John A. Dick*

 

Een gesprek

Het was een merkwaardig gesprek. Een vriend, indertijd een Amerikaanse aartsbisschop, had me gelukgewenst met een academische promotie. Hij klopte me op zijn gebruikelijke, overenthousiaste manier op mijn rug, en zei: ‘Je bent een slimme gast, een theoloog, maar vergeet niet dat ik iets heb wat jij niet hebt’.

‘Ik heb gewijde macht,’ vervolgde hij, ‘ik spreek woorden over brood en wijn. Meteen, bingo, is Jezus Christus aanwezig op het altaar voor mij. Wij bisschoppen noemen het apostolische opvolging. Ik heb macht over brood en wijn. Ook over mensen heb ik macht. Ik kan leken ontslaan, ook theologen zoals jij, als ik denk dat ze ketters zijn of ongehoorzaam. Gewoon zo, ik zeg het, en bingo, ze liggen eruit en het is met ze gedaan.’ Hij klopte me nog eens op mijn rug en lachte. Ik was verbijsterd…, en heel blij dat ik niet in zijn bisdom werkte. In de opvatting van macht van de aartsbisschop weerklonk keizer Constantijn veel meer Jezus Christus.

 

Constantijn en Helena

Constantijn (ca. 272-337) en zijn moeder Helena (ca. 246-330), ook wel bekend als Sint Helena, lieten diepe sporen na in het christendom. Veel van die sporen waren nauwelijks zegeningen. Dankzij Constantijn kregen gezag en macht in de kerk een heel andere betekenis – ver verwijderd van wat zij betekenden voor de historische Jezus.

Jezus oefende nooit macht uit over mensen. Hij stelde mensen in staat verantwoordelijk te leven en te handelen: door God en hun naasten lief te hebben. Jezus oefende gezag uit; maar zijn gezag was niet dat van heerschappij, maar van invloed: een uitnodiging en een aanmoediging aan mensen om te geloven en te leven als meedogende en zorgzame mensen.

Gedurende de dertig jaar van de heerschappij van Constantijn als Romeinse keizer (306-337) voltrokken zich meer veranderingen in de status, structuur en overtuigingen van de christelijke kerk dan zich in de eerste drie eeuwen hadden voorgedaan. Ironisch genoeg was de Romeinse keizerlijke regering toen Constantijn in 306 aantrad betrokken geweest in een grote inspanning om alle sporen van de christelijke aanwezigheid in het rijk uit te wissen. Maar toen Constantijn in 337 overleed was het christendom een heel eind op weg, dè godsdienst van het rijk te worden. Christelijke leiders hadden de rang, kleding en plichten van de oude Romeinse elite van het rijk aangenomen.

Voor het einde van de vierde eeuw waren de rollen volledig omgedraaid. Traditionele heidense offers waren afgeschaft en de oude Romeinse staatscultus verboden. Helena, de moeder van Constantijn, spande zich in om te zoeken naar christelijke objecten en bedevaartsplaatsen voor de nieuwe christelijke godsdienst. Constantijn benoemde haar tot Augusta Imperatrix en gaf haar onbeperkte toegang tot de schatkist van het rijk om belangrijke christelijke objecten en plaatsen te vinden.

Dankzij de inspanningen van Helena en haar goedbetaalde ondernemende ‘onderzoekers’, ontdekte zij allerlei verbazingwekkende dingen. In Egypte bijvoorbeeld, ontdekte zij de plek van het legendarische Brandend Braambos van Mozes, waar zij opdracht gaf tot de bouw van een kerk. Daar had God hem in de dertiende eeuw voor Christus gevraagd, de Israëlieten uit Egypte weg te leiden naar Kanaän, het Beloofde Land (Exodus 3:1-4:17).

Maar de expertise van Helena lag vooral bij christelijke ontdekkingen, waarvan er vele tegenwoordig worden beschouwd als vergissingen of fantasievolle aannames. Maar destijds hadden ze een sterke invloed. En een sterke invloed was precies wat de keizerlijke zoon Constantijn zocht en nodig had om zijn christelijke keizerrijk te vestigen.

