Arthur Hendrikx*

Het regent werken van oude mannetjes dezer dagen: eerst the Rolling Stones met Hackney Diamonds, hun eerste album in achttien jaar, daarna Martin Scorsese met Killers of the flower moon, een nieuw epos van meer dan drie uur (godbewaarons), nu Hayao Miyazaki met The boy and the heron, naar eigen zeggen zijn laatste film. Hij is nu 82 jaar oud; het zou weleens echt zijn laatste kunnen zijn. Nu is het altijd gevaarlijk om na tachtig winters nog een worp op de wereld los te laten, zoals opnieuw blijkt bij het beluisteren van de Stones-plaat – op de een of andere manier klinkt het zowel doorsnee als anachronistisch als doorzichtig modieus als belabberd. Onnodig is misschien het beste woord. En de vorige film van Scorsese, The Irishman, was zo armoedig dat ik me voor geen geld ter wereld opnieuw naar de cinema wil reppen voor zijn nieuwe, te meer omdat opaatje De Niro er weer in figureert, hij bij wie niets van de vroegere intensiteit nog smeult, niet eens een kleine sintel. De kunst is geen land voor oude mannen.

Geldt dat voor alle oude mannen? Nee, niet voor allemaal, want Hayao Miyazaki is encore et toujours een magiër van de eerste orde, zoals hij bewijst met The boy and the heron. Vrij unaniem is het recensentendom het erover eens dat hij weliswaar het niveau van Princess Mononoke, My neighbour Totoro en Spirited away (zijn drie grootste werken) niet haalt, maar dat het toch een afscheid in stijl is; ik sluit me voor één keer bij mijn collega’s aan. Al weet ik niet wat een tweede bezichtiging nog in petto heeft; het zou zomaar kunnen dat The boy and the heron in de loop der jaren nog in mijn (en onze) achting stijgt. Wat ik zeker weet is dat de werelden (ja, meervoud) die Miyazaki deze keer (weer) heeft bedacht behoren tot het gewaagdste en meest indrukwekkende dat hij al uit zijn hoed heeft getoverd.

Het verhaal is klassiek Miyazaki (angst om in herhaling te vallen heeft hij niet): als een jongen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn moeder verliest, die omkomt in een ziekenhuisbrand, besluit zijn vader te verhuizen naar het platteland om daar de jonge zus van zijn overleden vrouw te trouwen. Mahito heeft het moeilijk zich aan te passen aan deze situatie, wil zijn ‘nieuwe’ mama niet zomaar accepteren en kampt met gewetenswroeging tegenover zijn dode moeder, die hij niet uit de vlammenzee heeft kunnen redden. Behalve het stoetje oma’s, die eruitzien of ze uit Painful Gulch komen (u weet wel, dat stadje in Lucky Luke waar de ene familie flaporen heeft en de andere familie monsterlijke neuzen) en als kameniersters fungeren, is de film tot dan toe betrekkelijk sober en realistisch, maar dan begint de blauwe reiger, die zich ophoudt rond het huis, te praten: zijn grauwe, lelijke stemgeluid is een typisch vervreemdingseffect uit de school van Miyazaki, een onverwacht contrast met de schoonheid van het uiterlijk van de reiger. Hij speelt in op de gewetenswroeging van Mahito door te zeggen dat zijn moeder nog leeft en te redden valt, als Mahito hem maar volgt naar de toren in het bos. Lange tijd weigert Mahito te luisteren, maar uiteindelijk is hij te nieuwsgierig en ziet hij ook hoe Natsuko, zijn stiefmoeder, op een gegeven moment verdwijnt in de toren: hier begint zijn queeste naar zijn twee ‘moeders’ in de geheimzinnige toren, die vroeger werd bewoond door een tot de verbeelding sprekende oudoom, een teruggetrokken intellectueel en architect die tienduizenden boeken bezat maar op een dag spoorloos verdween. Snel nadat Mahito de toren betreedt, valt hij in een andere wereld, die uiteindelijk niet de laatste parallelle wereld van zijn reis zal blijken.

In principe fungeert de reiger dus als het witte konijn met het zakhorloge en de toren als Wonderland, alleen is het verhaal van Miyazaki veel donkerder dan de absurde humor van Carroll. Zoals vaker bij Miyazaki is er Bildung voor een jonge protagonist in het geding, maar eveneens zoals vaker is het narratief niet gemakkelijk te volgen, misschien zelfs moeilijker dan ooit. Meerdere bezichtigingen moeten op dat vlak voor verheldering zorgen; maar de grote lijnen zijn gelukkig wel min of meer te volgen. Mahito moet accepteren dat zijn moeder dood is, zichzelf niet meer met de schuld blijven belasten, en openstaan voor de realiteit zoals die zich aandient. Dat wil zeggen: zijn ‘nieuwe’ moeder accepteren. Niet vastzitten in wrok. Het is merkwaardig hoe Miyazaki er telkens opnieuw in slaagt een boodschap die op de keper beschouwd zweverig of voor de hand liggend of pathetisch is, toch een diepzinnige glans te verlenen. Hij belijdt een eenvoudig humanisme, net als de Kurosawa van Ikiru, een existentialistisch drama waarin een man door een kankerdiagnose beseft dat het niet is omdat je leeft dat je ook een echt leven leidt. Ikiru betekent zoiets als ‘te leven’; de oorspronkelijke Japanse titel van The boy and the heron is ‘Hoe leef je?’ Sommige Japanse concepten zijn kennelijk zo moeilijk te vertalen of te begrijpen dat we de titel veranderen of letterlijk overpakken.

