Kafka und kein Ende möglich

Het is een van de bekendste korte verhalen van Franz Kafka: een muis wordt door een hongerige kater opgejaagd. De ruimte waarin dit geschiedt wordt steeds enger, tot de wanhopige muis ten slotte in een hoek geduwd wordt en – hap! – door de triomferende kater voorgoed meegesleurd. Het is een tragisch verhaal dat op minstens vier manieren kan worden geïnterpreteerd: eerst identificeren de lezers zich met de arme hulpeloze muis, maar na een tijdje worden ze door de dynamiek en opwinding van de jacht gegrepen en kruipen ze het als het ware in de huid van de jager; daarna worden ze gewaar dat het hier om fictie gaat en bekijken ze het voorval eerder vanuit het standpunt van de verteller, tot ze tot het inzicht komen dat ze per slot van rekening alleen maar naïeve lezers zijn die zich door de vertelstijl van de auteur hebben laten meeslepen. Wanneer ze daarna meer teksten van die Kafka lezen, beseffen ze dat het bijna altijd over dezelfde tragedie gaat. Bijvoorbeeld: een getalenteerde maar overgevoelige jonge man uit de Praagse burgerij tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw wordt op een dag zomaar door zijn vader ter dood veroordeeld, en kan blijkbaar niet anders dan gehoorzamen. Hij springt van de brug over de Moldau, terwijl het Praagse leven onverschillig gewoon doorgaat. Een andere even welopgevoede zoon uit hetzelfde milieu begaat een serieuze grensoverschrijdende fout en wordt naar Amerika gestuurd, de plaats waar in die tijd alles nog mogelijk is en er niet te veel pijnlijke morele vragen worden gesteld. Maar het romantische Amerika van de Indianen en cowboys is intussen reeds lang verdwenen of heeft in feite bijna alleen als mythe bestaan. De ongelukkige jongeling komt dan ook terecht in een al even mythisch Oklahoma, in werkelijkheid een soort van reservaat voor verslagen Indianen en allerlei losers. De roman, Amerika (of De Vermiste of De Verdwenen man) werd nooit voltooid, maar je kan wel raden dat het geen happy end zou zijn geweest.

We zijn hier op een patroon gestoten dat gemakkelijk kan worden ingevuld, vooral omdat die boeken en verhalen met zoveel realisme zijn geschreven dat je er als het ware onontkoombaar mee wordt geconfronteerd. Net als in het kat-en muisverhaal kan je als lezer het lot van de verschillende personages aanvoelen als iets dat ook jou kon overkomen en dat je echt niet kon vermijden. Je bent een geacht lid van een achtenswaardige familie in een betere Praagse wijk, tot je ontdekt dat je ouders en zus je eerder als een afzichtelijke kakkerlak beschouwen, terwijl jij hen steeds meer gelijk moet geven. Tot je uitgedroogd en eenzaam in je kamer sterft en je stoffige karkas in de vuilnisemmer wordt gegooid. Waarna het hele gezin als het ware herademt en het mooie leven kan beginnen. Het patroon herhaalt zich, wanneer een hardwerkende, plichtsgetrouwe en welopgevoede zoon op een dag de officiële mededeling krijgt, zich bij het gerecht te melden. Omdat de jongeman weet dat deze dagvaarding op een vreselijke en absurde vergissing berust, doet hij een beroep op alle officiële en persoonlijke instanties om zich te rechtvaardigen. Maar overal stoot hij op onbegrip en onwil, van zijn collega’s tot het gerecht en de kerk, tot hij er uiteindelijk uitgeput de brui aan geeft en op een onmenselijke manier wordt geëxecuteerd, waarbij het er erg op lijkt dat zijn aanklagers in feite gelijk hadden. Want dit Proces, zoals deze tweede grote roman van Kafka heet, begint wel griezelig herkenbaar te lijken op de tragedie die iets later in de realiteit heeft geleid tot de racistische moord op de drie jongere zussen van Kafka tijdens de Sjoa, al leefden de Tsjechische joden in zijn tijd relatief veilig in het Oostenrijk-Hongarije van de periode vóór de Eerste Wereldoorlog. Alsof de dreiging die over de joodse tijdgenoten van Kafka hing, een generatie later ook werd uitgevoerd.

