Een kardinale fout van de Bisschoppenconferentie

 

Coban Menkveld*

 

20 oktober jl. werd het nieuws wereldkundig gemaakt dat de Radboud Universiteit per ingang van 15 november 2020 niet langer het predicaat ‘katholiek’ mag en zal dragen. Ondanks een reeds langlopend geschil tussen Stichting Katholieke Universiteit (SKU) – toezichthouder van de Radboud Universiteit en het Radboudumc – én de Nederlandse Bisschoppenconferentie – de landelijke vergadering van bisschoppen – kwam het bisschoppelijk decreet van de ontneming van eerdergenoemd predicaat voor de SKU als een grote (teleurstellende) verrassing.

 

De oorzaken van het geschil

 

Tot voor kort vond een benoeming van een bestuurslid aan de Radboud Universiteit slechts na goedkeuring van de Bisschoppenconferentie plaats. De SKU is in de loop der jaren tot het punt en de overtuiging gekomen dat zij zonder inmenging van de Bisschoppenconferentie, eigenstandig, bestuursleden wil benoemen. Een bestuurslid zou gekozen moeten worden op basis van zijn of haar wetenschappelijke bekwaamheid, niet omdat zijn of haar kinderen al dan niet gedoopt zouden zijn óf omdat een (potentieel) bestuurslid al dan niet voor de (Roomse) Kerk getrouwd zou zijn, aldus de gedachte van de SKU.[1] Het zal weinig verbazing wekken dat de Bisschoppenconferentie niet bepaald content was met deze ontwikkeling vanuit de zijde van de SKU. Afgelopen juli stelde de rechter de SKU in het gelijk. Niettemin wilde de SKU de invloed van de Bisschoppenconferentie aangaande het benoemen van bestuursleden niet volledig tot nul terugbrengen. Wim van der Meeren, de zeer recent aangetreden nieuwe voorzitter van de SKU, zegt in Vox[2] hierover onder meer het volgende:

 

Wij hadden het voorstel gedaan dat in iedere raad van toezicht, na de bestuurlijke splitsing van de universiteit en het Radboudumc (de zogenaamde ontvlechting, red.) één persoon door de bisschoppenconferentie zou worden benoemd. Dan hadden we op dezelfde voet kunnen doorgaan. De bisschoppen vonden die invloed onvoldoende en hebben daarom besloten om ons het predicaat katholiek te ontnemen.[3]

 

Naast de verminderde invloed van de Bisschoppenconferentie op de benoeming van bestuursleden aan de Radboud Universiteit had de Bisschoppenconferentie grote moeite met het gegeven dat steeds minder hoogleraren en universitair docenten aan de Nijmeegse Universiteit zichzelf als (rooms-)katholiek beschouwen, waardoor impliciet het (rooms-)katholieke gedachtegoed binnen het academische bestel steeds minder gestalte krijgt en uitgedragen wordt.

Dat er sprake is van een toenemende ontkerkelijking onder wetenschapsbeoefenaars aan de Radboud Universiteit, wordt gestaafd door een onderzoek uit 2018 dat door Vox verricht is. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat, anno 2018, bijna de helft van alle hoogleraren zich als atheïst uitgeeft (ruim 40 procent). Voorts bekent bijna een vijfde deel van de ondervraagden zich als agnost. Tot slot beschouwt een kwart van de hoogleraren zich als religieus, waarvan een derde zichzelf schaart onder de categorie ‘zeer religieus’.[4] Overigens is hiermee niet duidelijk geworden welk deel van de ondervraagde hoogleraren die zich als ‘(zeer) religieus’ uitgeven, ook (rooms-)katholiek  is.

 

De vitaliteit van katholieke gebruiken binnen het universiteitswezen

 

Folia-columniste Linda Duits typeert zichzelf als ‘weggelopen wetenschapper’, gespecialiseerd op het vlak van populaire cultuur, in het bijzonder op gebied van gender, seksualiteit en jongeren. Als commissielid rond een nog vrij recente promotieplechtigheid (2018) aan de Radboud Universiteit werd Duits zich bewust van een saillante tegenstrijdigheid: in een academische context waarbinnen de katholiciteit heden ten dage door betrekkelijk weinigen een warm hart toegedragen wordt, worden katholieke gebruiken (tenminste voor formele aangelegenheden) nochtans als vanzelfsprekendheid gebezigd. In eigen bewoordingen zegt Duits hierover het volgende:

