Ludo Abicht*

 

Toen de wereld, verbaasd door de ‘stunt’ van het in Oslo in het geheim gesloten akkoord tussen Israël en de PLO (letterlijk: ‘de organisatie voor de bevrijding van Palestina’, een vlag die vele ladingen kon dekken) en de ontroerende enscenering van de ondertekening van dit verdrag in het Witte Huis vierde, luisterde bijna niemand naar de reacties van de Palestijnse cultuurfilosoof Edward Said of de progressief zionistische succesauteur Amoz Oz. Hoewel ze duidelijk een tegengestelde agenda hadden, waren ze het erover eens dat deze zogenaamde vredesakkoorden, voorgesteld als het begin van een lang verhoopt Vredesproces, in feite, ik citeer Oz, ‘de grootste overwinning van het zionisme was sinds de Onafhankelijkheidsoorlog van 1948’. Uiteraard werd Said die bereid was tot eerlijke en open onderhandelingen met Israël, aangevallen door HAMAS, dat het helemaal niet eens was met de nu officieel geworden gebiedsoverdracht van intussen 78% van het Palestijnse grondgebied (dar-al-islam) aan Israël, en deelden de ultra-zionisten, waaronder de sterk groeiende settlerbevolking in de Bezette Gebieden, geenszins de euforie van Oz, voor wie de oprichting van twee staten naast elkaar dé oplossing was om Israël Joods te houden en tegelijk tegemoet te komen aan een deel van de Palestijnse verzuchtingen naar een eigen autonoom gebied. De toenemende vervreemding tussen Said (gestorven in 2003 in New York) en de nieuwe Palestijnse Autoriteit, die in de praktijk bijna volledig onder Israëlische controle staat, is voldoende bekend. De vraag is echter, hoeveel bewonderaars van het literaire werk van Amoz Oz (gestorven in 2018 in Tel Aviv, let op beide locaties) zijn laatste voordracht, ‘De laatste lezing. Hoe het verder moet met Israël’ (postuum uitgegeven in 2020) aandachtig hebben gelezen. Daarin pleit hij hartstochtelijk voor een opdeling in twee staten, omdat hij niet gelooft dat het zionistische project een kans zal krijgen in een binationale staat met een niet-Joodse meerderheid. Zijn redenering is duidelijk: ‘wij Joden waren wel verplicht naar Israël te komen, omdat niemand anders onze aanwezigheid duldde, en om hier veilig en ongestoord te leven hebben we zonder meer een sterke militaire macht nodig’. Dat betekent een bevriezing van de aan de gang zijnde galopperende annexatie van de Palestijnse Gebieden, maar ook een zo breed mogelijke democratische en humanitaire omgang met de Palestijnen. Zo niet, dan zullen zowel een rechtvaardige behandeling van de Palestijnse bevolking als een democratische ontwikkeling van Israël als Joodse staat op middellange termijn in gevaar komen.

Beide inschattingen, de kritiek van Said op de Palestijnse afhankelijkheid van Israël zo goed als de zionistische lectuur van de Oslo-akkoorden door Oz, werden door de geschiedenis van de laatste dertig jaar bevestigd. In dit artikel zal ik proberen aan te tonen dat de gezagsdragers van beide kanten niet echt naar hen hebben geluisterd, maar intussen zowel de beloofde tweestaten-oplossing van de Oslo-akkoorden als het uitzicht op een weliswaar klein, maar op termijn economisch leefbaar (zelfvoorzienend) en politiek echt autonoom Palestijns gebied nog onmogelijker hebben gemaakt dan in 1993.

