Hoe de Republikeinse pogingen om ‘De Verkiezingen te stelen’ in de Grondwet van de VS zijn ingebouwd

Andrew Winnick*

 

Merk alstublieft op dat ik de term ‘Stop the Steal’ die door ex-president Trump en zijn aanhangers werd bedacht, heb verdraaid en dat ik het heb over de aanhoudende pogingen van deze lieden om ‘De Verkiezingen te stelen’, waarbij ik verwijs naar de verkiezingen voor de leden van het Congres later dit jaar en de presidentiële en Congresverkiezingen in 2024. Sommige lezers zullen dit wellicht een erg omstreden bewering vinden, maar laat ons de bewijzen onderzoeken.

Zoals ik al eerder heb opgemerkt: toen de zogenaamde Founding Fathers de Grondwet opstelden stonden ze voor de keuze tussen het leggen van een basis voor een democratie of voor een republiek, en ze hebben duidelijk gekozen voor een republiek. Sta me toe om als tegenvoorbeeld de structuur te bespreken die Joegoslavië na de Tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld. Daar werd besloten dat op elk regeringsniveau – de buurt, de stad, de regio en het nationale niveau – de zetel in de wetgevende vergadering toebehoorde aan de mensen op het niveau daaronder; zo verkozen de buurtraden de vertegenwoordigers in de stadsraden, de stadsraden deden dit voor de regionale regeringen en de regionale regeringen voor de nationale regering. Maar de zetels waren niet het eigendom van de vertegenwoordigers die zo werden verkozen. In plaats daarvan behoorden de zetels aan het corpus dat de vertegenwoordigers afvaardigde. Deze verkozenen waren verplicht te onderhandelen met het corpus dat hen had verkozen, over de houding die ze in de verschillende gevallen moesten innemen. Indien de verkozen persoon in een bepaald dossier in feite ervaring miste, dan kon het corpus een andere persoon kiezen om het te in het debat vertegenwoordigen en te beslissen. De macht vloeide dus voortdurend van onder naar boven. Merk op dat de mensen in een bepaalde buurt niet rechtsreeks stemden voor vertegenwoordigers in raden die hoger waren dan het niveau van de buurt.

(Deze beschrijving betreft alleen de interessante formele structuur van de regering van het voormalige Joegoslavië. Ze gaat niet in op de parallelstructuur van de Communistische Partij, die als een soort skelet fungeerde, met vertegenwoordigers op elk niveau van de formele regering. Daarvoor zou een veel meer uitgebreide bespreking nodig zijn.)

Enigszins vergelijkbaar was het in de VS: terwijl de leden van het Huis van Afgevaardigden zouden worden verkozen uit en door de bevolking in hun district (oorspronkelijk alleen uit de mannelijke bevolking met geld en/of eigendom), was dit niet de manier waarop Senatoren zouden worden verkozen. Artikel 1, Sectie 3 was heel duidelijk: ‘De Senaat van de Verenigde Staten zal worden samengesteld uit twee Senatoren van elke staat, verkozen door de Wetgevende vergadering van deze staten…’ (mijn cursivering, AW). Merk op dat het idee van een rechtstreekse verkiezing van Senatoren door de bevolking van een staat dus nergens in de oorspronkelijke Grondwet is te vinden, noch in één van de amendementen op de Grondwet. De rechtstreekse verkiezing van de senatoren door de bevolking van een staat ontstond veeleer door een reeks wetten die in de loop der jaren door de verschillende wetgevende vergaderingen van de staten werden aangenomen, en het waren wetten die konden worden veranderd. Bovendien zegt Artikel 1, Sectie 4 van de Grondwet: ‘De tijd, plaats en wijze waarop de verkiezingen van senatoren en volksvertegenwoordigers worden gehouden, zal in elke staat worden vastgelegd door zijn Wetgevende Vergadering, maar het Congres mag te allen tijde deze Regelingen bij Wet uitvaardigen of veranderen, behalve wat betreft de plaatsen waar senatoren worden verkozen’ (mijn cursivering, AW).