Helena vond bijvoorbeeld de precieze plaats van de geboorte van Jezus in Bethlehem. Het werd een belangrijke bedevaartsplaats. Maar de meeste hedendaagse Bijbelwetenschappers zouden veeleer beweren dat Jezus waarschijnlijk in Nazareth werd geboren. Het was de overtuiging dat Jezus afstamde van koning David die leidde tot de ontwikkeling van het Bijbelse verhaal over de geboorte van Jezus in Bethlehem.

De belangrijkste van de godsdienstige objecten die Helena ontdekte waren de beenderen van de legendarische ‘drie wijzen’, de doornenkroon van Jezus, en het ‘echte kruis’ waaraan Jezus werd gekruisigd. Haar gidsen hielpen haar, vermoedelijk met een flinke fooi van Helena, ook de precieze plaats te ontdekken waar Jezus was begraven, en de precieze plek in Jeruzalem waar de herrezen Jezus opsteeg ten hemel.

In de vijfde eeuw beweerden historici dat Helena ook de spijkers had ontdekt die werden gebruikt bij de kruisiging van Jezus. Om hun wonderbaarlijke krachten te gebruiken om haar zoon te helpen, had zij een spijker in de helm van Constantijn bevestigd, en een andere in de teugels van zijn paard.

 

Constantijn, een gelovige

Keren we terug naar Helena’s zoon Constantijn, dan moet echt de vraag worden gesteld hoe ‘oprecht’ zijn bekering is geweest. Was hij een ware, vrome zoon van de kerk, of was hij veeleer een politiek meesterbrein dat de macht greep die hij kon winnen door het onderwerpen en  gebruiken van een goed georganiseerde en leerstellige institutionele kerk? Hij had in ieder geval sterke invloed op de bisschoppen bij het Concilie van Nicea. Veel hedendaagse geleerden zullen beweren dat het belangrijkste doel van Constantijn was van alle klassen unanieme instemming, en onderwerping aan zijn gezag te verkrijgen, en dat hij daarom de groeiende en breed verspreide christelijke bevolkingsgroepen uitkoos om zijn politieke campagne uit te voeren. Geleerden verschillen van mening over de vraag of Constantijn het christendom van zijn moeder Helena aannam in zijn jeugd, dan wel het geleidelijk tijdens zijn leven. Sommige betwijfelen of hij ooit werkelijk een christen was. Hij werd niet eerder dan op zijn sterfbed gedoopt.

 

Keizerlijk christendom

In 313 had Constantijn het Edict van Milaan uitgebracht. Dit edict maakte een einde aan de christenvervolgingen, en was het begin van een tijd waarin Constantijn gunsten aan de christelijke kerk en haar leden ging verlenen. Hij schiep echt wat men een ‘keizerlijk christendom’ zou kunnen noemen. Na zijn dood in 337 bleef de invloed van Constantijn toenemen, en werd sterk gevoeld.

Het was daarom ook geen grote verrassing toen keizer Theodosius (347-396) het christendom in 380 de officiële staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk maakte. De bisschop van Rome was, al vanaf paus Damasus I in 366, een autoritaire vorst geworden. De kerk als instituut naam de regeringsstructuur van Rome over, met bisdommen, en de Romeinse keizerlijke hofliturgie, waarvan nog restanten kunnen worden teruggevonden in Vaticaanse ceremonies.

Keizerlijke christenen vergaten de boodschap van Jezus de Prins van Vrede. Christelijk militarisme werd sterk en angstaanjagend. Tijdens het keizerlijke christendom aanvaardden en veranderden de bisschoppen het doel van het dienstwerk. Het meedogende dienstwerk en de nederigheid van de historische Jezus werden vervangen door een hard kader van een stevig verankerd, en soms wreed, autoritair systeem.

Bisschoppen begonnen te benadrukken dat ongehoorzaamheid aan hen neerkwam op ongehoorzaamheid aan God. De officiële straf voor ongehoorzaamheid aan een priester of rechter was de doodstraf. Bisschoppen waren tegelijk priester en rechter. Christelijke bisschoppen werden in feite regionale rechters, die de doodstraf oplegden aan degenen die ongehoorzaam of misdadig waren. Een klerikale cultuur die sterk was verankerd in sterke klerikale macht werd stevig gevestigd.