 

Onlangs was ik op een promotieplechtigheid waar God een centrale plaats innam, en dan niet vanwege de onderzoeksthematiek. Bij aanvang ging de plaatsvervangend rector voor in gebed en ook de performatieve daad van het benoemen tot doctor werd gedaan in naam des heren. Pas na een slotgebed (Almachtige God, wij danken U voor Uw weldaden, U, die leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen) was de ceremonie voltooid. De leden van de promotiecommissie, waaronder ik, stonden tijdens die momenten een beetje ongemakkelijk te staan. Dat gold ook voor de promovenda. Een verdediging zonder God was niet mogelijk, zo werd ik geïnformeerd. Dit gebeurde aan de Radboud Universiteit, die ondanks de naamswijziging van 2004 nog steeds een katholieke universiteit is.[5]

 

Duits vraagt zich af of de Godsgedachte aan eenentwintigste-eeuwse wetenschapsbeoefenaars zomaar nog moet worden opgedrongen. Immers, zoals reeds benoemd, ziet slechts een kwart van de Nijmeegse hoogleraren zich als religieus. Het probleemveld lijkt hiermee duidelijk geschetst: een ceremonieel slotgebed rond een promotieplechtigheid zou voor een promovendus/promovenda een niet-verplichte, met andere woorden: vrijwillige keuze moeten zijn. Duits komt bijgevolg tot het eindoordeel dat ‘God aan de uni facultatief behoort te zijn’.

 

Twee zienswijzen op het predicaat ‘katholiek’

 

Vanuit een sociologische optiek lijken de bevindingen van Duits onweerlegbaar te zijn. Maar is een sociologische bril de enige bril die in deze kwestie opgedaan kan worden? Nee, zou ik zeggen. Vanuit theologisch en (godsdienst)filosofisch perspectief zou men zich kunnen afvragen: wat betekent dat nu eigenlijk, het predicaat ‘katholiek’? Wat is de reikwijdte van dit predicaat? Staat er bij de ontneming van het predicaat iets op het spel, en zo ja wat precies?

Het Griekse woord ‘katholikos’ betekent vertaald: ‘algemeen’, ‘universeel’. Met het oog op het object van de wetenschap wil ‘katholiek’ dus zeggen: vanuit verschillende wetenschappelijke methodes streven, op zoek zijn naar algemeen geldige, met andere woorden: universele kennis. Maar wat wordt precies onder ‘kennis’ verstaan? In de Duitse taal wordt er een treffend onderscheid gemaakt tussen de noties ‘Kenntnis’ en ‘Erkenntnis’. ‘Kenntnis’[6] heeft eerder de betekenis van passieve kennisverwerving (een kennend subject stelt een gekend object vast), terwijl ‘Erkenntnis’[7] op een actieve uiteenzetting tussen een kennend subject en een gekend object wijst. ‘Erkenntnis’ heeft dus een diepere, existentiële betekenis.[8]

In tegenstelling tot ‘Kenntnis’ vooronderstelt ‘Erkenntnis’ noodzakelijk een breder verband. Vandaar dat kennis, in de zin van ‘Erkenntnis’, in de wijsgerig-theologische traditie steevast een gerichtheid op het Ware (verum), het Goede (bonum) en het Schone (pulchrum) heeft gekend. Verum, bonum et pulchrum est unum: het Ware, het Goede en het Schone is één. Deze drieslag heeft vanaf Socrates/Plato tot aan de Scholastiek – en in metafysisch afgezwakte zin tot aan de Romantiek – het denken van de (godsdienst)filosofie en de theologie (en op indirecte wijze alle destijds bestaande wetenschappelijke disciplines) bepaald.

 

De onderhuids nog steeds levende universaliënstrijd

 

De universaliënstrijd is een intellectuele strijd die zijn hoogtepunt kent in de Hoge en Late Middeleeuwen (van de elfde tot de veertiende eeuw na Chr.). De metafysisch realisten staan in deze strijd lijnrecht tegenover de nominalisten. De strijd heeft aldus betrekking op de universalia, met andere woorden: de ‘algemene begrippen’. Bondig geformuleerd gaan volgens de realisten de algemene begrippen qua bestaan aan de dingen vooraf (universalia ante res); de nominalisten zijn daarentegen overtuigd van de omgekeerde volgorde: volgens hen gaan de dingen aan de algemene begrippen vooraf (universalia post res). Met andere woorden: de nominalisten geloven dat algemene begrippen niet meer dan menselijke constructies zijn.[9] Vrij vertaald betekent dit met betrekking tot het Goede, het Ware en het Schone dat zij als transcendentalia[10] niet buiten de mens bestaan, maar slechts op het niveau van het particuliere, het bijzondere (particulare) in de mens gerepresenteerd worden. Of anders geformuleerd: de nominalisten zijn van mening dat de menselijke rede pertinent geen toegang heeft tot de universalia (lees hier wederom: de transcendentalia – het Goede, het Ware en het Schone).

