Arthur Hendrikx*

 

Ik kan me moeilijk een dankbaarder onderwerp voor een film voorstellen dan Elvis. Akkoord, het is onmogelijk een acteur te vinden met dezelfde schoonheid en hetzelfde charisma (iemand als Elvis is er misschien maar één keer), maar als stof voor een grootse tragedie (of voor een combinatie van heldenepos en tragedie) is er weinig beter dan het leven van Elvis Presley. Hij was zonder twijfel het grootste muzikale fenomeen van de twintigste eeuw: The Beatles, the Rolling Stones, Dylan en James Brown (en nog vele anderen) waren muzikaal innovatiever en genialer, maar Elvis veranderde op z’n eentje de loop van de westerse popgeschiedenis. Er is een voor en een na Elvis.
En de gang van zijn carrière leent zich dermate voor een dramatische biopic dat het is alsof de Duivel ermee speelt; je hoeft geen fictionele dramatische ingrepen te doen om zijn leven tot een Hollywoodiaans narratief om te vormen. Er is de overrompelende start van de carrière, waarin hij met dansende heupen en machtige stem het begin van een seksuele revolutie inluidt en in navolging van Chuck Berry en Little Richard rock & roll lanceert, dan is er na enkele jaren de spijtige passage in Hollywood, waar hij tientalen middelmatige films plus bijbehorende middelmatige soundtracks inblikte voor het geld, waardoor zijn carrière in het slop raakt, om ten slotte met een grote comeback terug zijn troon als koning op te eisen, iets ouder, iets dikker, maar nog steeds Elvis. En dan, helemaal op het einde, de trieste epiloog: het verworden tot een obese junkie, omringd door jaknikkers en vleiers, almaar opnieuw dezelfde show opvoerend in Vegas, als een parodie op zichzelf (hoewel hij altijd fenomenaal bleef zingen), en de plotse dood door een drugsoverdosis, op een toiletpot gezeten. Van de troon naar de pot, dus, van koning naar junkie.

Maar goed, geef een tragedie in de handen van Baz Luhrman, en het is hoogst onzeker wat je terugkrijgt. Het begint er een beetje op te lijken dat Moulin Rouge de enige keer was dat hij zijn formidabele krachten aanwendde en vol in de roos schoot; de mengeling van musical, tragedie en komedie (Bollywood bracht hem op het idee voor die merkaardige vermenging der genres) bleek perfect voor het hyperkinetische knip-en-plakwerk van Luhrman. Gatsby wist hij weliswaar nog tot een redelijk goed einde te brengen (de casting was subliem, de opulentie en decadentie van de Jazz Age ging Luhrmans esthetiek goed af), maar echt goed was het ook niet. Luhrmans poging de opkomst van hiphop in New York eind jaren zeventig, nog een erg dankbaar onderwerp, tot leven te wekken in een serie (The Get Down), mislukte volledig: het was zo’n pathetische miskleun dat het volk wegbleef en Netflix er na één seizoen de stekker uittrok.

Elvis, nu. Hoe benadert Luhrman zijn onderwerp? Al sla je me dood, ik zal de lezer het antwoord schuldig moeten blijven. Ik heb geen idee wat Luhrman op het oog had met deze zogenaamde biopic. Het leven van Elvis wordt gepresenteerd, in zoverre de uiterlijke gebeurtenissen uit zijn leven min of meer chronologisch en waarheidsgetrouw worden getoond, maar het woord ‘uiterlijk’ is hier cruciaal: Elvis blijft bij Luhrman één en al omhulsel, buitenkant, als een schets die nooit van vlees en bloed wordt. Een plastic pop die door een knop op de achterkant tot bewegen en praten wordt aangezet, maar nooit een persoonlijkheid krijgt. Het ontbreken van een eigen karakter bij het hoofdpersonage is zo absurd dat je na een tijd gaat geloven dat Luhrman het erom doet. Boven en voor alles gaan biopics om het zo overtuigend mogelijk tot leven wekken van een bepaalde historische figuur, waardoor je als kijker een idee krijgt hoe die persoon was. Onzin, denkt Luhrman: ik geef ze een wassen beeld met veel bombarie, snelle cuts, luide muziek en de vertelstem van Tom Hanks, en het varkentje is gewassen.

