaar/.

[6] Le Soir, 08.07.2023 « Sans réforme de l’Etat, je crains la révolution »

[7] https://maartenboudry.be/2019/05/god-is-dood-dus-wij-moeten-zijn-plaats.html

[8] Joel De Ceulaer in De Morgen 11.02.2023 https://www.demorgen.be/meningen/pleidooi-voor-optimisme-jawel-het-kapitalisme-kan-het-klimaatprobleem-helpen-oplossen~bbf7598a/

[9] Maarten Boudry, ibidem, blz.  38: ‘De meeste Belgen dronken weleens een kop koffie in Starbucks op de luchthaven van Zaventem…’.

[10] Maarten Boudry, ibidem, blz. 180.

[11] https://miltonfriedman.hoover.org/internal/media/dispatcher/214957/full

[12] Maarten Boudry, ibidem, blz. 174-175.

[13] Zoals het ook de vraag is waarom Boudry dat idee toeschrijft aan ‘linkse’ denkers.

[14] Maarten Boudry, Waarom ons klimaat niet naar de knoppen gaat, Prometheus, Amsterdam, 2021, blz .30. https://www.knack.be/nieuws/wereld/hoe-milieuactivisten-een-groter-obstakel-voor-effectief-klimaatbeleid-werden-dan-klimaatontkenners/.

[15] https://maartenboudry.be/2023/05/het-slechtste-idee-ooit-voor-het-klimaat-en-mogelijk-tout-court.html.

[16] Maarten Boudry, ibidem, blz. 36.

[17] Maarten Boudry, ibidem, blz. 39-40.