Vrouwen werden tijdens het keizerlijke christendom naar de zijlijn geduwd en gekleineerd. Dit was allemaal zo duidelijk in tegenspraak met het leven en getuigenis van Jezus van Nazareth, en de belangrijke rollen die vrouwen in zijn leven hadden gespeeld en in de levens van christenen in de eerste eeuw.

Een groot aantal ‘kerkvaders’ uit het keizerlijke christendom waren uitgesproken vrouwenhaters. Neem bijvoorbeeld de heilige Johannes Chrysostomus (ca. 347-407) die in de herfst van 397 aartsbisschop van Constantinopel werd. Bijgenaamd ‘met de gouden mond’, ze hij: ‘Het is niet voordelig voor een man om te trouwen’. En hij legde uit waarom: ‘Want wat is een vrouw anders dan een vijand van vriendschap, een onontkoombare straf, een noodzakelijk kwaad, een natuurlijke verleiding, een huiselijk gevaar, een verrukkelijk kwaad, een fout van de natuur, beschilderd met prachtige kleuren? … Haar hele lichaam is niets dan slijm, bloed, gal, snot en het vocht van verteerd voedsel… Als je je afvraagt wat er is opgeslagen achter die mooie ogen, de hoek van de neus, mond en wangen zul je ermee instemmen dat een lichaam met mooie verhoudingen enkel een gebleekt graf is’. ‘Met de gouden mond’?

 

Tegenwoordig

Tegenwoordig ervaren we nog de echo van het keizerlijke christendom. Klerikalisme blijft een problematische kwestie. (Soms denk ik dat veel jongere clerici meer star klerikaal zijn dan de oudere generatie.) We hebben een kerk die hiërarchisch en kwalitatief is verdeeld in onderaan de leken, en bovenaan de gewijden.

Nadenkend over ‘leek ‘ en ‘gewijd’ vond ik de Apostolische Brief van paus Franciscus van 11 mei, getiteld Antiquum Ministerium (Het oude dienstwerk), erg interessant. De brief vestigt het ‘leken dienstwerk’ van de catechist. Ik weet niet zeker of de brief precies de theologie van paus Franciscus weerspiegelt, of die van zijn door het Vaticaan goedgekeurde ghostwriter. Zij houdt een gemengde boodschap in.

Antiquum Ministerium begint met een welkome herinnering dat christenen in vroege apostolische gemeenschappen grote creativiteit toonden bij het uitoefenen en delen van rollen in hun zending. Zij vormden een egalitaire gemeenschap die een verscheidenheid aan rollen in de hun zending voorstond. Als leden van het Lichaam van Christus had iedereen dezelfde gelijke status.

Maar ik was verbaasd dat aan het eind van Antiquum Ministerium een van de begrippen die het nieuwe pauselijke document duidelijk behoudt, het strikte dualisme is tussen gewijden en leken, dat met sterk institutionele starheid is vastgelegd bij het zestiende-eeuwse Concilie van Trente.

Veeleer dan alle gedoopte gelovigen medewerkers te maken in het werk van de catechese, zoals in vroege christelijke gemeenschappen de praktijk was, versterkt Antiquum Ministerium  de scheiding tussen de klerikale (gewijde) zending en de ‘leken zending’. De bisschop wordt nog altijd aangeduid als de ‘eerste catechist’. Leken worden opnieuw gezien als hulpjes van de clerus. Zij worden geroepen deel te nemen in ‘medewerking met het apostolaat van de hiërarchie’.

Maar in werkelijkheid hoeft de zending van de catechist niet te worden omschreven als ‘leken zending’. Het is eenvoudig een vorm van christelijke zending die wordt gedeeld en uitgeoefend door alle leden van de kerk. We zijn allemaal catechisten, sommigen meer nadrukkelijk betrokken in die zending dan anderen. Ooit was ik, gedurende een jaar of vijftien, een heel betrokken catechist op de middelbare school en in de parochie. Tegenwoordig gaat, als historisch theoloog,  mijn catechetische zending door, maar in een andere vorm en context.

 

Veranderende structuren

In onze hedendaagse kerk moeten we niet alleen aardige dingen zeggen. We moeten structuren veranderen. We zullen niet voorbij het virus van Constantijns keizerlijke christendom raken, met zijn verwrongen kerkopvatting, als we niet de overgang maken van een polariserend model van autoritair leiderschap naar een model van dialogische communicatie. Dat kan.

