Flashback naar het jaar 2017. Ik ben actief in het bestuur van PEN Vlaanderen, dat zich – als onderdeel van PEN International – verzet tegen het censureren van en het plegen van geweld tegen schrijvers. Op dat moment staan Irak en Syrië in het middelpunt van de politieke aandacht, en werken we met zijn allen aan het project ‘Polyfoon’, dat de schijnwerper richt op het literaire werk van gevluchte Syrische en Iraakse schrijvers, journalisten en dichters – collega’s die hier wonen. Journaliste Tine Danckaers is vaak in deze landen geweest en bezoekt als extern adviseur een van onze vergaderingen. Ik raak kort met haar in gesprek en ontdek vervolgens de journalistieke reportages die zij maakte samen met fotograaf Karim Abraheem, in opdracht van het tijdschrift MO*. De reportages zijn diepgaand onderzocht, prachtig in beeld gebracht en met veel kleur en warmte geschreven. Ik voel me getransporteerd naar andere plekken, ik leer door Tine Danckaers’ interviews en door Karim Abraheems foto’s mensen van elders bijna persoonlijk kennen.[1] Enkele jaren later, net na de coronaperiode, grijp ik de kans aan, in mijn eigen stad, Antwerpen, een expositie van zijn werk te bezoeken. We maken kennis. Sindsdien volg ik zijn projecten. Het is zomer 2024 en Abraheem exposeert in Brussel. Hij nodigt me uit om te komen kijken.
Biografie
Misschien eerst een korte biografie. Karim Abraheem (*1952) is een Iraakse fotograaf die in Brussel terechtkwam als politiek vluchteling voor het regime van Saddam Hoessein. ‘Het was eind 1979, enkele maanden voor het uitbreken van de oorlog met Iran. Ik had, als licentiaat in de politieke wetenschappen, grote moeilijkheden met het regime’, vertelt hij in een interview met Bruzz.[2] Mensen met linkse ideeën werden met argwaan bekeken en waren hun leven niet veilig. ‘Ik zag maar één uitweg: vluchten.’ Eenmaal in België is hij onmiddellijk verder gaan studeren, aan de ULB, waar hij zijn diploma Ontwikkelingssamenwerking behaalde. Hij vond een baan als nachtsurveillant in een internaat in Ukkel, en streek neer in Sint-Gillis, waar hij nog altijd woont. Zijn baan op het internaat heeft hij helaas niet kunnen houden, hij kwam terecht in de werklozensteun. Toen besloot hij fotografie te gaan studeren aan de Academie voor Beeldende Kunsten van Anderlecht. Hij maakte voor MO* reportages in Irak, Egypte en Tunesië. Hij portretteerde in periodes van turbulentie, onzekerheid en verandering niet zozeer de politieke crisis, wel het dagelijks leven van gewone mensen. Dat doet hij nog steeds. Ook hier in België, en in de steden die hij bezoekt zodra hij kan. Venetië, Sevilla, Athene, maar ook Gent, Amsterdam, en zijn thuisstad Brussel.
Lijnen in Fes
Wat zie ik? Ik ontwaar allerlei mensen in een rokerig sfeertje. Dit is duidelijk Noord-Afrika, waarschijnlijk Marokko.
Ik kijk langer, beter, en zie – nee, ik ruik ze, de nauwe, vochtige, labyrintische, levende straatjes van de souk in Fes, waartussen zich ergens de beroemde leerlooierijen en verfbaden schuilhouden, de Chouara tanneries. Vermoedelijk waren ze al in de vroege twaalfde eeuw in bedrijf, en dat zijn ze vandaag de dag nog steeds. Ik zie de koopwaar, de ontzaglijke bergen koopwaar, zo veel tassen en lederwaren dat het zonlicht van boven maar nauwelijks doordringt tot de plek van de kernhandeling, het kopen. Want daar draait het in deze Marokkaanse souk allemaal om, om kopen. Om geld dat van hand tot hand gaat, een leren tas die van hand tot hand gaat. Ik zie twee jongedames, vermoedelijk Europees, die zijn gekomen met interesse in de aanschaf van een nieuwe tas, maar die in de overweldigende chaos van de uitstalling niet weten waar te kijken. De situatie is misschien ook een tikje intimiderend, Europese dames bevinden zich niet elke dag op schimmige plekken in een labyrint vol vreemde mannen… Durven zij, of durven zij niet? Voelen ze zich opgelaten? Bekeken? Rechts op de foto zitten, half verscholen in de duisternis, vier kooplieden. Zij kijken niet rechtstreeks naar de dames, al zijn ze zich van elke beweging van de potentiële klanten ongetwijfeld donders goed bewust. Twee ongeïnteresseerde passanten, mannen, vermoedelijk eveneens toeristen, passeren op de linkerkant van de foto. Zij kijken niet. Een oudere man, ook toerist, draagt een grote Nikon om zijn nek en lijkt eveneens door de dames heen te kijken. De enige die echt naar de dames kijkt, is de camera – zijn wij – ben ik nu. Al gauw ontwaar ik een klassieke compositie in deze foto. Ik teken met mijn grafisch programma twee lijnen over de foto. En wat schetst mijn verbazing: de lijnen kruisen zich exact op de handen van de voorste jongedame, de meest geïnteresseerde dame, de dame die de ogen opslaat naar wat haar in ruil voor een bedrag aan dirhams aangeboden wordt.