Aan het einde van de Middeleeuwen lijkt de universaliënstrijd langzaamaan een stille dood te sterven. Echter, ‘onderhuids’ lijkt het nominalisme sinds het einde van de Middeleeuwen te triomferen. Denk aan de opkomst van de experimentele wetenschappen in de Verlichting, waarbij het bijzondere, de particulariteit – in tegenstelling tot het algemene, het universele – tot wetenschappelijke maatstaf voor de benadering van de werkelijkheid genomen wordt. Voorts kan ook gedacht worden aan de Reformatie, waarin rede als vijandig ten opzichte van geloof gepositioneerd wordt.[11] De tot op vandaag de dag zichtbare secularisatiegolf, ingeluid in het begin van de negentiende eeuw (rond de opkomst van de industriële revolutie), kan worden begrepen als een logische gevolgtrekking van deze scherp getrokken scheidslijn tussen geloof en rede, waarin omgekeerd geloof als vijandig aan de rede opgevat wordt óf, zoals in het geval van Nietzsche, geloof en rede, uiteindelijk beide schipbreuk moeten lijden.

 

Sterkere papieren

 

Het ongearticuleerde, ‘onderhuidse’ nominalisme lijkt tegenwoordig aldus aan het laatste restje nog aanwezige realisme een mokerslag te hebben toegediend. Maar zou deze definitieve mokerslag terecht zijn? Heeft het nominalisme ten opzichte van het realisme op eenduidige wijze sterkere papieren? Mijn antwoord op deze tweeledige vraag zou luiden: nee. Mijns inziens heeft het nominalisme de kritisch denkende mens sensibel gemaakt voor de gedachte dat de universalia voor de mens niet zomaar voorhanden zijn. Het realisme daarentegen heeft duidelijk gemaakt dat de particularia hun waarde en betekenis verliezen wanneer deze niet, tenminste tot op zekere hoogte, worden betrokken op de universalia/transcendentalia. Naar mijn idee zouden de universalia/transcendentalia en de particularia niet tegen elkaar uitgespeeld moeten worden: de eenheid van eenheid (universalia/transcendentalia) en veelheid (particularia) doet pas recht aan de eigenlijke complexiteit van dit vraagstuk. Al in de Parmenides biedt Plato een systematische uitwerking van deze problematiek.[12]

Op vergelijkbare wijze zien we laatstgenoemde problematiek terugkomen in Pilatus’ dialoog met Jezus, waarin hij letterlijk de vraag stelt: ‘Wat is waarheid?’ (Johannes 18:38). In lijn met het nominalistisch gedachtegoed toont Pilatus dat ‘waarheid’ niet als zodanig voor de mens vast omlijnd kan worden. Theologisch gesproken valt het menselijke kenvermogen principieel niet samen met het kenvermogen van God. Met andere woorden: alleen God weet wat de absolute waarheid is. Voluntaristisch beschouwd wil dit zeggen dat tussen de menselijke wil en de Goddelijke wil een onoverbrugbare kloof bestaat. Het voluntarisme, een wijsgerig-theologische stroming waarin de wil boven het intellect wordt gesteld, heeft een belangrijke stempel gedrukt op de wordingsgeschiedenis van het nominalisme. Terug naar de vraag van Pilatus: ‘Wat is waarheid?’. Deze vraag kan slechts bestaan als de vraag ook daadwerkelijk betrokken is op een (mogelijk) antwoord. Dat wil zeggen: als niet uitgegaan wordt van het daadwerkelijk bestaan van de waarheidsgedachte, dan zou de vraag als zodanig überhaupt niet gesteld hoeven worden.