Op een soortgelijke manier zegt Artikel II, Sectie 1 van de Grondwet dat ‘De uitvoerende Macht wordt gevestigd in een President van de Verenigde Staten… Hij zal… op de volgende manier worden verkozen: Iedere Staat zal een aantal presidentiële Kiesmannen aanwijzen, volgens de manier waarop de Wetgevende Vergadering dit zal voorschrijven, gelijk aan het aantal Senatoren en Volksvertegenwoordigers waarop de staat recht heeft…’ (mijn cursivering, AW). Dat wil zeggen, iedere Wetgevende Vergadering van een staat bepaalt de manier, dat wil zeggen hoe en door wie Kiesmannen zullen worden aangewezen. Merk op dat de termen ‘verkiezing’ en ‘verkozen’ nergens in deze sectie voorkomen wat betreft de manier waarop de presidentiële Kiesmannen moeten worden aangewezen.

Merk zorgvuldig op dat, wanneer Amerikanen in elke staat ‘voor een President stemmen’, ze dus niet echt een president kiezen, maar dat ze, volgens regels die opgesteld zijn door de Wetgevende Vergadering van die staat, stemmen voor een aantal presidentiële Kiesmannen die, afhankelijk van de regels van hun staat, zelfs van mening mogen veranderen wat betreft de persoon die zij, de presidentiële Kiesmannen, als President kiezen. Bovendien, indien een bepaalde Wetgevende Vergadering van een staat besluit een algemene verkiezing te houden voor de presidentiële Kiesmannen maar daarna beslist geen rekening te houden met de verkiezing, afhankelijk van de regels (de ‘manier’ van deze verkiezing) die deze Wetgevende Vergadering heeft opgezet, zou die Vergadering kunnen beslissen de resultaten van de verkiezing ongeldig te verklaren vanwege een of andere waargenomen onregelmatigheid, om dan te kiezen wie zij zelf wil. Of de Wetgevende Vergadering zou de resultaten van de algemene verkiezing als louter adviserend kunnen beschouwen, als niet meer dan een niet-bindende aanbeveling waarover ze later kunnen besluiten haar te negeren of te verwerpen. Zij, de leden van de Wetgevende Vergadering, kunnen dan om het even welke groep van presidentiële Kiesmannen aanwijzen die ze willen.

Bovendien, terwijl het Congres, onder Artikel 1, sectie 4 van de Grondwet, zoals hierboven geciteerd, wettelijk (dat wil zeggen, door een wet aan te nemen) de reguleringen (tijd, plaats en manier) kan verwerpen waartoe door de Wetgevende Vergadering van een staat werd besloten inzake het kiezen van Senatoren en Afgevaardigden van het Huis, is nergens in de Grondwet voorzien dat het Congres een beslissing van de Wetgevende Vergadering van een staat kan verwerpen over de manier waarop die verkiest presidentiële Kiesmannen ‘aan te wijzen’ noch over de manier waarop die vergadering beslist om deze Kiesmannen instructies te geven over wie ze als President moeten kiezen. Zelfs in het 12de amendement op de Grondwet, dat werd goedgekeurd in 1804 en dat specifiek de wijze verandert waarop de President en de presidentiële Kiesmannen moeten worden verkozen, staat geen enkel woord dat suggereert dat het Congres beslissingen van der Wetgevende Vergaderingen van de staten over de wijze waarop ze ‘hun’ presidentiële Kiesmannen ‘aanwijzen’ of hen instructies geven kan verwerpen.

Tijdens de verkiezingen van 1876 hadden we inderdaad meer heibel dan in 2020. Het is erg verhelderend eens te kijken naar wat er toen is gebeurd om enig perspectief te krijgen op onze huidige politieke situatie. In 1876 waren de presidentskandidaten Gouverneur Hayes van Ohio voor de Republikeinen en Gouverneur Tilden van New York voor de Democraten. Tilden won de algemene verkiezingen en was in feite slechts de tweede kandidaat die in die algemene verkiezingen een absolute meerderheid behaalde. In de meeste voorafgaande verkiezingen behaalde iemand de meerderheid, maar niet de absolute meerderheid in de algemene verkiezingen. Bovendien was de opkomst van de kiezers de hoogste in de Amerikaanse geschiedenis: 81,8 %. Maar Tilden werd de tweede persoon (er zijn er nadien nog drie geweest) die de algemene verkiezingen won, maar de stemming door de presidentiële Kiesmannen verloor en geen president werd. Maar dat was slechts een klein deel van de heibel.