Dat iemand dit scenario heeft goedgekeurd is een schande. De moderne Hollywoodiaanse biopic is stilaan aan een grondige hervorming toe. Van meet af aan ergert Elvis, omdat het begint met de oude, door Tom Hanks gespeelde Colonel Tom Parker, de beruchte manager van Elvis, die nu hij nog in leven is orde op zaken wil stellen en de ware versie van het leven van Elvis en van hun relatie gaat vertellen. Een verteller-personage is niet per se fout of vervelend, maar Hanks’ accent is niet helemaal overtuigend, en de Disney-slechterik-toon waarop hij een zinnetje zegt als ‘There are some who make me out to be the villain in this here story’ verraadt dat de film de kijker niet al te hoog inschat. Er zijn vertellers die een toegevoegde waarde zijn, en vertellers die fungeren als onderwijzer-van-het-publiek, zodat de scenarist zich niet al te veel moeite moet getroosten om ontwikkelingen in het verhaal en de personages tussen de lijnen te laten blijken. Raad eens in welke categorie Colonel Parker zit.

De verschillende episodes uit de carrière van Elvis worden dus aan elkaar geregen door zijn vertelling. Het dramatische zwaartepunt ligt bij zijn grote comeback in ‘68 en zijn optredens in Las Vegas vanaf 1970. Van een echte rehabilitatie van Parker is nauwelijks sprake: hoogstens toont de film aan dat Elvis een tikkeltje argeloos en naïef was en Parker zag als een vaderfiguur, zodat hij al zijn vertrouwen in hem stelde. De overstap van Elvis naar Hollywood, bijvoorbeeld, blijkt een eigen wens te zijn geweest, waar Parker hem in aanmoedigde: het is niet zo dat Elvis op het ‘slechte pad’ werd gebracht door zijn manager, hij droomde zelf van het witte doek. Tot zover het rechtzetten van hardnekkige misvattingen: op alle andere momenten is het duidelijk dat Parker Elvis meedogenloos gebruikt als een geldvarkentje. En dit ondanks dat de hele premisse van de film leek te zijn gebouwd op het anders presenteren van de feiten. Merkwaardig.

Het eerste halfuur van de film is één van de meest verbazingwekkende stukken film uit de moderne geschiedenis, omdat Luhrman om onbegrijpelijke redenen belangrijke momenten uit  het leven van Elvis als een sneltrein de revue laat passeren zonder er ook maar één seconde bij stil te blijven staan. Een montage met foto’s en jaartallen laat de eerste jaren van zijn carrière voorbijvliegen. Persoonlijk zou ik opteren voor het ene of het andere: of een min of meer exhaustieve biopic die het hele leven behandelt, of een film die zich speciaal toespitst op bijvoorbeeld de comebackspecial van ‘68; maar niet dit warrige boeltje, waar Luhrman ‘voor de volledigheid’ bepaalde gebeurtenissen, waarbij hij eigenlijk niet wil of kan stilstaan, alsnog in een powerpointpresentatie erbij propt.

We zien hoe Elvis als klein jongetje in Memphis, Tennessee samen met zwarte vriendjes luistert naar bluesmuzikanten en mee opgaat in de extase van gospel zingende kerkgangers – hier wordt de kiem gelegd voor zijn muzikale interesses. In een aardige scène luistert Parker naar de radio en kijkt hij verbaasd op als iemand zegt dat de zanger wit is, en niet zwart: het was de eerste keer dat een witte muzikant de opzwepende rock & roll van Chuck Berry en compagnie speelde met evenveel overtuiging en ritme als zij. Parkers ogen lichten op: hij ziet dollartekens. Amerika was nog lang niet klaar voor een zwarte rockster, maar wel voor een witte. Wanneer Parker de piepjonge Elvis vervolgens aan zich bindt, krijgen we een amusante juxtapositie: de woest met zijn pelvis zwaaiende Elvis treedt op na de brave, godvrezende countryzanger Hank Snow (David Wenham, die u kent als Faramir): het is duidelijk dat er met de absurd knappe Elvis een nieuw paradigma aan zit te komen. Deze scène, waarin Elvis voor het eerst optreedt en vrouwen zich geen blijf weten met hun ontluikende seksualiteit (dus beginnen ze hysterisch te schreeuwen), is net als alle andere muzikale scènes het enige lichtpunt van de film: hier weet Luhrman met zijn flitsende stijl het bombast van een Elvis-optreden weer te geven, hierbij geholpen door Austin Butlers grootse prestatie: hoewel hij op bepaalde momenten meer lijkt op een kruising tussen John Travolta en Ray Liotta dan op Elvis, lijkt hij toch net genoeg op the King om ermee weg te komen (knap is hij in elk geval); en vooral weet hij de stem en het accent van Elvis zeer precies na te bootsen. Aan Butler ligt het mislukken van de film niet.