 

De mens als waarheidscompetent wezen

 

De onlangs overleden Duitse rooms-katholieke filosoof Robert Spaemann (1927-2018) problematiseert de waarheidsgedachte nog verder. De uit de Ritter Schule afkomstige wijsgeer komt uiteindelijk tot de brandende vraag: Zijn wij als mens waarheidscompetente wezens, of niet? Spaemann komt tot de conclusie dat zolang de mens uit wil gaan van redelijkheid, hij zichzelf noodzakelijkerwijs moet begrijpen als waarheidscompetent wezen.

Een waarheidscompetent wezen dient te erkennen dat de waarheidsgedachte werkelijk bestaat: de waarheidsgedachte kan zodoende niet los gedacht worden van een metafysische inbedding, aldus Spaemann. Dit geldt volgens de Duitse filosoof evenzo voor de Godsgedachte: God bestaat of bestaat niet.[13] Het doen alsof God bestaat vindt hij geen geloofwaardige zienswijze: God als postulaat – zoals Kant dat stelt – vindt Spaemann te ‘zwak’ en te leven vanuit de idee ‘alsof God niet bestaat’ – aldus Bonhoeffer – kan volgens hem op theoretische gronden geen standhouden.[14]

De teloorgang van religie en de neergang van het metafysische denken (in het Westen) heeft volgens Spaemann alles met elkaar te maken. Als de gerichtheid op het Goede, het Ware en Schone losgelaten wordt, dan moet uiteindelijk ook logischerwijs de Godsgedachte opgeschort worden. Omgekeerd vormt de Godsgedachte de waarborg voor het Goede, het Ware en het Schone. Spaemann concludeert: met het loslaten van de Godsgedachte valt ook het denken ineen (‘Ohne Gott bricht das Denken zusammen’).[15] Volgens de Duitse filosoof betekent dit dat een mens die zichzelf als waarheidscompetent wil begrijpen, de Godsgedachte in zijn denken en handelen moet verdisconteren.

 

De dialectiek tussen geloof en rede

 

Typerend voor de christelijke traditie is haar autokritische zelfverstaan, aldus Marc de Kesel.[16] In de loop der eeuwen hebben christenen vele uiteenzettingen gehad met andersdenkenden: denk bijvoorbeeld aan de Griekse filosofen, de gnostici, de katharen, de socialisten. Naast vele (betreurenswaardige) bloedige uiteenzettingen[17] hebben in de christelijke traditie ook constructieve, intellectuele uiteenzettingen plaatsgehad. In dit laatste geval is sprake van autokriticiteit, aldus De Kesel.

In de recente(re) (kerk)geschiedenis heeft niemand minder dan Joseph Ratzinger, wellicht beter bekend als emeritus paus Benedictus XVI, het belang van autokritisch denken onderstreept. Zo heeft Ratzinger zich jarenlang onder meer intensief beziggehouden met Nietzsche-studies. Dit is op zichzelf niet verrassend, aangezien Robert Spaemann, met wie Ratzinger jarenlang goed bevriend was, Nietzsche en de Nietzsche-receptie zeer zorgvuldig had bestudeerd.

Het eigen perspectief moet sterk genoeg zijn om kritiek te kunnen verdragen, anders moet het eigen perspectief bijgesteld worden, aldus Ratzinger. Anders geformuleerd wil dit volgens de emeritus paus zeggen dat ‘geloof’ en ‘rede’ elkaar voortdurend dienen aan te scherpen. Op basis van een diepgaand gevoel voor deze fragiele spanningsverhouding komt Ratzinger tot de volgende explicatie:

 

We hebben gezien dat er pathologieën in de religie bestaan. Deze zijn uitermate gevaarlijk en maken het noodzakelijk het goddelijke licht van de rede bij wijze van spreken als een controleorgaan te beschouwen. Hierdoor moet religie zich steeds opnieuw laten zuiveren en ordenen, wat overigens ook de opvatting van de kerkvaders was. Maar in onze overwegingen werd eveneens duidelijk dat er ook pathologieën van de rede bestaan (wat de mensheid tegenwoordig niet altijd even goed beseft). Er is een hybris van de rede, die niet minder gevaarlijk, maar door haar potentiële doeltreffendheid nog bedreigender is: denken we maar aan de atoombom of aan de mens als product. Daarom moet omgekeerd ook de rede aan haar grenzen herinnerd worden en moet ze leren luisteren naar de grote religieuze tradities van de mensheid. Wanneer de rede zich volledig emancipeert en deze bereidheid tot leren, deze wisselwerking laat vallen, wordt ze destructief.[18]

 

De mens heeft te allen tijde een sterke hang naar duidelijkheid, naar zekerheid. Volgens de emeritus paus is de ‘eigenlijke’ zekerheid eerder in de ‘onzekerheid’ te vinden. Deze onzekerheid impliceert dat de wisselwerking tussen geloof en rede dynamisch gedacht moet worden. De mens moet koorddansen, geloof en rede moeten niet tegen elkaar uitgespeeld worden. Een definitieve vastlegging, een laatste antwoord, dient voortdurend uitgesteld te worden.


