Jonathan Robijn*

Na een tijdje doet de dorre omgeving me denken aan de woorden van de schrijver Vasili Grossman die uit onmin met de partijkaders in 1962 twee maanden in Armenië verbleef: ‘Groengrijze steen, die niet de hoogte in gaat – als berg of als rots – maar die een vlakte vormt, een veld van steen; de berg is doodgegaan, zijn skelet ligt verstrooid over de vlakte. De tijd heeft de berg oud laten worden en vervolgens dood laten gaan, en hier ligt het gebeente van de berg.’

Veel beter kan het Armeense landschap niet worden beschreven. Vanuit de hoofdstad Jerevan reizen we zuidwaarts door de Araratvallei, voorbij Khor Virap en Noravank – kloosters uit de zevende en dertiende eeuw –, door Areni – de wijnstreek van Armenië –, voorbij Jermuk tot in Sisian, waar we een kamer vinden in een hotel aan een invalsweg naar de stad. ’s Avonds zitten we in een lage eetzaal. Een plafond van donkere houten balken. Naast ons een uitgelaten bende aan een lange tafel. De sfeer in de eetzaal doet me denken aan een kerstdiner met familie. Op tafel verschijnt geroosterd varkensvlees, kebab, flinterdunne vellen brood, augurken, een tomaat-komkommersalade met verse tijm, rolletjes van in olijfolie gebakken aubergine, gevuld met walnoot, dille, look en yoghurt, een kommetje olijven, gefrituurde aardappelen en een stolichny-salade van erwten, wortels en zure room. De dagen zijn heet, pas rond negen uur ’s avonds begint het wat af te koelen. Pas dan eet iedereen met smaak.

De volgende ochtend rijden we door naar het klooster van Tatev. Om bij het heiligdom uit de negende eeuw te komen kunnen we net voor het dorp Halidzor over een afstand van bijna zes kilometer een hypermoderne kabellift nemen. Het uitzicht is grillig, onrustig, boven ons azuurblauw, onder ons een lappendeken van groen-, geel- en donkergrijs, op de noordflanken van de heuvels ook laagstammig hout, daartussen de ruïnes van een van de oudste seminaries uit de Middeleeuwen.

Al sinds we uit Jerevan zijn vertrokken reis ik door de wereld van mijn grootouders, maar dan met alle technologische snufjes van vandaag. Hier gaan twee werelden samen die diametraal tegenover elkaar staan. De eerste, waarin tradities standhouden en gemoedelijkheid heerst, en een tweede die meeloopt met wat er elders gaande is: ouderwetse telefoons naast gsm’s, Duitse luxewagens naast aftandse Lada’s en mannen te paard, gietijzeren radiatoren naast zonnepanelen, schaapherders met hun kuddes op de snelweg, een kabelbaan van hoogtechnologische Zwitserse makelij die naar een eeuwenoude ruïne leidt. Het lijkt alsof die twee werelden van traditie en vooruitgang tegen elkaar aanschuren, ruziën, vechten soms. Of bestaat er een consensus en zijn bepaalde toegevingen aan de ene wereld mogelijk zonder de andere te verloochenen? En hoe zag het land eruit vóór de komst van al die Westerse nieuwigheden?

Misschien vind ik het antwoord bij Sovjetschrijvers die Armenië in de twintigste eeuw hebben bezocht. In die periode werden dichters en schrijvers die niet vrijelijk buiten de Sovjet-Unie mochten reizen vaak aangetrokken door de Kaukasus. Sommige onder hen, zoals Vasili Grossman of Osip Mandelstam, waren op de vlucht voor de onderdrukking en de censuur door Moskou. Hun reisverslagen getuigen van verademing en alleen de ingewijde lezer is in staat de kritiek op het Kremlin te begrijpen. Anderen waren overtuigde aanhangers van de communistische ideologie, zoals Maxim Gorki die tijdens zijn tocht de grootsheid en de vooruitgang van de Sovjet-Unie beschreef. En verder waren er ook buitenlanders die het Sovjetgedachtegoed aanhingen en die onder begeleiding van partijgetrouwen door de Kaukasus mochten reizen, zoals Jean-Paul Sartre en Simone De Beauvoir. Uit hun relaas spreken vooral onbegrip en verbazing.