Dit is het centrum van de foto: de hand. Als ik inzoom op de foto zie ik dat zij haar handen losjes bijeen heeft, bijna ineengevouwen alsof zij even overweegt om tot bidden over te gaan. Is het een religieus moment? De neergeslagen ogen van haar vriendin, ik zou haar ‘De Kuisheid’ kunnen noemen, lijken hier voorzichtig een bevestiging van te zijn. Maar zou de daad van het kopen hier een religieuze betekenis kunnen hebben? Gaat deze foto over het heilige kapitalisme? Zou hij een kritiek zijn op de hebzucht? Nee, daar is hij te mooi voor. Nog nader onderzoek toont me dat ook de handen van de kooplieden alle op één lijn staan. De kern van de foto is de hand, maar ook de blik. De spanning tussen interesse en desinteresse. De spanning tussen willen en niet-willen. De kijkrichting. ‘Le regard’ is niet voor niets de titel van de expositie waar ik me momenteel bevind. Kijkt de ene dame actief naar buiten, naar wat deze omgeving haar aan nieuws kan verschaffen, de andere dame kijkt veeleer naar binnen, naar wat de vriendinnen reeds hebben (of zijn), en is misschien eerder gericht op het behoud daarvan. Misschien is de daad van het kopen, of zelfs de overweging om tot die daad over te gaan, in zijn kern te herleiden tot het hebben van interactie met haar omgeving. Gaat de foto hierover? Over open staan, over het overgaan van een grens? Draait deze foto om de durf om via de blik en de hand een betrekking of interactie aan te gaan met de vreemde omgeving, met het vreemde? Een antwoord komt er niet, en dat hoeft ook niet. Even wonderlijk als de ontdekking van de zeggingskracht van de handen hier, is wel de vraag hoe de fotograaf in een fractie van een seconde een dergelijke compositie heeft weten te realiseren. Ook daar krijg ik natuurlijk geen antwoord op, het wordt me alleen duidelijk dat ik hier te maken heb met een knap vakman.
Het dier, mijn vriend
Een andere foto die me in deze expositie opvalt, is deze.
Deze jongen kijkt naar me (ja, hij keek naar de camera, inderdaad, maar nu ik naar de foto kijk is de camera het membraan geworden tussen mij en de jongen, hij en ik ontmoeten elkaar in de camera) op een gelijkwaardige manier: niet aanvallend of dominant, niet bang of ontwijkend. Ik voel een zeker vertrouwen. Hij lijkt me iets te willen tonen, hij lijkt zijn geliefde dier aan me te willen voorstellen: ‘Kijk, dit is mijn mooie rund, dit is mijn vriend, het warmbloedig dier waar ik hele dagen mee doorbreng.’ Hij vertrouwt het rund door en door, dat is zichtbaar. Hij durft er dichtbij te zijn, er tegenaan te leunen, het hoofd vast te nemen, en wat zie ik nu… – ook hier word ik geholpen door de compositielijnen –de jongen durft zelfs zijn vinger in de bek van het beest te steken. Ook op deze foto staat de hand centraal!