1995: De ‘Oslo II overeenkomst’ als eerste belangrijke tussenstap

Op 28 september 1995 ondertekende Israël de zogenaamde ‘Oslo II’ overeenkomst, waarin de concrete uitwerking van het Interim Akkoord uit 1993 voor vijf jaar werd vastgelegd. Het bestond onder meer in de opdeling van de Westelijke Jordaanoever in drie delen: A, B en C. In het gebied A lagen de stadskernen die volledig in handen waren van de Palestijnse Autoriteit, wat niet betekende dat het Israëlisch leger (IDF) niet kon of mocht ingrijpen wanneer de veiligheid in gevaar kwam. De invallen in Nabloes en andere zogenaamde A gebieden toont aan dat Israël kon besluiten binnen te vallen, telkens wanneer het dit nodig achtte. In de B gebieden rond de stadskernen was het gezag gemengd: de Palestijnse Autoriteit was verantwoordelijk voor alle civiele zaken (infrastructuur, verkeer, ophalen van huisvuil, gezondheid, onderwijs), terwijl de veiligheid verzekerd bleef door de Israëlische troepen, die de regio niet hadden verlaten, maar zich rond de steden hadden gehergroepeerd (no withdrawal, but redeployment: het leger bleef dus in de Bezette Gebieden, maar verdween de meeste tijd in de omringende regio). Gebied C, waar ook de Israëlische nederzettingen waren gevestigd en voortdurend werden uitgebreid, bleef en blijft tot nu toe, 30 jaar later, nog steeds volledig in Israëlische handen. Het beslaat meer dan 70 % van de Bezette Gebieden en zorgt ook voor de verbinding tussen de militaire vestigingen en de nederzettingen via brede wegen die enkel door het Israëlisch leger en de settlers kunnen worden gebruikt. Deze ‘interim regeling’, tot er een definitieve oplossing komt, is nu al bijna 30 jaar van kracht, waarbij het aantal Israëlische settlers is gestegen tot meer dan 500.000.

Als gevolg van deze opdeling, versterkt door honderden wachtposten op bijna alle wegen in de Bezette Gebieden, werd de uitbouw van een homogeen of op zijn minst leefbaar aaneengesloten Palestijns gebied in feite onmogelijk gemaakt. Dit onder meer omdat de uitbreiding van de religieuze en seculiere ‘Joodse’ gebieden het Palestijnse gebied steeds meer verkavelt. Niet alleen zijn de bredere en beter onderhouden wegen voorbehouden aan het Israëlisch leger en de settlers, van wie velen in Israël zelf werken, maar het gebied kan ook door de tientallen vaste en mobiele grensposten regelmatig worden afgesloten, wat natuurlijk nefast is voor het transport van landbouwproducten, zowat de enige bron van inkomsten van de lokale bevolking.

De frustratie hierover leidde tot de Tweede Intifada, van 28 september 2000 tot 8 februari 2005, toen beide partijen beloofden een einde te maken aan het geweld, zonder dat er intussen iets structureel was opgelost.

De bouw van de afsluiting tussen Israël en de Westelijke Jordaanoever als bevestiging en versterking van de vervreemding

Voor Israël gaat het bij de bouw van de afsluiting tussen Israël en de Westelijke Jordaanoever om een ‘veiligheidshek’, om de Israëlische bevolking te beschermen tegen terroristische aanvallen vanuit de bezette gebieden. De Palestijnen spreken daarentegen van een ‘apartheidsmuur’ die hun schaarse vrijheden nog meer inperkt. Men kan zeggen dat beide gelijk hebben, want het aantal zelfmoordaanslagen door Palestijnse commando’s al, dan niet goedgekeurd door de Palestijnse overheid, is sinds de bouw van de muur drastisch verminderd. Anderzijds kan men evenzeer stellen dat de afsluiting (gedeeltelijk muren van gemiddeld 10 meter hoog, maar voor de rest elektronisch bewaakte hekken en vanaf wachttorens gecontroleerde stroken van 500 tot 1000 meter) op vele plaatsen op Palestijns grondgebied werd gebouwd, met als gevolg dat hele velden en plantages van Palestijnse boeren niet of nauwelijks toegankelijk werden. De titel van de studie van de Franse hoofdredacteur van de Nouvel Observateur Réné Backmann, Un mur en Palestine (2006) is correct, want het gevolg is een verdere inkrimping van het Palestijnse grondgebied (22% van het historische Palestijnse mandaatgebied) die we moeten koppelen aan de volgens de Israëlische overheid ‘natuurlijke’ uitbreiding van de nederzettingen. Dit verlies aan landbouwgrond ging gepaard met het uitroeien van tienduizenden olijfbomen die werden gerooid om de afsluiting te bouwen. Erger nog dan dit verlies aan landbouwgrond en olijfgaarden is dat het weinige contact dat er vroeger tussen Palestijnen en Israëlische Joden bestond tot een minimum werd gereduceerd en op vele plekken niet meer bestaat. Vaak werd de muur aan de Israëlische kant beschilderd met kleurrijke tekeningen, terwijl de andere, grijze Palestijnse kant vol woedende aanklachten en, merkwaardig, Bijbelse spreuken over recht en rechtvaardigheid staat, die later werden aangevuld door reusachtige tekeningen van de tot nog toe anonieme straatkunstenaar Banksy die de absurditeit van die scheiding benadrukken.

