Margo de Groot Coenen *
Soms worden je gedachten in een richting gedwongen, wandel je een stuk en stuit je nietsvermoedend op een zeer wezenlijke vraag. Gewoon door een reeks gebeurtenissen en gebeurtenisjes. Ik maak u deelgenoot van mijn huidige zwerftocht.
Het begint ogenschijnlijk klein en ook nog wel hilarisch. Ik laat mijn golden retriever Boris uit, we gaan een klein namiddagrondje maken door de buurt. Een voordeur gaat open en voor ik met mijn ogen kan knipperen, hangt een jongetje van een turfje hoog om de hals van mijn verbaasde hond. Boris gaat er pardoes bij zitten. ‘Papa, papa, kijk nou’, krijt het turfje. ‘Een echte Pokémon, een hele echte! Wat lief is deze!’. Ik heb nog nooit een Pokémon gezien en kan niet getuigen of mijn wollige, blonde hond daarop lijkt. De vader glimlacht beminnelijk, geeft het turfje gelijk en ontknoopt zijn kind van Boris’ hals. Boris geniet na van de knuffels en ik constateer enigszins verschrikt dat ik blij ben dat hij niet met ballen is bekogeld, zoals naar ik meen gebruikelijk in de virtuele wereld van het Pokémonspel. Glimmend loopt het jochie verder, zijn dag kan niet meer kapot, de virtuele wereld is zojuist tot knuffelig leven gekomen.
In diezelfde week mailt een vriendin dat haar wereld zojuist een stukje is verschoven. Ze zit in een verhuisperiode: binnenkort verkassen zij en haar geliefde van een mooi afgewerkt huis naar een renovatieproject. ‘Terwijl hij op het nieuwe adres bezig is met stukadoors en emmers verf, zit ik hier te werken achter mijn laptop. Tussendoor staar ik af en toe ter ontspanning naar mijn bureaublad en naar Facebook. En opeens realiseer ik me: ik lijk wel meer te geven om de achtergrond van mijn digitale bureaublad en om mijn omslagfoto op Facebook, dan om de werkelijke wandbekleding, daar in dat nieuwe huis.’ Haar partner merkte die avond droogjes op dat zij inderdaad in haar laptop was gaan wonen.
Mijn in de retail werkende echtgenoot komt thuis met een verhaal over ’s werelds eerste virtuele winkel die in Korea opent. Het bijzondere? De planken in deze winkel zijn LCD-schermen waar producten op ‘verschijnen’. Consumenten kunnen ’s ochtends op weg naar het werk hun boodschappen uitkiezen door met hun smartphone een foto te maken van de barcode op een scherm naar keuze, dat bijvoorbeeld een beeld vertoont van shampoo, fruitsap of appels. De barcodeverzameling wordt met online banking afgerekend en ’s avonds na het werk worden de echte shampoo, fruitsap en appels thuis afgeleverd, netjes verpakt. Deze Tesco Homeplus in Zuid-Korea en supermarkt Ocado in het Londense One-New-Change-winkelcentrum zijn de eersten ter wereld die op deze manier werken.
Om de reeks schijnbaar af te maken, doet een vriend via de What’s App nog een duit in het digitale zakje. ‘Pling’, wenkt mijn telefoon mij. ‘Jij hebt toch filosofie gestudeerd?’ ‘Euh… ja. En Ethiek’, is mijn reply. Op mijn scherm ontspint zich een vraag die begint met de melding dat er volgens een of enkele neurologen geen theoretisch bezwaar is tegen een computer-brein-interface zoals in de film The Matrix. De vaart van de technologische vooruitgang en de richting waarin die ontwikkeling gaat, lijkt het tot een kwestie van tijd te maken totdat wij mensen werkelijk in een simulatie gaan leven. Een aantal fysici [1] sluit om verschillende redenen ook niet uit dat wat wij als ons universum zien, een simulatie is. Sterker nog: iemand als Elon Musk, oprichter van ruimtevaartbedrijf SpaceX en medebedenker en medeoprichter van online betaalsysteem PayPal en fabrikant van elektrische auto’s Tesla, gaat ervan uit dat wij nu al in een simulatie leven. En dat we – en nu komt de vraag – daar inderdaad, zoals bijvoorbeeld Musk stelt, geen consequenties aan hoeven te verbinden.
De scheidslijn tussen ons echte leven en een virtueel leven wordt steeds waziger. De reële wereld wordt met behulp van Virtual-Reality-toepassingen steeds meer (tijdelijk) aangepast: met je Virtual-Reality-bril op beleef je zittend in een stoel een rit in een achtbaan die zo echt is dat je een veiligheidsgordel moet dragen om in je stoel te kunnen blijven zitten. De realiteit van virtual reality voelt steeds echter, wordt steeds meer beleefbaar, wordt steeds meer beleefd. Het bijvoeglijk naamwoord ‘virtueel’ heeft betrekking op zaken die niet tastbaar zijn. Op zaken die uitsluitend denkbeeldig of digitaal bestaan. Een virtuele werkelijkheid is een digitaal gesimuleerde en geanimeerde wereld. Maar het is een wereld die steeds realistischer wordt. De kwaliteit van de figuren, de omgevingen, de bewegingen wordt dermate hoogwaardig dat de animatie letterlijk een realistische kwaliteit heeft terwijl de virtuele wereld je tegelijkertijd in staat stelt om dingen te doen die je in de fysieke wereld niet kunt. Denk aan het springen van hoge gebouwen zonder je pijn te doen, het jagen op moordenaars in de dertiende eeuw, autoraces door gebouwen heen zonder dat er daadwerkelijk doden vallen: het is een haast magische wereld waarin jij meedoet. Althans: je avatar. Je digitale jij. Je digitale persoonlijkheid. En ook die persoonlijkheid breidt zich inmiddels uit – van enkel het gedrag naar de volledige vorm. Je avatar kan borsten kopen, voeten, vingers, haarkleuren: je kunt je digitale jij volledig naar wens vormgeven. Een nieuwe jij loopt met een karakter en een vorm in de digitale wereld.