 

 

Oorlog en vrede

Voortdurend worden we geconfronteerd met de tegenstelling tussen het heden en het verleden. Ooit was Armenië een wereldrijk dat zich uitstrekte van de Zwarte Zee in het noorden en de Kaspische Zee in het oosten tot Damascus en de Middellandse Zee in het zuidwesten. Al in 301 werd het christendom in Armenië als staatsgodsdienst ingevoerd. Vandaag wordt het land over bijna de hele lengte van zijn grenzen omringd door moslimgemeenschappen. In vogelvlucht tien kilometer van het klooster van Tatev en we zouden ons aan de grens met Azerbeidzjan bevinden, een grens die bezaaid ligt met mijnen. Sinds de onafhankelijkheid van de Sovjet-Unie in 1990 is Armenië op zoek naar rust, maar voorlopig zonder veel succes: er zijn regelmatig schendingen van het wapenbestand met Azerbeidzjan omwille van Nagorno-Karabach, in 2018 vond er in Jerevan een fluwelen revolutie plaats, waarbij de president werd afgezet zonder dat de Westerse media daarvan verslag hebben gedaan, en een andere oud-president staat er sinds begin dit jaar terecht voor moord en corruptie. Jongeren ontvluchten het land, noemenswaardige natuurlijke rijkdommen zijn er niet, alleen de omvangrijke Armeense diaspora zorgt voor een stabiele bron van inkomsten. Op geopolitiek gebied is het land nog een schim van het imperium dat het eertijds was. Volgens de Global Militarization Index (GMI) is Armenië in verhouding tot zijn samenleving het op twee na meest gemilitariseerde land ter wereld, na Israël en Singapore. Elke Armeense jongeman gaat op z’n achttiende voor twee jaar onder de wapens, de meesten volbrengen hun legerdienst in Nagorno-Karabach op een paar honderd meter van de Azerbeidjaanse vijand, elk jaar zijn er dienstplichtigen die sneuvelen. En binnenkort slaat de vlam weer in de pan, daarover is iedereen het eens, de hele regio kookt, van het noorden van Georgië tot Teheran, één vonk volstaat om de Kaukasus opnieuw in brand te zetten. Niet alleen sluimert het conflict om Nagorno-Karabach en zijn als gevolg daarvan de grenzen in het oosten met Azerbeidzjan en in het westen met Turkije hermetisch afgesloten, ook in de twee andere buurlanden van Armenië weerklinkt almaar luider de oorlogsretoriek. In het zuidelijke buurland Iran houden de ayatollahs zich niet langer aan de internationale afspraken rond verrijkt uranium, in juni werd een Amerikaanse spionagedrone uit de lucht geschoten en de Revolutionaire Garde enterde in juli een Britse olietanker. Het buurland in het noorden, Georgië, trok in 2008 ten oorlog tegen Rusland en dat conflict laait nog regelmatig op, maar tezelfdertijd vormt het voor Armenië de enige landroute naar Europa en de rest van de wereld. De machtige Armeense diaspora in de Verenigde Staten zorgt voor een permanente financiering van de overheid en de private sector, en de Verenigde Staten hebben in Jerevan hun voornaamste ambassade in de regio, terwijl Rusland Armenië voorziet van militair materieel, er de energiemarkt en de buitengrenzen controleert, en er beschikt over een militaire basis. Armenië onderhoudt een onmogelijke spreidstand tussen al die conflicterende belangen.