Hoor en wederhoor

 

Vele decennia lang lukte het de bisschoppen om een uitgesproken stempel te drukken op de signatuur van de universiteit en haar medewerkers. Hoewel het beleid van de universiteit dikwijls sterk afweek van de visie van de bisschoppen, kwam echter in de praktijk gewoonlijk wel een pragmatische oplossing voor een probleem. Met de komst van kardinaal Wim Eijk lijkt aan deze vorm van pragmatiek een definitief einde te zijn gekomen, aldus de Nijmeegse universiteitshistoricus Jan Brabers. In de NRC gaat Brabers nader op dit punt in:

 

Sinds de benoeming van Wim Eijk als aartsbisschop in 2007 is de relatie tussen kerk en universiteit meer onder druk komen te staan, zegt Brabers. “Zijn voorganger, Simonis, was van het harmoniemodel. Eijk is radicaal en orthodox. Hij is absoluut degene die dit conflict op de spits heeft gedreven.” Voor de komst van Eijk hoefden bestuursleden niet altijd aan de strenge eisen van de kerk te voldoen, beaamt rector Van Krieken. Ook niet-katholieken of ongehuwde katholieken mochten in de raad van toezicht. “De eerste promovendus aan deze universiteit was nota bene een protestant. De bisschoppenconferentie lijkt roomser dan de Paus”.[19]

 

Eijk houdt voet bij stuk: alles wat afwijkt van de leer van de kerk dient terzijde geschoven te worden. Zuiverheid van het geloof boven alles. Een dialoog tussen de bisschoppen en andersdenkenden lijkt hiermee onmogelijk te zijn geworden. Voor wederhoor lijkt geen ruimte meer te bestaan. De Bisschoppenconferentie duldt niet langer meer een kritisch tegengeluid.

Het is een saillant gegeven dat ook het omgekeerde het geval is. Niet alleen de bisschoppen lijken niet langer open te staan voor een kritisch tegengeluid, ook het seculiere beleid van de universiteit lijkt zich hieraan schuldig te maken. Wie tegenwoordig zou zeggen dat hij niet blij is met de komst van een transgendercentrum in Nijmegen, wordt al snel als ‘fundamentalist’ neergezet en zodoende ‘verketterd’. Zo zouden volgens de progressieve tak binnen de universiteit ook complexe medisch-ethische kwesties als abortus en euthanasie niet langer geproblematiseerd en bevraagd moeten en mogen worden. Vrijwillige geslachtsverandering, abortus, euthanasie – het zijn onbetwistbare rechten van ieder individu, zo luidt de gedachte. De progressieve tak binnen de universiteit lijkt verheugd en opgelucht te zijn dat ze nu met de ontneming van het predicaat ‘katholiek’ door de Bisschoppenconferentie eindelijk minder last van een kritisch tegengeluid heeft:

 

Makkelijker wordt het wellicht wel voor het Radboudumc, omdat kritiek van de bisschoppen over abortus, euthanasie en transgendercentrum makkelijker genegeerd kan worden.[20]

 

Bovengenoemde onbetwistbare rechten van ieder individu zijn vanuit liberaal standpunt bezien gefundeerd op persoonlijke keuzevrijheid. Zolang eenieder een ander en/of de staat geen schade berokkent, mag eenieder doen wat hij/zij wil. ‘Vrijheid’ is hiermee zelf tot een hoogste goed geworden, in zekere zin tot een soort van transcendentaal. Maar hoe plausibel is een dergelijk vrijheidsprincipe?