De vraag in hoeverre die vorm als fysiek moet worden gezien, heeft recent een nieuwe dimensie gekregen. ‘Sexual Harassment in Virtual Reality Feels All Too Real. “It’s Creepy Beyond Creepy”’, kopte The Guardian op 26 oktober 2016 [2]. Het artikel beschrijft hoe een zekere Jordan Belamire fantastisch bezig was om met pijl en boog zombies neer te schieten in een met sneeuw bedekt fort. Zelfbewust voortgamend kwam een andere virtuele speler genaamd BigBro442 op haar af, begon haar virtueel te betasten en reduceerde haar in het virtuele domein tot lustobject. Resultaat: tranen, diepgevoelde hulpeloosheid. Seksuele kwetsbaarheid – in een omgeving waar je dat niet verwacht had.
Precies daar ervaar ik met een haast vernietigende helderheid waar het schuurt in de vraag of wij deelgenoot zijn van een animatie. Is mijn lichaam van mij? Is mijn lichaam het mijne? Wat is de status van mijn geest in verhouding tot mijn lichaam, en andersom? Wat kan over mij bepaald worden, zonder mij? En wie is ‘mij’ dan eigenlijk?
Laat ik deze barrage van vragen proberen te verhelderen. De vrouw uit het artikel in The Guardian werd virtueel betast. Maar constateerde dat de Virtual-Reality-beleving van dusdanige kwaliteit was, dat zij diepe emoties ervoer. Als werd zij betast in real life. Vooralsnog is het juridisch de vraag of aanranding in virtual reality strafbaar is. Met andere woorden: kan BigBro442 voorbij programmeervragen rond het achterhalen van de identiteit ‘in real life’ voor aanranding worden vervolgd? Of is aanranding alleen mogelijk met wat wij aannemen als fysiek lichaam: het lichaam dat ik bijvoorbeeld zo duidelijk voel als ik een teen stoot of met een mes uitschiet?
De geschiedenis van het strafbaar gesteld krijgen van aanranding, verkrachting, lichamelijke en psychische mishandeling is lang en diffuus. Ook in de eenentwintigste eeuw bevinden deze intermenselijke… daden… handelingen… zich nog steeds in een schemergebied. Wat behelst verkracht zijn? Want is ‘met wederzijdse instemming’? Zelfs de discussie over zedige kleding en uitlokking is niet uitgebannen. Ook moet nu ik stilstaan bij mijn formuleringen: daad? Handeling? Welk woord wil ik hier gebruiken? Ik tast in het duister… ik zoek een woord dat weg blijft van ‘daad’ en ‘handeling’, want een daad of handeling is per definitie reëel, maar hoe benoem ik een virtuele handeling? Is daar een woord voor? En wanneer, op welk punt, is een handeling geen handeling meer?
Wanneer ik de aanranding in virtual reality combineer met de stelling dat wij avatars zijn in de wereld van een hogere intelligentie, ontstaat voor mij een buitengewoon akelig beeld. Een beeld waarin wat mijn lichaam wordt aangedaan, mogelijk niet strafbaar is. Omdat wij avatars zijn. Ik schrik hier zo van, dat het mij niet lukt om dit beeld volledig door te redeneren. Mijn emoties en ratio hebben meer tijd nodig om tot een vruchtvolle dialoog te komen, tot een zuivere redenering waarin beide hun plaats hebben. Voor nu durf ik wel nog enige vorm van hoop te putten uit het gegeven dat we sinds de grondleggers van de westerse filosofie een slordige 2.500 jaar geleden door de bank genomen een balans hebben weten te vinden tussen lichaam en geest. In ieder geval in gesprek zijn gebleven over de verhouding daartussen, en zijn blijven erkennen dat beide een factor van betekenis zijn. En dat er zelfs, met vallen en opstaan, in voor- en tegenspoed, een jurisprudentie is opgebouwd die de aantasting van het lichaam strafbaar stelt. Maakt dat ons, avatars, naar de toekomst toe veilig? Daar durf ik mijn fysieke noch mijn avatar-handen voor in het vuur te steken.
En toch, en toch wringt het bij mij nog steeds op de vraag of het nu wezenlijk verschil uitmaakt als we in een animatie zouden leven. Met ‘wezenlijk’ doel ik op de inzet om tot een goed leven te komen. Het Goede Leven in ethische termen. Ik ben daar nog niet uit. Vooralsnog neig ik ernaar dat het antwoord daarop ‘neen’ is. Als ik een avatar zou zijn, maakt het dat dan in orde om een ander aan te randen? Is het dan ok om me asociaal te gedragen? Om een ander geen ruimte te gunnen? Om de aristoteliaanse kardinale waarden wijsheid, rechtvaardigheid, moed en gematigdheid overboord te zetten? Op dat niveau denk ik en beleef ik op dit moment niet dat er een wezenlijk verschil is. Want ook voor avatars is dit de wereld die wij kennen, waarin wij ons leven vormgeven. Met ambities, met angsten, met uitzichten, met verwondingen, met voortschrijdende kennis, met kortom: alles dat wij weten, beleven en menen te weten.
[1] https://www.scientificamerican.com/article/are-we-living-in-a-computer-simulation/
[2] https://www.theguardian.com/technology/2016/oct/26/virtual-reality-sexual-harassment-online-groping-quivr