Kris Peeters*

In oktober 2018 ging de Leuvense gewoon hoogleraar Franse en Europese letterkunde Jan Herman na een bijzonder rijke loopbaan met emeritaat. Met de tomeloze energie die hem kenmerkt bezorgt hij de Nederlandstalige lezer nu het boek dat elke literatuurliefhebber altijd al wilde lezen maar dat niemand durfde te schrijven: het meer dan duizend bladzijden tellende grote verhaal van 28 eeuwen literaire geschiedenis in Europa. Het eerste volume van dit monumentale werk, dat de titel Ontluikende letteren draagt, behandelt de Europese cultuur- en literatuurgeschiedenis van het prille begin (de achtste eeuw v.C.) tot de Verlichting. Het tweede volume pikt het verhaal op bij het ontstaan van de romantiek in de achttiende eeuw en leidt de lezer langs de vele ‘-ismen’ die elkaar de voorbije twee eeuwen hebben opgevolgd en doorkruist. De auteur van dit mooi uitgegeven werk, in hardcover met leeslint of in paperback, beide van B5-formaat, ontpopt zich daarbij als een begenadigd verteller die, zo stelt de achterflap, zich richt tot iedereen die “gelooft dat Ontluikende letteren kan bijdragen tot het ontluiken van de geest”. In een gesprek vertrouwde de auteur me toe dat kennisverbreding óók kennisverdieping is. Dat adagium illustreert de verteller van deze ‘grand tour’ met verve.

Ontluikende letteren is in de eerste plaats een goed verteld en vlot lezend verhaal, dat wordt gespreid over twaalf hoofdstukken in vijf bedrijven: de oudheid, de middeleeuwen, de vroegmoderne tijd, de moderne tijd en de postmoderne tijd.

Het eerste bedrijf begint bij de mythische ontvoering van Europa en leidt de lezer doorheen de Griekse oudheid (Hoofdstuk 1) en vervolgens de Romeinse oudheid (Hoofdstuk 2). In enkele ruime, maar weloverwogen bewegingen zet de auteur in elk hoofdstuk trefzeker de belangrijkste referentiepunten uit. Dat doet hij in een drievoudig perspectief. Eerst beschrijft hij kort het algemene historische kader. Daarna volgen enkele belangrijke aspecten van het klassieke wereldbeeld, in een cultuurhistorisch perspectief. Ten slotte worden de belangrijkste literaire evoluties beschreven en de belangrijkste auteurs opgevoerd, van Homerus tot Xenophon en van Livius Andronicus tot Augustinus. Daarbij bevat de tekst veel verwijzingen zodat de lezer ruim voldoende ijkpunten krijgt om de details over individuele namen te verankeren in het ruimere cultuurhistorische kader. Bovendien eindigt elk hoofdstuk met een korte samenvatting van de belangrijkste krachtlijnen. Voor wie toch nog verdwaald zou raken in de historische evolutie, biedt Jan Herman op het einde van elk hoofdstuk een overzichtelijke tabel, waarin de belangrijkste schrijvers in het juiste tijdvak en een bepaald literair genre worden geplaatst. Ondanks dat elke historische evolutie per definitie complex en dus in zekere mate ongrijpbaar is, ontstaat zo na goed 130 vlot lezende bladzijden van dit eerste bedrijf een duidelijk, gestructureerd en genuanceerd beeld van de cultuurhistorische en literaire evolutie tijdens de oudheid.

In het tweede bedrijf van zijn grote verhaal, dat handelt over de middeleeuwen, gaat Herman verder met hetzelfde elan. Na een verfrissende inleiding, waarin de auteur de prille evolutie van de Europese cultuur beschouwt als het gevolg van elkaar opvolgende migratiegolven, volgen drie hoofdstukken over de vroege, volle en late middeleeuwen. In elk hoofdstuk krijgt de lezer opnieuw de nodige historische en cultuurhistorische duiding. Zo ontwikkelt zich opnieuw een sterk gestructureerd raamwerk waarbinnen de lezer de literaire evolutie die wordt toegelicht kan plaatsen en begrijpen. De aandacht die daarbij ontwikkeld wordt voor een veelheid aan literaire tradities (de Grieks-Latijnse erfenis en de Christelijk-religieuze materie, maar ook Keltische, Britse, Angelsaksische, Germaanse, Scandinavische, Frankische, Zuid- en Noord-Franse, Italiaanse, Duitse, Middelnederlandse verhaalstof, maken dit werk uniek in zijn soort. De grote rijkdom van dit hoofdstuk brengt met zich mee dat het lang is, al is dat relatief wanneer men in rekening neemt dat het tien eeuwen Europese literatuur beslaat in minder dan 200 bladzijden. Ook hier eindigt weer elk hoofdstuk met een heldere samenvattende beschouwing over wat literatuur is in de vroege, de volle en de late middeleeuwen.