Aanvankelijk, toen de stemmen van de presidentiële Kiesmannen in het Congres werden geteld, was het resultaat dat Tilden, de Democraat, 184 stemmen had, terwijl Hayes, de Republikein, er slechts 165 had. Maar er waren 185 stemmen nodig, één meer dan Tilden had behaald, om dat jaar een meerderheid van de 369 stemmen te behalen. Het probleem was dat er 20 stemmen waren die aanvankelijk niet werden meegeteld, omdat drie staten, Florida, Louisiana en South Carolina, elk twee met elkaar concurrerende groepen van presidentiële Kiesmannen hadden gestuurd, één van iedere politieke partij. Bovendien werd één van de presidentiële Kiesmannen van Oregon ‘onwettig’ verklaard, omdat hij al een ‘verkozen of aangesteld ambtenaar’ was, iets wat volgens de Grondwet was verboden, en dus moest hij worden vervangen. Ten aanzien van de drie staten met elk  twee elkaar bestrijdende afvaardigingen, moest het Congres beslissen welke groep zou worden erkend en van welke groep daarmee dus de stemmen zouden tellen. En hoewel Tilden slechts één enkele stem nodig had om het presidentschap te winnen kon het Congres niet tot een besluit komen.

Ten slotte werd een fataal compromis bereikt. De delegaties van de Democraten van de drie zuidelijke staten zouden worden erkend, maar ze zouden hun stemmen verschuiven naar Hayes, de Republikein, op voorwaarde dat hij zich ertoe verbond dat zijn eerste besluit als President de terugtrekking van alle troepen van het Federale leger uit alle zuidelijke staten zou zijn. Hij deed die belofte en werd, met de allerkleinst mogelijke marge, 185 tegenover 184, president. De troepen werden inderdaad teruggetrokken. De periode van de Reconstructie kwam zo ten einde en werd onmiddellijk gevolgd door de periode van Jim Crow. Dit betekende dat de formeel geëmancipeerde zwarten in feite hun stemrecht zouden verliezen en zo werd, in allerlei vormen, zoals door middel van de wet tegen zwervers en andere wetten, de slavernij opnieuw ingevoerd in de termen van het 13de Amendement op de Grondwet dat stelt dat

‘Slavernij noch onvrijwillige dienstbaarheid zal bestaan in de Verenigde Staten of om het even welke plek onder hun jurisdictie, behalve als straf voor een misdaad waarvoor de schuldige wettelijk zal veroordeeld zijn’. (mijn cursivering, AW)

En door deze uitzondering die in het 13de Amendement staat, bleef de slavernij in feite bestaan tot de Wetten op de Burgerrechten en het Stemrecht van de jaren 1960 werden aangenomen, zo’n negentig jaar later.

We moeten erop wijzen dat zelfs niet het 14de Amendement dat in 1868 werd geratificeerd, hoewel het verondersteld was het stemrecht en andere burgerrechten te waarborgen, noch het 15de Amendement, geratificeerd in 1870, dat uitdrukkelijk ging over het stemrecht van de vroegere slaven, voldoende in staat werden geacht om het begin van de Jim Crow periode in 1877 tegen te houden. Toen besliste het Hoog Gerechtshof in feite voor een periode van ongeveer 90 jaar, dat de uitzondering in het 13de Amendement verhinderde dat de daarop volgende 14de en 15de Amendementen de voorwaarden en condities die door de Jim Crow wetten in het Zuiden aan de Afrikaans-Amerikanen werden opgelegd konden tegenhouden, of in feite evenmin die van de ‘Zwarte Wetten en Regels’ in de rest van het land.

Wanneer we terugblikken op wat gebeurd is tijdens de Hayes-Tilden verkiezing van 1876 moeten we vaststellen dat, hoewel er een tragisch compromis werd bereikt dat het mogelijk maakte een nieuwe president aan te stellen, het feit dat drie staten ervoor gekozen hadden om twee delegaties van presidentiële Kiesmannen te sturen die elkaar bevochten, tot op vandaag door geen enkel federaal gerechtshof of het Congres ooit onwettig of ongepast werd bevonden. De pogingen van Trump en de Republikeinen die hem steunen om de Wetgevende Vergaderingen van vijf staten, Georgia, Michigan, Pennsylvania, Arizona en Wisconsin ervan te overtuigen de verkiezingsuitslag voor de presidentiële Kiesmannen te verwerpen en een andere delegatie en verkiezingsuitslag naar het Congres te sturen, zijn jammer genoeg in het verleden al eens vertoond, en nooit als ongrondwettig of ongepast beoordeeld.

