Wat een machtig instrument is de taal. Dat is de gedachte die telkens weer bezit van me neemt als ik de dichtbundel van Benzokarim lees en herlees. De gedichten in de bundel Ons gaan allemaal raken me diep. Ze gaan recht op de emotie af, vermoedelijk omdat ze zonder poespas en zonder moeilijkdoenerij geschreven zijn. Ze lijken goudeerlijk. Ze lijken getuigenissen, recht uit het hart van de dichter. Je zou zweren dat de stem die je hoort geen lyrisch ik is, geen personage, en ook geen mengsel van 50 procent personage/50 procent dichter of een andere formule, maar de dichter zélf, voor honderd procent. Maar ik ken de dichter niet, ik heb Benzokarim of hoe hij op zijn paspoort heet nooit ontmoet, dus ik weet het gewoonweg niet. Ik zit hier dus, in mijn eigen ruimte, met dat boek in mijn handen, en af en toe zit ik dus te beven. Wat een ontzettend ontroerende teksten. Bijvoorbeeld dit gedicht, over de manier waarop je als puber het dromen wordt afgeleerd (blz. 17):

ik was werken albert heijn
ik leeftijd had van vijftien
ik salaris zes maanden op bank
en liep met brede schouders
een dag bank was leeg
was nodig, ik niet meer hebben geen
ik kan niets zeggen geen

wat droom?

ik bij droom vaak denk aan geld
is probleem geld?
is probleem droom?

Het valt op dat de dichter zich niet stoort aan zoiets kunstmatigs als de regels van de schrijftaal. Voor de dichter is de taal die men in Nederland leert op school en die men er nu eenmaal als conventie tussen elkaar in houdt als ijkpunt voor begrijpelijke communicatie, geen optie. De dichter maakt duidelijk dat communicatie via die gezamenlijke conventie, het ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands) zoals dat vroeger heette – nu heet die conventie AN (Algemeen Nederlands) – niet volstaat. Hij schrijft op blz. 37:

ik voel in taal
ik spreek in taal
ik zelf denk in taal
van onderdrukkers
ik wil taal kapot
taal nieuw
maar taal wil mij niet
als Nederland mijn vader in 1982

Waarmee hij duidelijk stelling neemt in de postkoloniale debatten over taal. Denk aan de literatuurcritica Gayatri Spivak, bekend van haar essay Can the Subaltern Speak?, waarin zij onderzoekt hoe koloniale talen en discoursen de stem van onderdrukten onderdrukken, of aan Frantz Fanon, die in Black Skin, White Masks liet zien hoe de gekoloniseerde die zich de taal van de koloniaal eigen maakte, gezien werd als een roofdier. Maar er zijn ook andere perspectieven, zoals dat van schrijver Chinua Achebe, die meent dat het Engels bewust gebruikt kan worden om diverse verhalen te verspreiden. Hij staat taalhybridisering voor om koloniale taal te ondermijnen.

Die hybridisering werkt ook voor Benzokarim. Alleen al het zinnetje ‘vader please maak van mij geen wees niet’ toont een lange geschiedenis van koloniseringen in zich, het Engels en het Afrikaans gonzen erin mee. Het woordje ‘3endek’ in de regel ‘3endek je denkt dat hoe hier, ik hier’ (blz. 26), waarin de ‘3’ de in het Nederlands vooralsnog ontbrekende (en moeilijk uitspreekbare) letter ‘ayn’ aanduidt, is Arabisch voor ‘je hebt’. Is dat een communicatieprobleem, dat veel lezers het Arabisch niet kennen? Ikzelf denk van niet. We mogen allemaal ons best blijven doen om elkaars vocabulaires te blijven leren, om mee te bewegen met de taal. Dit is immers ook voor niemand meer een probleem: ‘soms wil ik wel cry, moeder’. Doet iemand hier nog moeilijk over?