 

Tussen determinisme en indeterminisme

 

De Zwitserse filosoof Heinrich Barth (1890-1965), die sinds zijn jonge jaren tot op de dag van vandaag als persoon en denker in de schaduw van zijn oudere theologenbroer Karl Barth (1886-1968) staat, heeft veel over de vrijheidsvraag nagedacht. In lijn met de kerkvader Augustinus betoogt Heinrich Barth dat het te simplistisch is om te stellen dat het doen en laten van de mens volledig voorbeschikt zou zijn of juist volstrekt open zou liggen:

 

‘De mens’ is noch vrij noch onvrij. Het gaat niet om een substraat van de beslissing, maar om de beslissing zelf. De beslissing zelf treedt als ‘vrije’ beslissing in de existentie.[21]

 

De vraag of ‘de mens’ gedetermineerd is of niet, ligt volgens Heinrich Barth op het niveau van de ‘potentiële mogelijkheid’. ‘Potentieel’ wil in dit verband zeggen dat alle denkbare beslissingen (nog waardenvrij) openliggen. Met ‘actuele mogelijkheid’[22] doelt Heinrich Barth op die mogelijkheidsvormen die menselijkerwijs ook daadwerkelijk door de mens geactualiseerd, met andere woorden: gerealiseerd kunnen worden. Voor de mens die op het Goede en het Ware gericht is, is het niveau van ‘potentiële mogelijkheid’ een triviaal gegeven, aldus Heinrich Barth in navolging van Augustinus.[23] De spagaat tussen ‘potentiële’ en ‘actuele mogelijkheid’ noemt Heinrich Barth ‘problematische mogelijkheid’.[24]

Maar hoe dient een goede beslissing op basis van ‘actuele mogelijkheid’ vanuit vrijheid gedacht te worden? Gerhard Huber vat Heinrich Barths kijk hieromtrent zeer beknopt samen:

 

Alleen de ware, in de gerichtheid op waarheid geschiedende beslissing is een waarachtig vrije beslissing.[25]

 

Wat de waarheid ten volle impliceert blijft volgens Heinrich Barth uiteindelijk altijd de vraag – en daarmee een open en onbeantwoord gegeven. Onwillekeurig denken we weer aan Pilatus’ vraag. De mens is echter in staat om zich te richten op de waarheid, aldus Heinrich Barth. Vrij vertaald behoort zowel de visie van de Bisschoppenconferentie als die van de SKU zich op de waarheidsgedachte te richten. De bewering dat een dergelijke gerichtheid niet noodzakelijk zou zijn, met andere woorden: dat er geen metafysische inbedding en einder voorondersteld zou hoeven te worden, vooronderstelt zelf een metafysische claim, aldus de filosoof Tjeerd van Hoorn.[26]

 

Totalitaire geneigdheid: het belang van een ‘controleorgaan’

 

Zowel de bisschoppen als de aanhangers van het seculier-progressieve beleid van de universiteit claimen de waarheid. Het denken dreigt hierdoor totalitair te worden. Het kamp van het geloof dreigt tegen het kamp van de rede uitgespeeld te worden – en omgekeerd. Zouden beide kampen elkaar juist niet moeten zuiveren en ordenen, zoals Ratzinger in eerder genoemd citaat zegt over de dialectische verhouding tussen geloof en rede? Zou de visie van de bisschoppen en die van de seculier georiënteerde universiteit elkaar niet voortdurend moeten bevragen, aanscherpen? Gaat het hierbij niet om een wederzijdse luis-in-de-pels-functie? Denkt de Bisschoppenconferentie niet te oplossingsgericht? Cruciale vragen in tijden van crisis, zeker nu de Nijmeegse universiteit geen op dialectiek gebaseerd controleorgaan[27] meer heeft – en mijns inziens, wellicht meer dan ooit tevoren, behoeft.

 

Reageren? Mail naar: cobanmenkveld@hotmail.com

 

Coban Menkveld studeerde tussen 2007 en 2016 theologie en religiewetenschappen aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Sinds augustus 2020 is hij als assistent-biograaf van de nieuwe Titus Brandsma-biografie verbonden aan het Titus Brandsma Instituut te Nijmegen. Menkveld heeft eerdere bijdragen gepubliceerd over onder meer Heinrich Barth, Nicolaus Cusanus, Karl Jaspers en het thema dierethiek.

 

[1] https://www.nrc.nl/nieuws/2020/11/01/de-radboud-universiteit-doet-het-voortaan-zonder-bisschoppen-a4018226

[2] Vox is het onafhankelijke magazine van de Radboud Universiteit te Nijmegen.