Een laatste voorbeeld van ditzelfde absurde en toch bijna hyperrealistisch herkenbare patroon is uiteraard de eveneens onafgewerkte roman Het Slot, waarin een landmeter terechtkomt in een heel normaal dorp dat echter vanuit een onzichtbaar slot wordt gecontroleerd. Het slot is onzichtbaar, maar is overal aanwezig en de jongeman probeert, opnieuw, wanhopig in contact te komen met zijn almachtige opdrachtgevers, tot hij hoogstwaarschijnlijk even tragisch aan zijn einde komt als de verwante figuren uit de andere romans en verhalen. In Amerika heet de protagonist Karl Rossman, in Het Proces Joseph K. en in Het Slot gewoon K. Voor de kleine vriendenkring in Praag en het Duitse taalgebied was het verband tussen zijn zogeheten ‘absurde of surrealistische’ fictie en zijn persoonlijke leven overduidelijk, want soms verwees hij naar zijn verhalen als bijvoorbeeld De Gedaanteverwisseling (1912) als anekdotes uit zijn familiekroniek, maar het merkwaardige is dat die kring zich nog steeds blijft uitbreiden, alsof Kafka ons en ons leven in 2024 beschrijft, alsof hij nog steeds onder ons is, of, sterker, alsof wij in het Praag van vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog zouden leven. Daarbij kwam nog, als scheve kaars op de taart, dat men in 1971, toen ik in Praag studeerde, minder over hem wist of mocht weten dan een doorsnee Japanner of Afrikaan: de overheden allerhande hebben intussen al voor veel meer ‘kafkaeske’ toestanden gezorgd dan Kafka zich kon indenken.

 

Drie vervreemdingen en één vraag

Om te beginnen behoorde Kafka tot de Duits sprekende burgerij in Bohemen, een overblijfsel van een kaste van ambtenaren en bedienden van het oude Kakanië (een spotnaam voor de ‘keizerlijke en koninklijke’ Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie). Deze klasse, die zich een beetje afzijdig hield van het toen bruisende Tsjechische nationalisme en cultureel-economisch kan vergeleken worden met de vroegere Frans sprekende ‘franskiljons’ in Vlaanderen, beschouwde zichzelf terecht als verbonden met de grote Duitse cultuur. Omdat hij wél het Tsjechisch beheerste en op een bepaald moment in zijn leven anarchistische groepen frequenteerde die afstand hielden van dit nieuwe nationalisme kan men zeggen dat Kafka niet in splendid isolation leefde, maar internationaal de vinger op de pols hield van de grote Europese culturen en dus onvermijdelijk van het modernisme. Maar om daaruit meteen te besluiten dat hij volledig in het Tjechische leven van zijn tijd opging is dus een stap te ver.

Binnen die Duits sprekende, hoog opgeleide minderheid bestond er ook een zichtbare breuk tussen de etnische Duitsers (en Oostenrijkers) en de al dan niet geassimileerde of op zijn minst geïntegreerde joodse minderheid. Vergeet niet: dit was de periode waarin de jonge journalist Theodor Herzl boudweg voorstelde dat alle joden in het keizerrijk-koninkrijk zich op een Paaszondag massaal zouden laten dopen om het antisemitisme voorgoed uit te schakelen. De latere leider van het zionisme was trouwens niet de enige die dit voorstelde. Intussen kwamen Franz en zijn vrienden ook geregeld in contact met antisemitische pesterijen en soms vechtpartijen met niet-joodse tegenstanders die de joden vakkundig van hun illusie in een snelle en rimpelloze integratie genazen. Ook Kafka noteerde die uitingen van Jodenhaat, maar voelde zich, in tegenstelling tot zijn vroegere vriendin Felice Bauer, niet meteen geroepen om bijvoorbeeld als ‘nieuwe Jood’ naar Palestina uit te wijken. Bovendien berustte zijn aangeleerde ‘joodse identiteit’, zoals we nog zullen zien, eerder op culturele gebruiken en gewoonten die nog weinig te maken hadden met het enthousiaste messianisme van zijn Asjkenazische, overwegend Chassidische voorouders in de traditionele shtetls, de streng getolereerde joodse ‘vrijplaatsen’ in Oost-Europa.