Als ik wil muggenziften, dan kan dat. Zo lees ik ‘er is zamaan in ik / ayam in ik’. Beide woorden stuiten in mijn hoofd op vraagtekens. De context komt me helpen. Het gedicht gaat duidelijk over tijd, want even ervoor staat er: ‘er is geen uur dat ik / geen half uur dat ik’. Vermoedelijk moet ik de twee woorden die uit andere talen geïmporteerd zijn dus beide halen uit de Arabische context: ‘er is tijdperk in ik / dagen in ik’. ‘Ayam’ moet ik dus niet uit het Indonesisch halen, waar het woord ‘ayam’ ‘kip’ betekent. Tsja, dan had Benzokarim zich beter gehouden aan de klassieke Arabische spelling van ‘ayyaam’ voor ‘dagen’ (meervoud van ‘yawm’), want op de letter y staat in het klassiek Arabisch (en dat hoor je ook tegenwoordig nog steeds zo uitgesproken worden) een shedda, dus de y hoort ook in het Nederlands dan dubbel te worden opgeschreven: ‘ayyaam’.

De dynamiek van taaldominantie speelt zich overigens ook binnen Europese landen af, los van het kolonialisme – tenzij je de Randstedelingen ook weer als colonizers van de perifere provincies wil zien. In die lijn kan je betogen dat ook binnen Nederland, of in de Lage Landen, de dialecten en het Vlaams door de Haarlemse elite zijn verdrukt, of ook dat het zoekende, tastende, langzame formuleren wordt vermoord door het brallen en het snelle scoren met krachtige oneliners. Hoe dan ook; tegenwoordig worden hybride talen voorzichtig al wat vaker afgedrukt als statement tegen dergelijke onderdrukking, en je kunt het postkoloniale verzet heel goed in één lijn zien met het dichterlijke verzet tegen de braltaal.

Wat voor mij als lezer het belangrijkst is, is dat Benzokarim recht uit het hart wil spreken en communiceren en dat hij zinnen schrijft die zo dicht mogelijk bij de emotionele ruimte blijven. De zoektocht naar een taal die zowel privé als gedeeld is en die zich ontdoet van macht is een ontzettend nobel en respectabel streven, of dat nu als postkoloniaal of als poëticaal geduid wordt. Benzokarim schrijft niet voor niets ‘ik voel in taal’. Ik heb ontzettend veel plezier beleefd aan de frisheid en aan het taalplezier in deze dichtbundel, en ik heb zelfs het gevoel gekregen dat ik al lezend dichterbij de bron kom van waar taal überhaupt vandaan komt.

mensen ik besef soms zo eens in zoveel
mensen zeggen kinderen dat ze onschuldig zijn
taal doet me denken aan vroeger
aan aish baladi
zuiderpark
sliding op broertje
omdat ik slecht in verlies
slecht in win

Deze verzen zijn direct, ze zijn authentiek, puur en aangrijpend. Ja, inderdaad, ‘je bent dapper als je knoeit van de woorden’. Dat vind ik ook. Iedereen die knoeit met woorden is dapper.

 

Benzokarim, Ons gaan allemaal, Thomas Rap, Amsterdam, 2025, 88 blz., ISBN 9789400411920,

€ 22,99 .

 

Wie knoeit is dapper
De metafysica van Moby-Dick
Het spoor dat achterblijft
Ziekte en Engagement
Quinten Weeterings en de Posthistoire
Psychiatrische experimenten
Éric Michaud
‘Het is mijn innerlijk kind’
Brideshead Revisited en het katholicisme
Vagina monetaria dentata. Over onwelvaart van Steve Marryt
Mijn Queer Kruisweg
Cirkels in steen
Betje Wolff springlevend
Maart 1678: De eerste moderne roman?
Rory Stewart, Politics on the Edge: boekbespreking
Kafka und kein Ende möglich
Januari 1677: de laatste première van Racine II
Culturele revolutie in het land van Kafka en...
December 1674: de laatste première van Pierre Corneille
Hommage aan Eileen
Waarom de klassieke tragedie haar publiek niet verveelde
De dood van een soldaat. Verteld door zijn...
Metamorfosen. Voorpubliatie uit het nieuwe boek van Emanuele...
Het kleedje voor Hitler: een boekbespreking
Proefvluchten naar een verdwenen wereld
Het leven van Maynard K.
De blijvende inspiratie van Stefan Zweig. Literatuur als...
Vervuld door het onzegbare. Over drie gedichten van...
Michael Ignatieff: The Russian Album
De eeuwige actualiteit van het verleden: Het Adrianus-dossier