Het derde bedrijf, dat de vroegmoderne tijd betreft, telt ook weer drie hoofdstukken, over de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, die in het kader van enkele cultuurhistorische evoluties worden geplaatst: de internationalisering van de renaissance, de reformatie en contrareformatie, de wetenschappelijke revolutie en het vooruitgangsdenken. Daarnaast wordt ook hier weer de migratie- of exodus-idee in de verf gezet: de val van Granada (1492), de val van Antwerpen (1585), de herroeping van het edict van Nantes (1685) en de Franse revolutie (1789) vormen vier scharniermomenten die in relatie staan tot een verplaatsing van het intellectuele, politiek-economische en culturele potentieel in Europa, waartussen de cultuurhistorische periodes (de Europese renaissance, het late humanisme en de barok, de verlichting) zich bewegen. Omdat het begrip ‘natie’ vanaf de vroegmoderne tijd vastere vorm krijgt, beschouwt de auteur in deze hoofdstukken de belangrijkste literaire ontwikkelingen per land of taalgebied, zonder daarbij de Neolatijnse literatuur uit het oog te verliezen. In elk hoofdstuk krijgt de lezer een summier en helder overzicht aangeboden van de Nederlandse, Italiaanse, Franse, Engelse, Spaanse en Duitse letterkundige ontwikkeling. In de samenvattende beschouwing die elk hoofdstuk afsluit toont Herman zich een meesterverteller die er in enkele goed gekozen pennenstreken in slaagt de essentie van enkele eeuwen culturele en literaire evolutie kort weer te geven.

Als toemaatje heeft de lezer op het einde van het eerste volume recht op een epiloog. Hierin brengt de auteur, in een terugblik op de 450 bladzijden die de lezer inmiddels achter zich geeft liggen, het beknopte verhaal van de Europese literatuur, in historisch perspectief, in cultuurhistorisch perspectief en in literair perspectief. Deze epiloog eindigt met een beschouwing over de canonisering die inherent deel uitmaakt van een werk van deze aard.

In het tweede volume van Ontluikende letteren gaat de auteur volhardend en volgens hetzelfde drievoudige perspectief (historisch, cultuurhistorisch en literair) voort met het verhaal van de Europese literatuur, in twee resterende bedrijven: de moderne en de postmoderne tijd. De moderne tijd begint bij de Franse revolutie en beslaat drie hoofdstukken, van telkens een halve eeuw en een 150-tal bladzijden. Het laatste bedrijf handelt over de tweede helft van de twintigste eeuw, die de auteur laat eindigen met de nasleep van 1989 en de reflectie dat de intrede van de postkoloniale literatuur en de digitale globalisering tot een verruiming hebben geleid, die het niet langer mogelijk noch wenselijk maakt om de literatuur van het oude continent los te zien van een globale benadering.

De opzet van dit tweede volume bestaat eruit, zoals gebruikelijk is in de gangbare overzichten van nationale literaturen, de literaire productie in Europa tijdens de negentiende en twintigste eeuw te beschouwen vanuit het ontstaan en de evolutie van een aantal ‘-ismen’ (neoclassicisme, realisme, naturalisme, symbolisme, decadentisme, impressionisme, expressionisme, imagisme, constructivisme, kubisme, futurisme, dadaïsme, surrealisme, modernisme, vitalisme, structuralisme, poststructuralisme, postmodernisme) en de historische logica van actie en reactie die eraan ten grondslag ligt te beschrijven. Herman beschouwt deze ‘-ismen’ niet als gesloten categorieën waartoe bepaalde auteurs al dan niet behoren, noch als vaststaande periodes, maar als open structuren die op verschillende manieren een zichzelf steeds opnieuw uitvindende constante belichamen, nl. de idee van ‘moderniteit’. Om die reden vertoont het tweede volume van Ontluikende letteren een enigszins gewijzigde structuur. In het eerste deel van elk hoofdstuk vertelt de auteur het politieke en sociaaleconomische verhaal van de betreffende halve eeuw. Daarop volgt het cultuurhistorische luik, met telkens een overzicht van de ideologische verhalen en de filosofische verhalen die de periode kenmerken en een antwoord op de vraag wat ‘moderniteit’ betekent voor die halve eeuw. Ten slotte volgt het literaire perspectief, met een overzicht van de belangrijkste stromingen en auteurs, uit een brede waaier van nationale literaturen, waarbij, naast de Franse, Duitse, Engelse, Nederlandse, Italiaanse, Spaanse en Scandinavische, nu ook de Russische literatuur de nodige aandacht krijgt. De versplintering die daardoor onvermijdelijk dreigt wordt grotendeels weggewerkt door de samenvattende paragrafen die in het verhaal werden ingebouwd. Zo wordt bijvoorbeeld de romantische beweging, die eerst in al haar diversiteit en rijkdom wordt beschreven, ook teruggebracht tot enkele herkenbare trekken.