Enkele klassieke elementen uit muzikanten-biopics mogen uiteraard niet ontbreken: de stroeve thuissituatie, waar mams en paps niet geloven dat zoonlief succesvol zal zijn als muzikant; en de tegenwerking van het label en de manager op cruciale momenten, waardoor er een conflict ontstaat en de held moet kiezen tussen zijn hart volgen (met alle mogelijke gevolgen van dien) of zich gewillig conformeren aan de eisen van zijn oversten. Dat laatste antagonisme mag dan waarheidsgetrouw zijn, het levert eerder middel- en clichématig filmmateriaal op. De preutse autoriteiten zeggen dat Elvis niet zo met zijn heupjes mag zwaaien, in navolging daarvan maant ook Parker hem aan zijn pelvis in zijn foedraal te houden, en de scène bouwt op naar een spannende climax, waarop Elvis alle vermaningen naast zich neerlegt en lekker doet wat-ie wil. Rock & roll. Een iets te goedkope en afgezaagde dialectiek. Als Elvis niet aan het optreden is, zit je als toeschouwer de hele tijd te denken: zeg of doe eens iets waardoor je ietwat karakter en kleur krijgt! Maar Luhrman en zijn scenaristen geven Butler niks om mee te werken, het blijft allemaal aan de oppervlakte: Elvis die houdt van zijn moeder en treurt als ze plotseling sterft, Elvis die met B.B. King over zijn ontluikende carrière praat, Elvis die voor het eerst seks met een vrouwelijke bewonderaar heeft – we krijgen al deze momenten te zien, maar het is puur bordkarton, alsof we voorgeprogrammeerde robots zien. Elvis stond bijvoorbeeld bekend om zijn gevoel voor humor (hij was een grote Monty Python-fan en acteerde hun sketches na), maar afgaande op deze film zou je dat nooit bevroeden. Hoe hij praatte, dacht, hoe zijn charisma precies werkte, hoe hij muziek opnam: niks kom je te weten. De muzikale praxis wordt geheel en al achterwege gelaten, op één korte scène na waarin hij zijn eerste album opneemt. Het is van Elvis bekend dat hij nooit zelf zijn muziek schreef, maar covers maakte of songwriters inschakelde – niks kom je daarover te weten. Er is een scène waarin Elvis Little Richard op zijn gekend hyperkinetische wijze live ziet optreden, maar alweer wordt Little Richard totaal niet uitgevleesd, we krijgen heel eventjes de bordkartonnen figuur Little Richard te zien opdat we weten dat Elvis zich door hem liet inspireren. Elvis’ verhouding tot zwarte muziek en zwarte muzikanten wordt wel aangeraakt, maar te weinig – we krijgen te zien dat hij zich door zwarte muzikanten liet inspireren en zijn schatplichtigheid erkende, maar dat is het dan ook zo’n beetje. Ik pleit niet voor een verplicht postkoloniaal moraliserend lesje, waarbij aangeklaagd wordt dat Chuck Berry en Little Richard nooit het succes van Elvis haalden omdat ze zwart waren, maar als je B.B. King en Little Richard laat opdraven, geef hen dan ook een beetje leven en persoonlijkheid.

Je zou ook denken dat een Elvis-biopic diens muziek tot het uiterste benut, maar dat was buiten Luhrman gerekend. Als Elvis en Priscilla voor het eerst kussen, wordt I Can’t Help Falling in Love ten gehore gebracht – u weet wel, dat nummer dat Elvis zo groot maakte door zijn onvergelijkbaar zwoele stemgeluid. Alleen is het een pathetische coverversie van ik-weet-niet-wie (een zangeres). Onbegrijpelijk. En dat Luhrman in Gatsby moderne hiphop gebruikte, was zijn goed recht (het werkte), maar in een Elvis-biopic Doja Cat plotseling laten schallen is een tikkeltje misplaatst. Die liefdesscène is overigens potsierlijk door de middelmatige dialoog, en omdat Elvis als seksueel subject eigenlijk totaal geen gestalte krijgt. Hij oefende een magnetische erotische aantrekkingskracht uit op miljoenen vrouwen, maar de film poogt niet eens dat effect weer te geven of erop in te gaan, alsof dat onkuis zou zijn. Hoe was Elvis’ omgang met vrouwen achter de schermen? De film laat dat gegeven links liggen.