De reiger krijgt dus geen speciale plek toebedeeld in de originele titel, maar memorabel is hij zeker wel. In de eerste plaats is het helemaal geen reiger, maar een klein mannetje met een groteske rode neus die in de reiger zit (hier komt enige toverkracht bij kijken); dat verklaart waarom de reiger tanden heeft, nog zo’n schitterend detail. Aanvankelijk begint de reiger als treiteraar en antagonist; geleidelijk aan ontwikkelt hij zich tot de rechterhand van Mahito (al is het met enige tegenzin). De reiger is misschien wel de enige figuur die net als Mahito probleemloos van de voorwereld waar ze in terechtkomen naar de echte wereld kan gaan en terug; in die zin is hij dus wel bevoorrecht. De voorwereld wordt voornamelijk bevolkt door vogels: pelikanen en parkieten ter grootte van een mens, die bovendien graag mensenvlees eten en zo’n beetje als de slechteriken fungeren, al zijn goed en kwaad bij Miyazaki nooit helder afgebakend. Er zijn bijna altijd alternatieve verklaringen en motieven. Deze voorwereld lijkt een embryonaal voorgeborchte van de echte wereld te zijn: op een gegeven moment vliegen kleine, koddige witte wezens (die lijken op wolkjes met een gezicht; is hier sprake van een knipoog naar spermatozoïden?) naar omhoog, op naar onze wereld, om daar het levenslicht te zien en geboren te worden in hun echte lichamelijke versie. Alleen worden die wezens, zoals Mahito tot zijn afgrijzen observeert, bijna allemaal opgegeten door totaal uitgehongerde pelikanen.

Dit is een schokkende scène; het tonen van exces is altijd een specialiteit van Miyazaki geweest, de kijker overdonderen door plotse momenten van grote verwarring, wanneer groepen wezens zich en masse op iets of iemand storten, op zo’n overrompelende wijze dat de protagonist ook de kluts kwijt is. Vaak heeft dit te maken met heb- of vraatzucht, angst, woede, krankzinnigheid: alleen in bepaalde vroege Disneyfilms zoals Pinocchio en Dumbo zaten scènes die op vergelijkbare wijze ontluisterend of beangstigend waren. Meestal gaan animatiefilms de duistere facetten van het bestaan uit de weg. Wat blijkt? De pelikanen zijn niet zomaar vraatzuchtige monsters, maar werden naar deze wereld verdreven door de ‘grote baas’, en lijden sindsdien honger: ze kunnen nergens heen, zitten vast in barre omstandigheden.

Wie is de grote baas? Dat kan niemand anders dan de oudoom van Mahito zijn, die deze wereld schiep dankzij de toverkracht van een meteoriet. Zelf zit deze oudoom, een imponerend figuur met een nietzscheaanse snor en een zwaarmoedige blik, in een wereld die aan gene zijde van de voorwereld ligt, hoog in een landschap dat gemaakt lijkt van wolkennevels, paradijselijk wit. De demiurg die in zijn hof van Eden resideert, als de Jahweh van de Bijbel. Hij waakt over een constructie van kleine stenen ‘die niets slechts bezitten’, en met wier lot de voorwereld en de hemel verbonden zijn: als de toren instort, is het ook gedaan met de werelden. De oudoom zegt oud te zijn en vraagt aan Mahito hem op te volgen. Over zijn vermeende verantwoordelijkheid bij het trieste lot van de pelikanen wordt (als ik me niet vergis) niet meer gerept. Een ambivalent figuur is de oudoom zonder twijfel, net als de Jahweh van Genesis.

U ziet al dat het verhaal niet eenvoudig is. Er lijken wel drie belangrijke verhaallijnen door elkaar te lopen; soms is het niet duidelijk of en hoe ze met elkaar verbonden zijn, of wat iemands oogmerk precies is. Er is de kwestie van de oudoom en zijn nood aan een opvolger; er zijn de parkieten, die op vijandige voet leven met de oudoom en zijn heerschappij willen overnemen; er is de queeste van Mahito naar zijn verdwenen stiefmoeder, zijn hoop dat hij zijn overleden moeder ergens zal aantreffen en terug naar het land van de levenden zal kunnen brengen. Nu is het de grote vraag of je het de film kunt verwijten dat het labyrintisch plot bijna onmogelijk te volgen is. Misschien wel; maar tegelijk denk ik niet dat Miyazaki op welk moment dan ook de controle kwijt was. Híj weet precies wat hij doet en wat alles te betekenen heeft. Het is aan de exegeten om beetje bij beetje de stukken bij elkaar te puzzelen.