Het is een feit dat, nu al twintig jaar na het begin van de bouwwerken, er aan beide zijden een generatie is opgegroeid die alleen maar de lelijkste Feindbilder in het bewustzijn van de kinderen vestigt: de ‘Joden’ zijn bezettende soldaten die ’s nachts zonder waarschuwing hele gezinnen uit hun bed halen en huizen van vermeende terroristen opblazen, terwijl de Joodse kinderen de Palestijnen (‘Arabieren’) hooguit kennen als gevaarlijke en moorddadige zelfmoordterroristen. Het klimaat voor een verzoening tussen beide bevolkingsgroepen wordt met andere woorden steeds slechter en draagt steeds minder bij tot open gesprekken over verzoening en een min of meer rechtvaardige oplossing van het conflict. Uit de vaststelling dat de geplande lengte van die afsluiting tweemaal zo lang is als de feitelijke grens en dat deze muur (dat hek) onder meer genereus om de nederzettingen en de weinige waterbronnen kronkelt, waardoor de toegang tot water uit de eigen aquifer, de belangrijkste watervoerende laag op de Westelijke Jordaanoever, voor de Palestijnen steeds moeilijker wordt, kunnen we alleen maar besluiten dat deze tijdelijke grensafsluiting steeds meer een obstakel is geworden voor open onderhandelingen die, vanuit Israëlische hoek, in toenemende mate overbodig of hooguit symbolisch zijn geworden.

Het is, vanuit een Bijbels of politiek gemotiveerd ultrazionisme begrijpelijk dat voorstanders van een ‘Groot-Israël’, of het nu gaat om een terugkeer naar het gedeeltelijk mythische rijk van koning Salomon of om het vroegere Britse mandaatgebied ‘Palestina’, deze afsluiting onmogelijk als definitief beschouwen en ze daarom alle vormen van nederzetting, zowel de door de staat gesteunde ‘legale’ als de door actiegroepen georganiseerde ‘wilde’ (of spontane) settlements toejuichen, maar hun dromen van annexatie gaan voorbij aan het feit dat ongeveer de helft van de bevolking over het hele gebied (Gaza-Israël-Westelijke Jordaanoever) nu al uit niet-Joodse mensen bestaat. Anders gezegd: de bouw van de afsluiting, wat ook de oorspronkelijke motivatie moge zijn geweest, is samen met de uitbreiding van de nederzettingen één van de grootste obstakels voor een vreedzame oplossing van het conflict geworden.

Vormen de ‘Abraham-akkoorden’ van 2020 dan misschien de aanzet tot een breder, alles omvattend vredesproces in de nabije toekomst?

Voor wie niet langer met referenties uit de Bijbel (zowel de Joodse Tora als het christelijke Nieuwe Testament) werd opgevoed: de uit Mesopotamië afkomstige profeet Abraham wordt door de gelovigen van de drie monotheïstische godsdiensten uit het Midden-Oosten beschouwd als de stamvader van joden, christenen en moslims. Vandaar dat elk initiatief dat erop gericht is de conflicten tussen deze drie wereldgodsdiensten te verminderen vanzelfsprekend verwijst naar deze gemeenschappelijke afkomst. Los van het feit dat drie latere profeten Mozes, Jezus en Mohammed, een meer directe rol hebben gespeeld bij de stichting van de drie verschillende religies, blijft de ‘Abrahamitische’ afkomst voor alle drie essentieel. Vandaar dat elke zinvolle poging om tot een duurzame vrede te komen bijna onvermijdelijk Abraham zal vernoemen.

In augustus en september werden, op initiatief van de Amerikaanse president Donald Trump die er, net als zijn democratische voorgangers Jimmy Carter en Bill Clinton, van droomde dit lastige conflict in het Midden-Oosten eens en voorgoed op te lossen, afzonderlijke akkoorden gestimuleerd tussen een aantal Arabische landen en Israël. Dat was vanaf het begin de droom geweest van David Ben Goerion, maar verder dan akkoorden en bondgenootschappen met islamitische of Arabische landen ‘uit de periferie’ was het nooit gekomen, vanwege het verzet van zowat de hele Arabische Liga als reactie op de verdrijving van de Palestijnen in 1948 en de bezetting na de Zesdaagse Oorlog in 1967.

