Boekbespreking

Herman Simissen*

De Amerikaanse historicus James Kennedy (01963) vestigde zich in 2003 in Nederland, nadat hij was benoemd tot hoogleraar geschiedenis aan de Vrije Universiteit (Amsterdam); inmiddels is hij overgestapt naar de Rijksuniversiteit Utrecht, en daarnaast columnist van het dagblad Trouw. Een van de dingen waaraan hij in 2003 in zijn nieuwe omgeving sterk moest wennen, was de houding van zijn collega’s tegenover hun werk. Werd in de Verenigde Staten voortdurend gehamerd op hard werken en veel uren maken, in Nederland kreeg hij steeds het advies vooral tijdig te pauzeren, en zijn vakantiedagen op te nemen. Zijn Nederlandse collega’s brachten hun advies zelf met grote vanzelfsprekendheid in praktijk.

In het essay Aan het werk, dat onlangs verscheen bij gelegenheid van de Maand van de Geschiedenis 2021, doet Kennedy in kort bestek verslag van een verkennend onderzoek naar het arbeidsethos van de Nederlandse bevolking, met name naar de vraag hoe dit zich vanaf 1945 heeft ontwikkeld. Uiteraard is dit beginjaar geenszins toevallig gekozen: in 1945 was immers de Tweede Wereldoorlog ten einde gekomen – er werd, met de wederopbouw van het land, een nieuw begin gemaakt. En, zo luidde de algemene overtuiging, alleen met hard werken kon de wederopbouw een succes worden. Tekenend voor deze houding is dat Nederlanders die juist in deze tijd emigreerden naar landen als Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en de Verenigde Staten, zichzelf aanprezen als ‘harde werkers’. Toch stond ook in de jaren vijftig in Nederland niet alles in het teken van werk: ook toen probeerden Nederlanders een balans te vinden tussen werk, ontspanning en privéleven. Dat is tot op heden zo gebleven, al zijn er zeker ook verschuivingen opgetreden in de houding van Nederlanders tegenover hun werk. Een van de meest in het oog lopende veranderingen betreft de arbeidsparticipatie van vrouwen: omschreef in de jaren vijftig een groot percentage van de Nederlandse vrouwen zich als ‘huisvrouw’, tegenwoordig hebben veel en veel meer Nederlandse vrouwen een baan buitenshuis, al werken ze dan weer vaker in deeltijd dan de vrouwen in de ons omringende landen. Net als in de jaren vijftig hechten Nederlanders veel belang aan het werk dat zij doen, vooral als zij enige zeggenschap (denken te) hebben over de invulling die zij eraan kunnen geven. Kennedy signaleert bij dit al wel enkele problemen. Zo is het vinden van werk vaak erg moeilijk voor mensen met fysieke beperkingen, of voor buitenlanders van wie de opleiding of diploma’s niet precies aansluiten op wat de juist in dit opzicht sterk gereguleerde Nederlandse samenleving vraagt.

Kennedy zelf is ondertussen helemaal gewend aan de Nederlandse arbeidsmoraal en voelt er zich goed bij. Nederlanders maken dan wel minder uren dan hij in de Verenigde Staten gewend was, hun productiviteit in de uren die zij werken is hoog, en ze beloven niet meer dan ze kunnen leveren, wat hij in zijn geboorteland nog wel eens meemaakte. Kennedy heeft een lezenswaardige verkenning van het Nederlandse arbeidsethos geschreven, die een meerwaarde krijgt door de wijze waarop hij zijn persoonlijke ervaringen inbrengt in zijn betoog.

 

 

James Kennedy, Aan het werk, Prometheus, Amsterdam 1921, paperback, 64 blz., € 4,99, ISBN

9789044648928