Van Tatev keren we terug tot Jechegnadzor en rijden van daar door naar Martouni aan de oevers van het meer van Sevan. Volgens Maxim Gorki, een vriend van Lenin die voortdurend overhoop lag met de communistische partij en die Armenië in 1928 bezocht, was het meer van Sevan een stukje hemel dat tussen de bergen op aarde was gevallen. Tot tien jaar geleden kleurde het meer azuurblauw, tegenwoordig heeft het onder invloed van een uitheemse algensoort een turquoise kleur. We rijden langs de oevers in noordelijke richting tot we de stad bereiken die dezelfde naam draagt als het meer, Sevan. Het schrijvershuis wordt ons als gastenverblijf door iedereen afgeraden, maar wat verder op de weg naar Dilijan vinden we een kamer in een voormalig Sovjetsanatorium. We bezoeken het schiereiland dat in vroegere tijden een ballingsoord was voor geestelijken die hadden gezondigd. Bovenop een rots staan een klooster en twee kerkjes die allebei meer dan duizend jaar oud zijn. Een mannenkoor zingt a capella gregoriaanse muziek, een lied over een God die alles vergeeft en niemand uitsluit. Binnen in de kerk is het donker, de ramen zijn niet meer dan smalle spleten in de massieve muren, de geur van kaarsvet is overweldigend. Vooral vrouwen blijken op zoek te zijn naar vergeving, de enige mannen die we zien zijn de novicen die samen het kerkkoor vormen. De Armeens-Apostolische kerk is vijftienhonderd jaar geleden afgescheurd van de andere oriëntaals-orthodoxe en rooms-katholieke kerken. Aan het hoofd staat de Catholicos, het equivalent van de paus. Alle kerken en kloosters lijken de Sovjettijden zonder veel beschadiging te hebben overleefd. Toen Simone de Beauvoir in september 1963 een bezoek aan Sevan bracht, schreef ze: ‘Politiek gezien […] is de Catholicos de invloedrijkste man van de republiek en natuurlijk steunt hij het regime onvoorwaardelijk, anders zou hij deze plaats niet bekleden.’ Na onze bezoeken aan Noravank, Tatevank en Sevanavank (‘vank’ betekent klooster) mogen we ons gelukkig prijzen dat de Sovjetleiders in Armenië pragmatisch zijn omgesprongen met de opium van het volk.

Misschien is Armenië daarom zo bijzonder. Het land werd bezet door de Byzantijnen, de Mongolen, de Perzen, de Seljuks, en later ook door de Ottomaanse pasja’s, de Russische tsaar en de Sovjets, er zijn oorlogen geweest, politieke moorden en aardbevingen, er waren periodes van armoede en hongersnood, volgens elke gangbare logica zou Armenië al lang van de kaart moeten verdwenen zijn, en toch zijn de Armeniërs erin geslaagd om hun eigenheid te bewaren, toch spreken ze al tweeduizend jaar dezelfde taal die een zelfstandige tak in de Indo-Europese taalfamilie vormt en die in 405 een neerslag vond in een eigen alfabet, ze geloven nog altijd in de God tot wie ze zich in 301 bekeerden, ze vieren evengoed nog regelmatig heidense feesten zoals Vartavar, het feest van het water, ze geven hun kinderen dezelfde namen die hun voorouders generaties geleden ook al aan hun kinderen gaven en ze koesteren de boeken en de verhalen die al duizenden jaren dat roemruchte verleden in herinnering houden.

 

 

De traditie als overlevingsstrategie

Van Sevan reizen we naar Tsaghkadzor, waar we net als Grossman logeren in het Huis van de Schrijvers, een statig gebouw met overal dikke, rode lopers, kristallen luchters, kamerbedienden en gangoversten in zwarte jurken met een witte, gladgestreken schort voorgebonden en een even wit kanten kapje op het hoofd, een immense refter waar elke gast zijn vaste plaats heeft en zowel ’s morgens, ’s middags als ’s avonds kan kiezen tussen boekweit, kebab en borsjtsj. In de inkomhal staat een minutieus gestemde piano waar ongeacht het uur van de dag zwaarmoedige muziek wordt gespeeld, de sfeer van de hoogtijdagen van Sovjet-Rusland hangt er in de gordijnen. Tsaghkadzor betekent ‘vallei van de bloemen’, maar als we ’s avonds het dorp uitwandelen en een eindje de natuur intrekken is daar niets van te merken. Zoals overal op onze reis hebben de heuvels een vale kleur, het weinige gras is afgegraasd. Op onze terugweg naar het hotel worden we op het dorpsplein door een paar oudere mannen aangesproken. Ze willen weten waar we vandaan komen, wat we in het dagelijkse leven doen, hoe de reis ons bevalt en ze bieden ons een glas aan. De ene vertelt over een neef die in Frankrijk woont, een tweede heeft het over de droogte, een derde zucht alleen maar. De dichter Osip Mandelstam verbleef in 1930 acht maanden in Armenië, op de vlucht voor de omklemming van de censuur in Moskou. Terwijl ik naar de oude mannen luister begrijp ik wat Mandelstam over zijn ontmoeting met de Armeniërs schreef: ‘Niets is leerzamer en aangenamer dan op te gaan in het gezelschap van mensen van een ander ras, waarvoor je achting koestert, waarmee je sympathie voelt, waarop je heimelijk trots bent, ook al ben je een buitenstaander.’ Het is precies het gevoel dat mij ook overvalt terwijl ik samen met de mannen nog een glas drink.