Maar moet ik die grensoverschrijdende vinger duiden als penetratie? Nee, besluit ik, een seksuele betekenis zie ik hier niet in. Wel is de scène zintuiglijk. De wind waait door het haar van de jongen. Er is wind, er is aarde, er zijn vliegen, ook hier hangt een geur, er zijn strootjes. De dikke vacht van het rund is voelbaar. De vinger mag daar zijn. Dat vertrouwen is mooi. Zijn wij nog ooit zo dicht en vredevol bij een dier? Hoeveel tijd spenderen wij zo intensief in de kalme nabijheid van dieren? Hoe dichtbij het leven kom ik als ik hiernaar kijk. De foto doet een beroep op mijn herinneringen. De tijd dat mijn zusje en ik met onze moeder verse koemelk gingen halen bij de boer, en bij kalfjes in de stal mochten. Ook in deze foto weer, net als in de foto uit Fes, voel ik dat ik getuige ben van iets wat bijna-heilig is, maar heilig op een aardse manier: er is een kostbare verbinding tussen mens en dier. Mens en dier horen samen, en zijn hier op hun plaats. Is er ook verbinding met iets hogers?
Dan denk ik toch vooral aan mythen. De relatie tussen mens en rund is, interessant genoeg, vaak onderwerp geweest van mythologische vertellingen. Vaak staat het rund symbool voor de zachtheid en voor de vruchtbaarheid. In de Ierse Cattle Raid of Cooley, een epos in de Ierse mythologie, ook wel ‘de Ierse Ilias’ genoemd, komt een stier voor, ‘The Brown Bull of Cooley’ genaamd. Daar draait de vertelling vooral om bezit, maar ook om transformatie. Wonderlijk genoeg veranderen mensen in deze vertelling in wormen, die op zeker ogenblik door runderen worden opgegeten en vervolgens – in de buiken van de runderen – in kalveren veranderen. Als ik met deze kennis opnieuw kijk naar de vinger van de jongen, zie ik een vormverwantschap. Stel dat vinger en worm één en dezelfde zijn. Dan verandert de menselijke vinger binnen het verhaal van de foto straks in een kalf.
Niet alleen in Zuid-Irak, waar deze foto werd genomen, ook in India is de koe van groot symbolisch belang. Hij wordt er te allen tijde gerespecteerd – ik heb bussen, voetgangers en fietsers gezien die koeien kalmpjes aan lieten voorgaan in het verkeer. Runderen mogen er vrij ronddwalen, ook in de stad, en worden door het volk belangeloos gevoed (en zelfs met kleurige verf versierd). De koe wordt vereerd omdat ze melk, lassi (een yoghurtdrank), ghee (geklaarde boter), urine en mest produceert. Het mengsel van deze vijf elementen zou de ziel en het lichaam zuiveren. Bij de hindoes wordt de koe ook geassocieerd met Krishna, de god met de blauwe huidskleur die als kind samen met enkele koeherders leefde en meer dan duizend gôpi’s (koeherdersdochters) verleidde. Is die vinger in de bek van de stier dan toch seksueel te interpreteren? Of duidt de vinger in de bek toch meer op het thema van het voeden? Wie voedt wie eigenlijk? De koe de mens, of de mens de koe?
Vermeer opnieuw
De volgende foto die ik wil uitlichten is deze.
De foto werd gemaakt in het beroemde Brusselse café ‘Goudblommeke in Papier’, het café waar Pierre Alechinsky, René Magritte en Hugo Claus hun glazen leegdronken en waar ideeën werden uitgewisseld over kunst: Cobra, surrealisme, Art Brut… Nog altijd. En nog altijd is de sfeer er prachtig. Het licht in de foto is zacht, maar toch zijn de lijnen, contouren en details scherp. De foto doet me mede daardoor, maar ook door het kleurcontrast tussen het romige geel en het koele blauw, meteen denken aan Vermeer. ‘Het meisje met de parel’, ja. Maar ook ‘Het melkmeisje’. ‘Heb je dit bewust zo geënsceneerd?’ vraag ik Abraheem. ‘Nee’, zegt hij, ‘ik ken Vermeer wel, ik ken Delft, en ik kende Emma ook; ik wilde haar in dit café fotograferen, dat was mijn eigen voorstel. Maar ik heb me niet bemoeid met haar kleding. Aanvankelijk had ze bovendien een trui aan. Dus ik heb haar eerst gefotografeerd met trui. Maar toen ik haar op het schermpje van mijn camera de foto’s liet zien, besloot ze de trui uit te doen. En daar kwam dat blauwe shirtje tevoorschijn. Puur toeval.’