Wat vooral onderstreept moet worden bij The boy and the heron is hoe magistraal het animatiewerk van Miyazaki is, en hoe origineel zijn vondsten. Zijn inventio is weergaloos: meer dan wie dan ook bewijst Miyazaki dat animatie mogelijkheden herbergt die je nergens anders hebt en dat het genre daarom moet worden gekoesterd. Deze mengeling van mystiek en magisch realisme kan alleen maar in een animatiefilm (en misschien in een kinderboek). Zeker op een groot scherm komt de klassieke 2D-tekenstijl goed tot zijn recht. De vlammenzee van de eerste scène, de woest kolkende rivier van de voorwereld, de vlucht van de pelikanen, het paradijs van de oudoom: de combinatie door Miyazaki van details, schoonheid en exces zorgt ervoor dat je meer dan bij Disney- of Pixarfilms naar zijn orbe autonomico wordt getransponeerd als kijker. En alleen hij had op het idee kunnen komen van parkiet-giganten die graag mensenvlees eten en worden bestuurd door een nogal pompeuze koning, die uiteindelijk het onheil over zichzelf en de hele voorwereld afroept door zijn zucht naar heerschappij. Er is een scène, laat in de film, waarop deze koning op audiëntie gaat bij de oudoom; hij beklimt hiertoe een schijnbaar eindeloze houten trap in een toren, op weg naar het ‘paradijs’, en hakt de trap achter hem kapot, omdat hij niet gevolgd wil worden (Mahito en het reiger-mannetje zitten hem op de hielen). Vanwege dit soort van visuele en conceptuele vondsten moeten we Miyazaki koesteren: hij bedenkt vreemde werelden, maar slaagt erin ze te presenteren alsof ze hem zijn komen aanwaaien, alsof ze dus ‘waar’ zijn, alsof hij ze gedroomd heeft met duizend-en-één details, inclusief de personages die ze bevolken. Alles klopt, of het schijnt de kijker althans toe dat alles klopt, wat op hetzelfde neerkomt.

Dit is overigens niet zomaar een sluitstuk. Dit is Myazaki op z’n meest persoonlijk en autobiografisch: hij verloor ook als jongetje zijn moeder en verhuisde toen naar het platteland. Er is nog nooit eerder een protagonist geweest die hem zo weerspiegelde. Meestal heeft hij sterke vrouwen of meisjes in de hoofdrol, die blijkbaar gebaseerd waren op zijn moeder, een mondige en onafhankelijke vrouw. Dit is de eerste film waarin hij ingaat op zijn verdriet vanwege zijn moeders vroege dood. Helemaal op het einde gaat Miyazaki dus terug naar helemaal het begin; de melancholie hangt boven de film als een donkere wolk. Princess Mononoke blijft zijn grootste film, een film die onder andere over de roofbouw van de mens op de aarde gaat, maar The boy and the heron draagt het gewicht van een leven vol verdriet en herinneringen.

Donker is deze film in zoverre de Bildung eindigt op een ambivalente noot. Mahito moet op het einde wel accepteren dat zijn moeder dood is, want hij kan niet anders; maar eigenlijk stribbelt hij nog tegen. En ook weet je niet of het voor Mahito een slechte keuze of een soort van nederlaag is de taak die zijn oudoom hem wil overdragen – het bestieren van een paradijselijke voorwereld – af te wijzen, omdat hij zichzelf niet goddelijk genoeg acht, omdat hij net als alle andere mensen met feilen behept is en dus thuishoort in onze wereld. Het lijkt erop dat die voorwereld samen met haar schepper zal vergaan. Welke consequenties heeft dat? Dat valt moeilijk uit te maken. The boy and the heron is als een groots gedicht, vol overdonderende metaforen en geniale beelden, maar ook met mysterieuze dieptes, onoplosbare raadsels. Er worden veel vragen opgeroepen; sommigen worden beantwoord, anderen niet. Het mag in elk geval worden bijgezet in de canon van Miyazaki, die behoort tot de meest indrukwekkende canons uit de filmgeschiedenis.

 

 

Reageren? Mail naar: arthurhendrikx@hotmail.com

 

Arthur Hendrikx is freelance vertaler en copywriter. Hij volgde een master Wijsbegeerte en een master Zuid-Amerikaanse studies aan de KU Leuven, waar hij zich toelegde op literatuurfilosofie en Spaanse cinema.