Een eerste doorbraak kwam er dankzij de bemiddeling van president Jimmy Carter die in 1978 de Camp David Akkoorden tot stand kon brengen tussen president Anwar Sadat van Egypte en Menahem Begin van Israël. In dat akkoord werd, wat de Palestijnen betreft, wel gesproken over de persoonlijke rechten van de Palestijnen, maar niet over een collectieve, laat staan nationale oplossing van het probleem van de bezetting van de Palestijnse Gebieden. Alle andere Arabische staten in de omgeving wezen dit akkoord af en veroordeelden Egypte.

Het heeft tot 1994, een jaar na de ondertekening van de Oslo akkoorden, geduurd tot er een officieel vredesverdrag werd ondertekend tussen Jordanië en Israël. Omdat er hoogstwaarschijnlijk al vóór de stichting van de staat Israël contacten bestonden tussen de zionisten en Jordanië[1], was dat geen verrassing, maar het versterkte het vertrouwen van de Israëlische leiders dat ze, zonder ook maar enige substantiële toegeving van hun kant, het gemeenschappelijke Arabische afwijzingsfront langzamerhand konden doen barsten.

Het Abraham akkoord gaat over wederzijds voordelige commerciële deals, waaronder informatie en wapenleveringen met Israël, over de uitwisseling van diplomatiek personeel en veiligheidsinformatie en, in het geval van Marokko, over de impliciete Amerikaanse en Israëlische erkenning van zijn recht op de Westelijke Sahara. In die verdragen wordt niet of nauwelijks gesproken over de Palestijnen en hun eertijds ‘onvervreemdbare rechten’ op soevereiniteit en de terugkeer naar hún recent ontnomen land van herkomst. Hoeft het gezegd dat deze verdragen alleen voordelig zijn voor de betrokken staten en Israël, en de internationale status van de Palestijnen tegelijkertijd gevoelig ondermijnen? Geen wonder dus dat die Palestijnen zich door hun ‘Arabische broeders’ verraden voelen, want hoe kan je vanuit Palestijns oogpunt een dergelijk manoeuvre anders noemen? Geen wonder ook dat het aantal wanhoopsdaden van Palestijnse zijde zal toenemen, wat dan weer het perfecte excuus is voor Israël om de repressie tegen hen op te drijven.

De uitslag van de verkiezingen van november 2022: van rechts tot extreemrechts

In november 2022 verkreeg de partij van ex-premier Benjamin Netanyahu niet alleen het grootste aantal stemmen, maar werd de extreemrechtse religieus zionistische partij van Itamar Ben-Gvir de derde grootste partij in het land. Deze advocaat die bekend staat als bondgenoot en verdediger van Joodse terroristen is de erfgenaam van de omstreden rabbi Meir Kahane, de oprichter van de militante Jewish Defence League in de USA, die later naar Israël is geëmigreerd, maar die vanwege zijn extreme standpunten door de Israëlische regering verboden werd. Zijn beweging kreeg een grote aanhang onder de ultra-zionistische en orthodoxe settlers en, ook niet verrassend, onder de armere Joodse Israëli’s uit de steden in het zuiden van het land (onder meer Sderot, Netivot en Ofakim) die zich niet langer vertegenwoordigd of beschermd voelen door de in hun ogen elitaire elites uit Tel-Aviv. Je kunt deze kiezers vergelijken met de overtuigde en vaak gewelddadige volgelingen van Donald Trump in de eveneens verdeelde Verenigde Staten. Ze zijn het vertrouwen kwijt in wat professor Ilan Greilsammer, dé kenner van de ultraorthodoxe bewegingen in Israël[2],  ‘het Israël van eertijds, van David Ben Goerion tot Yitzhak Rabin, van Golda Meir tot Shimon Peres, van de kibboetsen tot de Oslo akkoorden…’ noemt.[3] Dàt Israël van de elites is in hun ogen verantwoordelijk voor de huidige dieper wordende sociale kloof en de volgens hen veel te vergaande toegevingen aan de ‘Arabieren’, zoals zij de Palestijnen noemen. Ze zijn dus, zoals de revisionist Ze’ev Jabotinsky uit de beginfase van de zionistische beweging, voorstanders van een verdere verdrijving of neutralisering van de Palestijnse bevolking en dromen nog steeds van een Groot-Israël waar geen plaats is voor niet-Joden, zeker niet als gelijken van de Joden.

