Guido Vanheeswijck *

Aan de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein wordt de uitspraak toegeschreven dat het mengen van taalspelen minstens zo gevaarlijk is als het mengen van giftige stoffen. Deze – behoorlijk scherpe – uitspraak was nochtans een verzachting van een eerdere uitspraak, die wereldberoemd is geworden en ontelbare malen is geciteerd: ‘Waarover wij niet spreken kunnen, daarover moeten we dan maar zwijgen’.

Met die uitspraak bedoelde Wittgenstein dat we praktische vragen moeten beantwoorden in termen van praktisch taalgebruik en boekhoudkundige vragen in boekhoudkundig taalgebruik. Technischer uitgedrukt: empirisch verifieerbare vragen (‘hoeveel stoelen heb ik nodig?’) en logisch deductieve vragen (‘hoeveel graden zijn de hoeken van de driehoek?’) krijgen een empirisch verifieerbaar antwoord (‘zes stoelen’) en een logisch deductief antwoord (180°). Maar existentiële vragen die te maken hebben met de zin van het leven, mogen we nooit beantwoorden in empirische of logische termen. Doen we dat toch – en hoe vaak is dat niet gebeurd? – dan zijn ravages en menselijke catastrofes doorgaans het gevolg. Laten we dan maar liever zwijgen, zo schreef vrijwilliger brancardier Wittgenstein achter de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog.

Later nam hij dus wat gas terug. We blijven immers toch nadenken over de grote vragen van het leven en erover zwijgen is geen haalbare optie. Daarom ontwikkelde hij zijn befaamde filosofie van de taalspelen. Elk domein heeft zijn eigen taalspel: economie, cultuur, religie, wetenschap, poëzie, enzovoort. Zaak was nu: elk taalspel in zijn eigenheid erkennen, aan geen enkel taalspel hegemonie verlenen en de diverse taalspelen niet met elkaar vermengen. Je voetbalt niet op een tennisveld en schaakt niet op een dambord.

In Vlaanderen en Nederland wordt de laatste jaren heftig gedebatteerd over de plaats van cultuur en onderwijs in onze samenleving, en over de financiering ervan. Wittgensteins oproep om taalspelen nooit te vermengen wordt daarbij steevast in de wind geslagen. Natuurlijk staat het economische taalspel niet helemaal los van culturele en pedagogische taalspelen: cultuur en onderwijs kosten nu eenmaal geld. Maar daarop slaat Wittgensteins oproep niet. Die gaat niet over de vraag of cultuur en onderwijs geld kosten. Zij is verbonden met de vraag op basis van welk taalspel je het geld gaat verdelen.

Je kan cultuur vatten in een cijfermatig taalspel: dat van kijkcijfers, leescijfers, verkoopcijfers, becijferde return on investment. Maar het taalspel van cijfers kan het wezen van cultuur nooit vatten. Het taalspel van cultuur hanteert beelden, woorden, suggesties, metaforen, subtiele talen. Wiskundige modellen analyseren geen poëzie en boekhoudkundige verslagen ontbreken in een poëziebundel. Je kan onderwijs vatten in een cijfermatig taalspel: dat van leerlingenaantallen, aantallen lesuren, inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, aantallen publicaties. Maar het taalspel van cijfers kan het wezen van onderwijs nooit vatten. Het leeft van inzet en empathie, menselijke uitwisseling, openen van werelden, suggereren van alternatieven, omgaan met succes en mislukking, tonen van weerloze waarde.

Opgesloten in de claustrofobische ruimte van het cijfermatige taalspel is het recente voorstel om hoger inschrijvingsgeld te vragen voor de economisch nutteloze opleidingen (archeologie, musicologie, kunstgeschiedenis, letteren, filosofie) en een lager inschrijvingsgeld voor de economisch rendabele richtingen een perfect logische keuze. In een wereld, gedomineerd door één enkel taalspel dat de hele werkelijkheid pretendeert te omvatten, is het zelfs de enig verstaanbare keuze. In die wereld wordt tegenspraak eerst hachelijk, vervolgens onmogelijk en ten slotte betekenisloos. Elk ander taalspel wordt uiteindelijk onverstaanbaar. Voor de mogelijkheid van een dergelijke wereld waarschuwde Wittgenstein.

Nutteloze vakken willen jongeren gevoelig maken voor de diversiteit van taalspelen en voor de specificiteit van hun regels. Taalspelen zijn als perspectieven die de rijkdom van een mysterieuze werkelijkheid kunnen tonen in haar oneindige diversiteit. Nutteloze vakken zoeken geen efficiëntie maar vinden soms betekenis, tokkelen op snaren van zin in een psychisch wankele wereld, raken schroomvallig het geheim van de wereld aan. Zonder nutteloze vakken verschrompelt de werkelijkheid tot een onttoverde wereld: cijfermatig beheersbaar en verstoken van betekenis. Zonder nutteloze vakken weten jongeren weldra niet meer wie Ludwig Wittgenstein was. En zal na één generatie niemand nog weten dat talen mengen gif mengen is.