Zelfs vandaag, terwijl ik dit schrijf, zijn er Republikeinen in de Senaat van de VS die argumenteren dat de pogingen door Democratische Senatoren nieuwe verkiezingswetten aan te nemen ongepaste pogingen zijn zich te bemoeien met de rechten die de staten onder de Grondwet hebben om hun eigen electorale wetten naar eigen goeddunken toe te passen. Daarenboven, terwijl de Grondwet aan het Congres uitdrukkelijk het recht geeft te beslissen hoe de verkiezingen van Senatoren en leden van het Huis moeten worden georganiseerd, is het beangstigend maar waar dat er geen dergelijk Grondwettelijk recht aan het Congres is gegeven ten aanzien van de verkiezing van de presidentiële Kiesmannen in elke staat. Bovendien vrees ik dat, indien de zaak naar het Hoog Gerechtshof gaat, dit, gegeven de huidige samenstelling ervan, zorgvuldig een uitzondering zal maken op elke wet die het Congres kan aannemen om te verhinderen dat deze wetten kunnen worden toegepast op de verkiezing of aanstelling van presidentiële Kiesmannen. De democratie is in de Verenigde Staten inderdaad in gevaar en niet alleen vanwege het geweld en het ongepast gedrag, maar ook als gevolg van de bepalingen in onze Grondwet.

Nadat ik dit had geschreven publiceerde Professor Britton-Purdy van de Columbia Law School een artikel in The New York Times[1] met als titel We zijn geen echte democratie. Daarom kon 6 januari gebeuren. In dit artikel argumenteert hij dat ‘De Grondwet niet zorgt voor de handhaving van de vrede. Hij veroorzaakt crises. Verre van veerkrachtig te zijn (zoals president Biden in zijn inaugurale rede beweerde), verhoogt hij onze broosheid’. Hij argumenteert dat James Madison ‘er trots op was dat de Grondwet zorgde voor de volledige uitsluiting van de bevolking’, als collectief. En daarop citeert Professor Britton-Purdy Madison die ook zei dat ‘Indien iedere Athener een Socrates geweest was, iedere Atheense vergadering nog altijd een bende zou geweest zijn’. Hij citeert verder andere Amerikaanse intellectuelen die deze verachting voor de democratie en hun wantrouwen ten opzichte van de burgers als collectief delen. Maar Professor Britton-Purdy, en dat pleit in mijn ogen voor hem, argumenteert verder vanuit een tegengesteld perspectief. Hij verdedigt de democratie en doet een oproep de Grondwet aan te passen om deze democratischer te maken door bijvoorbeeld het Kiescollege af te schaffen en de President te laten verkiezen door een meerderheid in een algemene verkiezing. (Met deze maatregel zou Biden met meer dan 7 miljoen stemmen hebben gewonnen, Hillary Clinton met meer dan 3 miljoen en Al Gore met meer dan een half miljoen, zelfs als rekening wordt gehouden met wat er in Florida in 2000 is gebeurd. Dus zouden Trump noch Bush jr. president geweest zijn. Denk daar eens aan – de oorlog in Irak zou niet hebben plaatsgevonden en de strijd tegen de klimaatverandering zou een decennium eerder zijn begonnen.). Professor Britton-Purdy schrijft verder dat ‘Indien 6 januari een symptoom was van een crisis van de democratie, dat dan het beste antwoord dat we kunnen geven meer democratie is’. Hij geeft toe dat ‘We daartoe wellicht niet in staat zijn, en in dat geval ziet de toekomst er somber uit. Maar de enige manier om dat te weten te komen is het te proberen’. Ik ben het daar helemaal mee eens.

 

(Vertaling: Ludo Abicht)

 

Andrew Winnick is Professor Emeritus, Economics and Statistics, Cal State L.A. University en President, The American Institute for Progressive Democracy (taipd.org)

 

Reageren? Mail (in het Engels!) naar: andy.winnick@gmail.com

 

 

[1] 01/06/2022, blz. A23.