Elvis zakt dus weg door zijn middelmatige Hollywood-carrière, plant een groot comeback-optreden en raakt steeds meer in conflict met Parker, die zijn carrière tot in de details wil bestieren. Elvis wil zich van het juk van Parker bevrijden, en tart hem door voor de Kerstspecial vooral oude hits te spelen in plaats van kerstliedjes. Hij begint te dromen van een grote tour door het buitenland, om te laten zien dat hij nog steeds de grootste is, maar Parker weet hem sluw naar Vegas te drijven, waar hij gemakkelijk geld kan scheppen zonder veel moeite, onder het voorwendsel dat het te gevaarlijk is in het buitenland. Alweer betoont Elvis zich hier naïef, als hij dit argument van Parker voetstoots accepteert. En dus krijgen we Elvis in zijn iconische witte Vegas-pak, waarschijnlijk het beeld waarmee hij vereeuwigd werd. Betrekkelijk kinderachtig is het verband dat wordt gelegd tussen Suspicious Minds en Parkers bekokstoven van een contract dat Elvis voor vijf jaar aan Vegas bindt: er wordt geschakeld tussen de regels ‘Caught in a trap’, gezongen door Elvis op het podium, en Parkers kwaadaardige blik terwijl hij het contract tekent. Begrijpt u wel? Hij zit in een val. Elvis’ grootste nummer verwordt zo tot niets meer dan een plotmechanisme.

Butler ziet er in deze scènes op overtuigende wijze ouder en dikker uit, maar de langzame decadentie van een cultureel fenomeen is nergens voelbaar, de wijze waarop een grootheid in zijn herfst zit en onvermijdelijk instort: we zien hoe een dokter hem pijnstillers geeft en hij eraan verslaafd raakt, maar op Elvis’ worstelingen met zijn roem, met zichzelf en met zijn vrouw wordt goeddeels niet ingegaan.

Visueel wordt de film gekenmerkt door felle kleuren, opulentie in de decors en kostuums en de tegengestelde gezichten van Elvis en Colonel Parker (Tom Hanks draagt een fat suit en ziet er redelijk afzichtelijk uit), en zoals gebruikelijk hanteert Luhram een overvloed aan snelle cuts en wilde camerabewegingen; het had de perfecte achtergrond en omkadering van een Elvis-biopic kunnen zijn. Zeker gezien Butler de rol van the King althans qua look, uitstraling en dansbewegingen incarneert, en blijkbaar ook nog het zingen op zichzelf nam: u hoort dus het grootste deel van de tijd de acteur en niet een opname van Elvis (erg straf).

Nog een laatste opmerking, om nog maar eens aan te geven in hoeverre werd verzuimd de echte Elvis te tonen: de donkere kanten van the King worden volledig weggelaten. We zien de tranen en ontsteltenis van Elvis bij de moorden op Martin Luther King en president Kennedy, maar niets van zijn latere conservatieve bekering, toen hij vriendjes werd met Nixon en achter de schermen samenwerkte met de Amerikaanse inlichtingendiensten om the Beatles het land uit te krijgen vanwege hun druggebruik. Ja, dat is echt gebeurd. The Beatles gingen overigens ooit bij hem op bezoek en schrokken zich toen te pletter van de kring van vleiers die zich te allen tijde in zijn buurt ophield – weer een interessant gegeven, dat in de film niet voorkomt.

Het is wachten op iemand die Elvis op interessante wijze in beeld brengt. Tot die dag kunt u, als u daar schik in heeft, naar Baz Luhrmans Elvis kijken en u vreselijk ergeren.

 

 

Reageren? Mail naar: arthurhendrikx@hotmail.com

 

Arthur Hendrikx is freelance vertaler en copywriter. Hij volgde een master Wijsbegeerte en een master Zuid-Amerikaanse studies aan de KU Leuven, waar hij zich toelegde op literatuurfilosofie en Spaanse cinema.