We zullen een belangrijke verheldering over de wijding moeten begrijpen en bekrachtigen. De historische Jezus heeft de wijding niet ingesteld. Niemand bij het Laatste Avondmaal was gewijd. De eerste mannen en vrouwen die voorgingen bij Eucharistievieringen waren niet gewijd. Wijdingen, ingevoerd ergens rond het jaar 100, begonnen als een manier waarop christenen zich wilden verzekeren van geschoolde en geloofwaardige leiders. Men zou kunnen zeggen dat het een vorm van kwaliteitscontrole betrof. Deze werd geschapen door de kerk, niet door de historische Jezus. De gewijden hadden de goedkeuring van de gemeenschap. Zij waren bekwaam en te vertrouwen.

Tijdens het keizerlijke christendom werd de wijding echter geleidelijk begrepen als een machts- en controlemiddel, in een gescheiden samenleven van ‘gewijden’ en ‘leken’. Iets waaraan de bovengenoemde aartsbisschop mij graag herinnerde: ik heb een doctoraat in de theologie maar ik blijf ‘slechts een leek’. Hij had gewijde machten die hem in de hiërarchische gemeenschap verhieven boven de gewone ‘leek’.

De Engelse woorden ‘laity’ en ‘lay’ komen van het midden-Engelse ‘lai’, hetgeen ‘onopgeleid’ betekent. Uiteindelijk komt dit van het Griekse ‘laikos’, hetgeen ‘van het gewone volk’ betekent. Misschien zouden we moeten stoppen met het gebruiken van deze woorden. Ik ben een theoloog, geen ‘leken theoloog’. En er zijn catechisten, geen ‘leken catechisten’.

Gelukkig veranderen onze opvattingen. Geschiedenis verheldert. Geschiedenis daagt uit. Mensen moeten vandaag de dag worden aangemoedigd verder te gaan. Onze aanmoediging komt uit het besef dat de Geest van Christus ons niet heeft verlaten, en dat de uitdaging nu aan ons is – om te studeren, samen te werken, te structureren, te hervormen en herstructureren in overeenstemming met veranderende menselijke behoeften en groei in menselijk begrip.

Vroege christenen verrichtten veel werk in het structureren en herstructureren in de tijd voor Constantijn. We kunnen dat ook nu doen. We moeten samenwerken. Bidden en werken aan de eenheid en verzoening voor allen in de kerk.

Een hedendaags perspectief is belangrijk. We bevinden ons niet in een kerkelijk doemscenario. De herstructurering is al gaande. Nieuwe instellingen zijn in ontwikkeling. We hebben nog geen vastomlijnd idee van waar deze veranderingen ons zullen brengen. Maar ik meen dat het goed zal zijn.

In deze Pinkstertijd van 2021, wijs ik er ook op dat we ons eraan moeten herinneren dat eenheid geen eenvormigheid en starheid betekent, hetgeen de benadering van Constantijn was. De Geest van Christus geeft ons tegelijkertijd eenheid en verscheidenheid in die eenheid. In Handelingen 2:5-11 lezen we over christenen uit verschillende landen, sprekend in een veelheid aan talen, en toch ‘horen wij hen in onze eigen taal spreken van de grote daden Gods’. Eenheid en verscheidenheid zijn geen tegenstelling. Zij zijn onze rijkdom.

Tegenwoordig bestaat er onder christenen een grote verscheidenheid. Er zal ook morgen een grote verscheidenheid zijn. Mogen we allen ondersteunende medewerkers zijn: uit onze kerken de muren van polarisatie verwijderend die vrouwenhaat, klerikale hegemonie, homofobie, racisme en antisemitisme beschermen.                                 

 

(vertaling: Herman Simissen)

 

Reageren? Mail naar jadleuven@gmail.com

 

John Alonzo Dick (*1943) bekleedde als derde the Chair for the Study of Religion and Values in American Society aan de KU Leuven. Hij is voormalig academisch decaan van het American College van de KU Leuven en hoogleraar. Hij publiceerde onder meer samen met K. Schelkens en J. Mettepenningen A Aggiornamento? Catholicism from Gregory XVI to Benedict XVI (Brill, Leiden en Boston, 2013).