[3] https://www.voxweb.nl/nieuws/voorzitter-stichtingsbestuur-dit-is-geen-vechtscheiding

Zie voor het decreet tot intrekking van het predicaat ‘katholiek’ van de Stichting Katholieke Universiteit: file:///C:/Users/Gebruiker/Downloads/2020_10_19_decreet_ondertekend%20(1).pdf

[4] https://www.voxweb.nl/nieuws/zo-religieus-zijn-de-nijmeegse-hoogleraren-niet-meer

[5] https://www.folia.nl/opinie/124573/op-zn-duits-aan-de-uni-behoort-god-facultatief-te-zijn

[6] Duden legt ‘kenntnis’ uit als: 1. Das Kennen einer [Tat]sache, das Wissen von etwas; 2. [Fach]wissen, Sach- und Erfahrungswissen.

https://www.duden.de/rechtschreibung/Kenntnis

[7] Volgens Duden wil ‘Erkenntnis’ zeggen: 1. Durch geistige Verarbeitung von Eindrücken und Erfahrungen gewonnene Einsicht; 2. Fähigkeit des Erkennens, Erfassens der Außerwelt.

https://www.duden.de/rechtschreibung/Erkenntnis_Einsicht_Vernunft

[8] In deze bijdrage zal op verschillende visies jegens de subject-object-problematiek niet nader worden ingegaan.

[9] De zogenoemde ‘conceptualisten’ nemen in deze strijd een tussenpositie in: zij gaan ervan uit dat de universalia wel in de menselijke geest aanwezig zijn, maar in de werkelijkheid als zodanig geen eigenstandig bestaan hebben.

[10] In de scholastieke filosofie wordt onder ‘transcendentalia’ verstaan: het wezen / het zijn (ens), het ding / de watheid (res), het iets / de ietsheid (aliquid), het ene / de eenheid (unum), het ware / de waarheid (verum), het goede / de goedheid (bonum) en het schone / de schoonheid (pulchrum).

[11] Vgl.: “Wo bei den Katholiken der griechische Begriff ‘Logos’ noch immer auch die Bedeutung von ‘Wort’ und ‘Rede’ sowie göttlich getragene Vernunft hatte, wurde diese Identifizierung von den Reformatoren bestritten. Nach den Letztgenannten bleibt die Rede immer listig, neigt zur Selbstgefälligkeit und bietet keinen Raum für Gottes Gnade. In diesem Licht ist auch zu verstehen, warum Luther Aristoteles den ‘Antichrist’ nannte und die ‘Vernunft’ des ‘Teufels Hure’.” – Coban Menkveld, ‘Das Individuationsproblem nach Nikolaus von Kues – Die Zwiespältigkeit des Menschen als sammelndes und versammelndes Wesen’, in: Coincidentia Bd. 10/1, Münster/Bernkastel-Kues 2019, blz. 7-24, aldaar blz. 8-9.

[12] Zie bijvoorbeeld Parmenides 158a: ‘Wat verschilt van het absolute ene, heeft klaarblijkelijk toch het absolute ene in zich, ook al verschilt het ervan. Als het het absolute ene niet in zich zou dragen, zou het zelf het absolute ene zijn, maar het is volstrekt onmogelijk dat het absolute ene anders is dan één, nietwaar?’ ‘Ja.’ ‘Dus het absolute ene heeft te maken met deel en geheel, want het absolute ene is een geheel waarvan de delen deel uitmaken, en elk deel is ook weer het absolute ene, dat deel uitmaakt van het geheel.’ ‘Dat is zo.’ – Zie ‘Parmenides’, in: Platoon Verzameld werk deel 7, Kratylos Parmenides, Amsterdam 1988, blz. 202.

[13] ‘Eine Zivilisation ohne Metaphysik ist nicht imstande, ihre Religion intellektuell anzueignen.’ – Spaemann, Das unsterbliche Gerücht – Die Frage nach Gott und die Täuschung der Moderne, Stuttgart 2007 (Vierte Auflage), blz. 116.

[14] ‘Alsof God niet bestaat’: ‘etsi Deus non daretur’ (Bonnhoefer).

‘Das für die neuzeitliche Wissenschaft konstitutive Etsi Deus non daretur ist die Wahl eines anderen Rahmens. Sie beruht nicht auf theoretischen Gründen, sondern auf einer freien Option. Diese Option spielt eine wichtige Rolle bei der Ausübung der neuzeitlichen Wissenschaft.’ – Spaemann, Das unsterbliche Gerücht, blz. 119.

