Boekbespreking

Ludo Abicht *

Je moet het maar doen. De auteur is erin geslaagd een bijzonder complexe maar cruciale materie als het onderwijs in Vlaanderen op iets meer dan 200 pagina’s helder en onderscheiden weer te geven en daarbij, ondanks haar onloochenbaar engagement voor een beter onderwijs in de toekomst, wetenschappelijk objectief en journalistiek integer te blijven.

Dat het een complexe materie is kan je al afleiden uit de verschillende breuklijnen die reeds vanaf het begin door dit onderwijslandschap lopen:  gelovigen versus ongelovigen (“vrijzinnig” noemen beide kampen zichzelf), Vlamingen versus Franstaligen, autochtonen versus nieuwkomers, om nog maar te zwijgen van de nog steeds aanwezige klassentegenstellingen die ook vandaag nog de schoolkeuze van veel ouders bepalen.

Barbara Moens heeft, als onderwijsdeskundige voor de krant De Tijd, reeds jaren de ontwikkelingen binnen het onderwijslandschap en de aangekondigde heropflakkering van een nieuwe schoolstrijd gevolgd.  Voor dit boek heeft ze zich laten informeren door de belangrijkste managers en opiniemakers, de shakers and dealers van het hele verdeelde systeemIn haar voorstelling van de problematiek is ze zowel chronologisch als thematisch te werk gegaan, want je kan deze nieuwe “schoolstrijd” inderdaad slechts begrijpen vanuit de geschiedenis van de vroegere conflicten.  Merkwaardig genoeg zijn de spelers grosso modo dezelfde gebleven (Rooms-katholieken versus agnostici en atheïsten, conservatieven versus progressieven), maar deze traditionele termen moeten anders ingevuld worden.  Het gaat nog altijd om “de ziel van het kind”, maar dat “kind” bestaat intussen niet langer uit proletariërskinderen in de (gratis tot goedkope) officiële scholen en, aan de andere kant van de spoorweg, de kinderen uit de welvarende burgerij in de dure colleges en “betere” meisjesscholen.  De sociale opgang van die arbeiderskinderen heeft, onder meer door het onderwijs, plaatsgevonden, maar nu duiken er nieuwe tegenstellingen op die mede aan de oorsprong liggen van een nieuwe kloof.  De zorg voor de opleiding van deze nieuwe (autochtone zowel als allochtone) onderklasse heeft uiteraard geleid tot dringende pleidooien voor een grondige hervorming van het hele onderwijssysteem (“gelijke kansen en dus meer aandacht voor diegenen die met minder kansen geboren werden”), wat door de conservatieven vaak begrepen wordt  als het verlagen van de drempel en de teloorgang van de vanzelfsprekende kwaliteit van ons onderwijs op de wereldkaart.

Dat die kwaliteit van jaar tot jaar achteruitgaat zal niemand ontkennen.  De controverse (“schoolstrijd”) draait rond de oorzaken (“te veel pretpedagogie” versus “openlijk en vooral verborgen racisme”, zeg maar Bart De Wever tegenover Charles Ducal) en, vandaar, over de juiste remedies binnen een relatief beperkt budget (meer investering in het optrekken van de laagste groep tegenover het verdedigen van de kwaliteitsnormen°).  De kampen zijn gevormd en de strijd om “de ziel van het kind” kan beginnen.  Niet langer om er de eeuwige zaligheid van te garanderen, maar om met gemeenschapsgeld een nieuwe generatie van open, geïnformeerde, kritische én verdraagzame burgers op te leiden.

De auteur weegt een aantal principes en voorgestelde maatregelen tegen elkaar af, bijvoorbeeld  heikele punten als de kwalitatief én kwantitatief falende lerarenopleiding, de wildgroei aan niet les gevende “begeleiders”, “onderwijsdeskundigen” en HR specialisten, de vraag naar een algemeen centraal examen aan het eind van de middelbare school, de macht van de onderwijskoepels en hun al dan niet aantoonbare banden met politieke partijen.

Omdat ze geen pamflet schrijft en in geen geval éénzijdig is kan ze de voor- en nadelen van de voorgestelde maatregelen rustig en met de nodige afstandelijkheid bespreken, bijvoorbeeld die van de zogenaamd” “brede eerste graad” of de katholieke “dialoogschool” zonder meteen te oordelen. Voor wie nu al jaren de polemieken tussen de belangrijkste spelers volgt is dit een verfrissend en zoals gezegd verhelderend essay dat  (en hier neemt de recensent even stelling) liefst zo vlug en zo aandachtig mogelijk gelezen en besproken wordt, in de eerste plaats door de leerkrachten die deze aanpassingen en hervormingen zullen moeten waarmaken, want , zoals Goethe al wist, “grijs zijn alle leerplannen en pedagogische projecten van de directies, mijn vriend, maar groen als een gouden levensboom is de stemming van een goed geslaagde klas na een jaar hard werken.”

Barbara Moens,  De nieuwe schoolstrijd.  Hoe de toekomst van het onderwijs ons allen raakt, Polis, Kalmthout, 2019, 232 blz., ISBN 987 94 6310 420 3.