Overal rondom ons zien we tekenen van de moderne tijd en tegelijk is het onmogelijk om aan de traditie, de eeuwenoude cultuur, het verleden te ontkomen. Wanneer we Jerevan naderen moet ik weer aan Grossman denken: ‘Ik zie de Ararat, hij rijst op tegen de blauwe hemel, zacht, in tere lijnen, hij groeit als het ware uit de hemel en niet uit de aarde, als een verdichting van wolken en het blauw van de hemel.’ Ook Mandelstam bezong de Ararat in een van zijn gedichten: ‘En in Jerevan en Etsjmiadzin / Heeft de kolossale berg de lucht geheel verzwolgen, / Je zou hem moeten lokken met een ocarina / Of temmen met een fluit, zodat de sneeuw smelt in zijn muil. // En sneeuw en sneeuw en sneeuw bedekt het rijstpapier, / De berg stroomt naar mijn lippen. / Ik heb het koud. Ben blij…’. De Ararat, waarop de Ark van Noah aan het einde van de zondvloed tot stilstand kwam, is een litteken, een restant van het immense wereldrijk, van de vergane macht en glorie, een symbool van de Armeense cultuur, gelegen in het oosten van Turkije, een gebied dat volgens de Armeniërs historisch gezien aan hen toebehoort, zonder dat ze er evenwel toegang toe hebben. Toen schrijvers zoals Gorki, Mandelstam en Grossman door Armenië reisden lag de Ararat ook al in Turkije en ook toen al was de berg zowel een inspiratiebron voor poëtische expressie als een afgerukt lichaamsdeel dat onbereikbaar aan de andere kant van de rivier lag. Het is pas in Jerevan dat ik de zwaarwichtige aanwezigheid van de berg voel, de berg lijkt op wandelafstand te liggen, hij is onvermijdbaar en toch kan niemand erbij.

Of misschien is het de strijdlust van de Armeniërs, de overlevingsdrang, de veerkracht en de mentale weerbaarheid die zo tot de verbeelding spreken en die ervoor zorgen dat de cultuur overleeft. Misschien daarom ook dat uit de gratie gevallen Sovjetschrijvers zoals Grossman en Mandelstam zich zo door het land aangetrokken voelden. Grossman schreef in zijn reisverslag: ‘Op straat wordt er naar me geglimlacht: Barev… Barev dzez… (‘Dag… Goeiedag…’, JR). Mensen communiceren met me, ze vertellen over hun ongeluk, over hun leven. Ik hoorde het verhaal van Ivan, en Ivan, die mij een harde man leek, huilde. Ik werd uitgenodigd in een boerenhuis om wijn te drinken en over het leven te praten. In Tsaghkadzor is mijn boek gelezen, de bladzijden waren beduimeld. Dat betekent dat het zover is: ik ben hier een mens tussen de mensen.’ Ver van Moskou zorgde de menselijkheid ervoor dat de in ongenade gevallen schrijvers zich opnieuw mens voelden.

In Jerevan geniet ik van alle luxe waarover een bezoeker kan beschikken. Ik zit op het terras van Square One. Het café heeft wifi, op het televisiescherm dat aan de muur hangt speelt een Amerikaanse muziekzender, op de menukaart staan hamburgers en pizza’s. Een vrouw loopt bedelend langs het terras. Mandelstam in 1930: ‘Ach, Jerevan, Jerevan! Ben jij door een vogel geschilderd / Of heeft een leeuw je gekleurd, als een kind dat zijn tekendoos plundert?’ Er is in de afgelopen negentig jaar weinig veranderd, in Armenië heerst voor een buitenstaander nog altijd de zekerheid van de traditie en de daarmee gepaard gaande gemoedelijkheid, alleen de technologie is erop vooruitgegaan.

 

Geraadpleegde werken

 

Grossman Vasili, Reis door Armenië, Uitgeverij Balans, Amsterdam 2004.

 

Mandelstam Osip, Reis naar Armenië, Unieboek/Het Spectrum, Amsterdam 2001.

 

Zeeman Peter, ‘De Armeense cyclus van Osip Mandelstam’, in Filter 2:2 (1995), 52-61.

 

De Beauvoir Simone, Alles wel beschouwd, Agathon, Amsterdam 1983.

 

Arutyunyan Ruben, ‘Lake Sevan: A Miracle of Nature’, in Soviet Life, december 1980, 44-49.