Toch zijn er enkele eeuwen overheen gegaan. Emma draagt een goedkoop oorbelletje uit een massawinkel; het meisje draagt een unieke parel. Emma draagt een shirt uit een warenhuis; het meisje draagt kleding die speciaal op haar lichaam gesneden lijkt te zijn. En Emma is moe. Terwijl het meisje nog fris is. De sensualiteit echter is in beide beelden aanwezig. Maar een vermoeide sensualiteit is heel anders dan een frisse sensualiteit. Heeft ze een zware dag gehad? Verklaart dat de spanning in haar linkerhand? Wat voor werk zou ze doen? Zegt Emma’s vermoeidheid iets over deze tijd?
Ogen op de moskee
En dan deze spannende foto! Karim Abraheem fotografeerde deze scène in de Limburgse plaats Beringen, in de Turkse moskee aldaar.
Het meisje dat naar beneden kijkt is een Vlaamse; de mannen beneden hebben Turkse roots. Velen van hen werkten in de jaren zestig in de mijnen. Het meisje is als een bij op een veld bloemen afgekomen, lijkt het: ‘Welke wereld gaat er híer voor mij open?’ Ze zit op haar knieën, net als de mannen beneden. Maar toch is er een verschil: haar benen, haar rug, haar ledematen, ze zijn nog buigzaam en lenig. Het meisje zit niet in een raster, in rijen. Haar houding toont haar vrijheid. De kromming in haar houding en de losse plooien in haar jurk tonen ons dat. Het meisje staat tegelijk symbool voor de jeugd; de ouderdom zit beneden. Ze lijkt zomaar te zijn binnengewandeld en de scène beneden toevallig aangetroffen te hebben. Ze lijkt gefascineerd door de gebeden beneden, door de teksten misschien, of door gezang, het hele ritueel. Zou ze begrijpen wat ze ziet? Wat neemt ze waar, als ze zonder enige voorkennis is? Is haar blik volstrekt open, zonder vooringenomenheid? Is er een verschil tussen het betreden van een moskee zonder of mét voorkennis?
Ontmoetingen
Daar gaat het telkens om, in de foto’s van Karim Abraheem: om de ontmoeting met het onbekende. Of dit nu in een souk in Marokko is of in een gebedshuis in Beringen. De foto’s gaan over de schoonheid van gewone mensen, net als in de schilderijen van Vermeer, en tonen daarmee Abraheems humanistische oproep, de ander in zijn waarde te laten, tolerant te zijn en het geluk van eenieder te respecteren. Het ruime kader dat Abraheem kiest voor zijn portretten, maakt dat de foto’s verhalen gaan vertellen. Een armband, een dier, een fiets, een paraplu, een bepaald kledingstuk, al die schijnbaar betekenisloze zaken in deze wegwerpmaatschappij, ze zijn niet niets, lijkt Abraheem te zeggen. Ze vertellen elk hun unieke verhaal. Mits je je openstelt voor de schoonheid van het nieuwe, het onbekende. Deze foto’s nodigen tot een dergelijke openheid van geest.
Nog tot 27 augustus is de bescheiden expositie van Karim Abraheem hier te bezoeken. Wat mij betreft is het tijd voor een grote expositie, met nog veel meer werk.
La Perche
Chaussée de Forest 183
1060 Saint Gilles, Brussel
Telefoon 02 – 539 1520
[1] https://www.mo.be/reportage/de-beeldenstorm-van-bagdad2017
https://www.mo.be/blog/tussen-bommen-en-brood
https://www.mo.be/reportage/zonder-onderwijs-cre-er-je-extremisme
[2] https://www.bruzz.be/samenleving/wonen-brussel-karim-abraheem-56-fotograaf-2008-02-02
Annemarie Estor is cultuurwetenschapper en doctoreerde op een proefschrift over literatuur en wetenschap aan de Universiteit Leiden. Als dichter publiceerde zij tot op heden zeven dichtbundels. Deze werden bekroond met de Herman de Coninckprijs 2013, de Jan Campert-prijs 2018 en de Frederick Turner Prize 2024. Zij was redactiesecretaris bij Streven van 2010-2019 en is nu freelance tekstredacteur.