Ook in de hoofdstukken die daarop volgen wordt de nadruk gelegd op zowel de diversiteit die het Europese literaire landschap van de laatste twee eeuwen kenmerkt als op de globale tendensen die achter deze diversiteit schuilgaan. Meer dan eens krijgt de lezer daarbij verhelderende inzichten aangereikt, bijvoorbeeld wanneer de romantiek wordt gelijkgesteld met de terugkeer van de verscheidenheid en de uitzondering, na de nadruk die het classicisme had gelegd op het rationele, de algemene regel en de abstractie. Verhelderend is ook de opmerking dat de grote realisten als Flaubert en Tolstoj de tand des tijds hebben doorstaan net omdat ze afwijken van een strikt realistisch programma. Ze beoogden namelijk niet zozeer de reproductie van wat ‘echt’ is, maar van wat ‘waar’ is, d.w.z. van wat de kern uitmaakt van het menselijke handelen. Ook de passages over het modernisme als een meervoudige twijfel en over wat postmodernisme nu eigenlijk is, zijn zeer verduidelijkend.

In het laatste hoofdstuk heeft de auteur ook aandacht voor Latijns-Amerikaanse en Amerikaanse auteurs (Borges, Márquez; Kerouac, Burroughs). Dat kan verwonderen in een geschiedenis van de Europese letterkunde, al is het evident wel zo dat deze auteurs de Spaanse en Engelse literatuur in Europa hebben beïnvloed, meer dan dat vóór 1980 in Frankrijk het geval was voor auteurs uit de Franse oud-kolonies.

Ook in het tweede volume van Ontluikende letteren komen er heel wat verwijzingen voor die de cohesie van het grote verhaal ten goede komen. Voor wie toch de rode draad zou kwijtraken eindigt elk hoofdstuk met een deel ‘literatuur in de doorsnede’ dat enkele krijtlijnen samenvat voor de diverse Europese taalgebieden en een slotbeschouwing. Het tweede volume eindigt met het kortverhaal van de Europese letterkunde tijdens de negentiende en de twintigste eeuw.

Tot slot komt dit mooie werk met enkele begeleidende teksten: naast een Proloog die enkele methodologische caveats plaatst bij begrippen als Europese literatuur, literaire canon, nationale literatuur, literaire regelgeving en historische periodisering, bevat elk volume een selectieve bibliografie en een erg nuttig namenregister. Samen met de overzichtelijke inhoudsopgave zorgt dat register ervoor dat Ontluikende letteren niet alleen een groot verhaal vertelt, of een kortverhaal voor wie dat wenst, maar ook een bijzonder nuttig naslagwerk is voor wie zijn of haar kennis over een bepaalde auteur, stroming, of historische periode wil opfrissen, of voor wie graag grasduint tussen honderden leestips.

Ontluikende letteren is een ontzettend ambitieus werk, maar Jan Herman maakt deze ambitie waar. Het boek, zo zegt de auteur, “heeft uiteindelijk de bedoeling om het lezen van literatuur te vergemakkelijken en te veraangenamen” (II, 13). In die dubbele opzet – de aandachtige lezer herkent hier Horatius’ utile dulci, het nuttige met het aangename – is de auteur meer dan geslaagd. Uiteraard werden er keuzes gemaakt, wat de structuur en de vertelstijl betreft, wat de auteurs betreft die al dan niet behandeld worden en welke noodzakelijkerwijs summiere informatie er wordt gegeven, in de voorbeeldteksten die steeds in het origineel en in Nederlandse vertaling worden weergegeven, en zoals steeds geldt ook hier dat andere auteurs wellicht andere keuzes zouden maken. Dat neemt niet weg dat Ontluikende letteren een uniek werk is, en een werk, bovendien, dat zeer leesbaar is en zeer lezenswaardig, als groot verhaal of als naslagwerk. Daarom is Ontluikende letteren niet alleen een ‘grand tour’ van de Europese literatuur, een rondreis door het culturele en literaire Europa in de handen van een ervaren en bevlogen reisgids, maar ook een ‘grand tour de force’, een hele krachttoer.

Jan Herman, Ontluikende letteren.

Deel 1: Europese literatuur van Homerus tot Goethe. Pelckmans Pro, 2017, 499p. ISBN 978-94-6337-102-5

Deel 2: Europese literatuur van Goethe tot Eco. Pelckmans Pro, 2019, 504p. ISBN 978-94-6337-131-5