[15]https://www.deutschlandfunkkultur.de/philosoph-robert-spaemann-gestorben-ohne-gott-bricht-das.2950.de.html?dram:article_id=435661

[16] Marc de Kesel (PhD in de wijsbegeerte) is bijzonder hoogleraar ‘Theologie, mystiek en moderniteit’ aan de Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen (FFTR) aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Daarnaast is hij ook directeur Interne & Externe Zaken van het Titus Brandsma Instituut te Nijmegen.

[17] Denk bijvoorbeeld aan de Albigenzische Kruistochten tegen de katharen.

[18] Ratzinger, ‘Wat de wereld samenhoudt. De voor-politieke morele grondslagen van een op vrijheid gerichte staat’, in: Jürgen Habermas & Joseph Ratzinger, Dialectiek van de secularisering. Over rede en religie, Kok, Kampen 2009 (tweede druk), blz. 78.

[19] https://www.nrc.nl/nieuws/2020/11/01/de-radboud-universiteit-doet-het-voortaan-zonder-bisschoppen-a4018226

[20] https://www.gelderlander.nl/nijmegen/conflict-met-bisschoppen-radboud-universiteit-en-radboudumc-niet-langer-katholiek~a72e7632/

[21] ‘Nicht “der Mensch” ist frei oder unfrei. Es geht nicht um ein Substrat der Entscheidung, sondern um die Entscheidung selbst. Die Entscheidung selbst tritt als “freie” Entscheidung in die Existenz […].’ – H. Barth, Die Freiheit der Entscheidung im Denken Augustins, Basel 1935, blz. 192.

[22] ‘“Aktuelle Möglichkeit” nennen wir eine Möglichkeit menschlicher Haltung oder Handlung, die auf Grund ihrer Verwirklichung ausgesagt wird. Sie bezieht sich nicht auf eine in Potenzialität gedachte und insofern vorausgenommene, sondern auf die aktuell wirkliche Handlung.’ – H. Barth, Die Freiheit der Entscheidung im Denken Augustins, blz. 63.

[23]‘“Potenzielle Möglichkeit” hat für Barth auch die Konnotation von Unverbindlichkeit und damit von einem Mangel an Engagement. Erst in der “aktuellen Möglichkeit” wird sichtbar, dass jede Handlung eine bestimmte Auswirkung hat, für die jemand ethische Verantwortung nehmen könnte oder nicht. Das Versäumnis, ethisch verantwortungsbewusst zu handeln, bedeutet, dass eine “wirkliche” Existenz nicht erreicht werden kann, so Barth. Oder anders gesagt: Erst wenn in der Entscheidung eine derartige Aktualisierung auf das Gute gerichtet ist, kann Barth zufolge von einer “wirklichen Existenz” gesprochen werden.’ – Coban Menkveld, ‘Karl Jaspers und Heinrich Barth als Zeitgeist-Diagnostiker – Soziale Unzufriedenheit als Anreiz für die Entstehung ihrer Existenzphilosophie’, in: Coincidentia 11/1, Münster/Bernkastel-Kues 2020, blz. 147-178, aldaar blz. 163.

[24] ‘Es ergibt sich so das Gesamtbild, daß für Augustin “problematische”, “potenzielle” und “aktuelle” Möglichkeit in Betracht fällt. Wir haben gesehen, daß er im Hinblick auf unser Problem die erste anerkennt. Daß er die zweite ablehnt und die dritte bejaht, wird sich immer deutlicher herausstellen. ’ – H. Barth, Die Freiheit der Entscheidung im Denken Augustins, blz. 63.

[25] ‘Nur die wahre, in der Ausrichtung auf Wahrheit geschehende Entscheidung ist wahrhaft freie Entscheidung. ’ – Huber, ‘Heinrich Barths Philosophie’, in: Philosophie und christliche Existenz. Festschrift für Heinrich Barth, Basel/Stuttgart 1960, blz. 199-249, aldaar blz. 223.

[26] Tjeerd van Hoorn schrijft momenteel vanuit de Radboud Universiteit te Nijmegen een proefschrift over Wittgensteins filosofie van de wiskunde.

[27] Zie eerder genoemd citaat van Ratzinger (voetnoot 18).