Benjamin Netanyahu is de erfgenaam van dit revisionisme en heeft, ondanks zijn politiek pragmatisme, geen bezwaar tegen bondgenootschappen met deze groepen. Over pragmatisme gesproken: met de drie zware juridische processen die boven zijn hoofd hangen, kan hij alle hulp gebruiken, ook wanneer hij niet noodzakelijk de extreme ideologie van deze religieuze zionisten deelt. En nu de ooit dominante Arbeiderspartij bijna volledig is verdwenen en de linksdemocratische Meretz partij, die zich lange tijd heeft ingezet voor onderhandelingen met de Palestijnen zelfs niet de kiesdrempel heeft gehaald, is er weinig dat deze verschuiving van de Israëlische politiek naar uiterst rechts kan tegenhouden. Ten slotte was het onder premier Netanyahu dat in 2018 met een knappe meerderheid (62 tegen 55 stemmen) de nieuwe ‘basiswet’ over Israël als Joodse natiestaat werd uitgevaardigd. Deze ‘basiswetten’ vervangen in de praktijk de niet bestaande grondwet. Een seculiere grondwet stoot op het verzet van een aantal invloedrijke religieuze groepen die vinden dat de Torah, dat wil zeggen de wetten en voorschriften in de Hebreeuwse Bijbel, niet door een seculiere grondwet kan of mag worden verdrongen. En daar deze Hebreeuwse Bijbel, die de christenen onterecht ‘het oude Testament’ noemen, door God zelf werd geïnspireerd en door Israël ter legitimering van zijn bestaan wordt ingeroepen, rust op dit voorstel een soort van pragmatisch taboe.

Deze wet zegt dus dat Israël het historische thuisland en de ‘natiestaat’ is van het Joodse volk. En dat het Hebreeuws de officiële taal van dit land is. Dat betekent dat de ongeveer 20 tot 22% niet Hebreeuws-sprekende niet-Joden (vooral de Palestijnen, maar ook Bedoeïenen en Druzen) niet hetzelfde statuut kunnen hebben als de Joden.

Punt 5 van deze basiswet herhaalt het recht van alle Joden ter wereld om naar Israël te immigreren, en punt 7 zegt uitdrukkelijk dat de Joodse staat de bouw van verdere nederzettingen moet stimuleren en beschermen.

Omdat we weten hoezeer de uitbreiding van de bestaande nederzettingen en de bouw van nieuwe Joodse kolonies een vreedzame en vooral rechtvaardige oplossing van het conflict tussen Israël en de Palestijnen tegenhoudt, is het duidelijk dat de aan de gang zijnde verschrompeling van het grondgebied waarop een potentiële levensvatbare Palestijnse staat zou kunnen worden gevestigd, deze vestiging in de praktijk onmogelijk maakt.

Besluit

Bijna dertig jaar na de ondertekening van het Interim Akkoord tussen Israël en de PLO zijn de vooruitzichten op een voor beide partijen aanvaardbare oplossing zichtbaar, dat wil dus zeggen op de grond bijna verdwenen. Met de nog steeds aan de gang zijnde verdere bouw van de scheidingsmuur en de daarmee gepaard gaande uitbreiding van de nederzettingen is de kans op een leefbare autonome Palestijnse staat praktisch onbestaande geworden. De Palestijnen zijn er ondanks alle verzoeningspogingen van bevriende Arabische staten van buitenaf en de druk van prominente Palestijnse gevangenen uit beide kampen niet in geslaagd om opnieuw een gemeenschappelijke strategie te ontwikkelen en de bilaterale verdragen tussen Israël en een toenemend aantal Arabische staten verzwakken hun reeds fragiele positie in de internationale diplomatie.

 

 

[1] Zie daarover de historicus Ilan Pappé, La guerre de 1948 en Palestine. Aux origines du conflit israélo-arabe, Ed. La Fabrique, Parijs, 1992.

[2] I. Greilsammer, Israël: les hommes en noir: Essai sur les parties ultra-orthodoxes, Les Presses de Sciences Po, Parijs, 1991.

[3] Le Monde, 16 november 2022, blz. 30.