De derde vervreemding was van persoonlijke aard: hoe reageerde een generatie die door hard werken en een soms vér gaande integratie in de grote niet-joodse wereld werd getolereerd op de beroepskeuzes (of het gebrek eraan) van een aantal van haar meest getalenteerde zonen, jongens die ‘alles gekregen hadden’ om nóg beter in het leven te slagen dan hun ouders, maar al die moeizaam opgebouwde arbeid en goede wil van hun grootouders en ouders de rug toekeerden om ‘artiest’ te worden? Het zou pas echt ‘kafkaesk’ geweest zijn, als de vader van Franz echt de kans had gekregen om zijn versie van hun verhouding te beschrijven en zijn zoon van zijn kant van ondankbaarheid en gebrek aan verantwoordelijkheid, noem het volwassenheid, te beschuldigen.

Uit deze summiere beschrijvingen van de belangrijkste vervreemdingen wordt de vraag steeds relevanter, waarom telkens nieuwe generaties van lezers en commentatoren, specialisten en leken ontstaan die zich volkomen door Kafka voelen begrepen. Wellicht werden velen van hen aanvankelijk getroffen door de kennismaking met de wondere wereld van het Europese jodendom vóór de Sjoa, maar dat volstaat niet als verklaring, want er bestaat een groot verschil tussen fascinatie met een bepaalde andere cultuur en de toenemende (on)zekerheid dat Kafka het specifiek over jou en je problemen heeft. Wellicht kan een confrontatie met zijn ‘aforismen’ hierop een bevredigender antwoord bieden?

 

Kunnen aforismen de huidige wereld redden? Of: wie bewandelt nu de ware weg?

‘De ware weg loopt over een touw dat niet in de hoogte gespannen is, maar vlak boven de grond. Het lijkt eerder bedoeld te zijn om te doen struikelen dan om te worden bewandeld.’ (Aforisme 1)

Franz Kafka, die toen al wist dat hij niet lang zou leven, verbleef tussen september 1917 en april 1918 acht maanden in het huis van zijn zus Ottla in het dorpje Zürau in Bohemen. Hij schreef daar 100 aforismen die vandaag heel sober en bescheiden als Die Zürauer Aphorismen worden gepubliceerd. In 1931, zes jaar na de dood van Kafka in 1924, had zijn vriend Max Brod de tekst al eens uitgegeven onder de imposante titel Betrachtungen über Sünde, Leid, Hoffnung und den wahren Weg. Dat zegt in feite meer over Brod dan over Kafka, want Brod wilde van zijn vriend ongevraagd één van de leidende denkers van zijn tijd maken. Wat ook gelukt is, maar niet dank zij of in de zin van Brod. De huidige titel, die ons herinnert aan De Oostakkerse Gedichten (1955) van Hugo Claus, is veel meer toepasselijk dan die van Brod, die meteen een Summa van Theologie en Moraal suggereert. Zürau had in die tijd zowat hetzelfde culturele gewicht als Oostakker in de jaren 1950.

De reeks wordt niet in hoofdstukken opgedeeld, want het is aan de lezer, net zoals het aan de auteur moet zijn gelegen, om zelf het verband tussen enige of alle van deze korte tot heel korte teksten te zoeken. Dat er een verband is wordt duidelijk, want heel wat thema’s en metaforen komen later ook voor in de grotere teksten die hij in de jaren nadien heeft geschreven, maar over het algemeen niet gepubliceerd. Wanneer we naar die verbanden zoeken, vinden we stof voor een aantal interessante doctoraatsscripties die er ongetwijfeld nog zullen komen. In dit inleidend essay wil ik er een paar bespreken die wellicht ons inzicht in de teksten van Kafka kunnen illustreren of verhelderen, of in elk geval verdiepen.

 

Godsdienst en de Bijbel, maar welke?

‘Waarom klagen we over de zondeval? Daarom zijn we niet uit het paradijs verdreven, maar omwille van de boom des levens, zodat we er niet van eten.’ (Aforisme 82)

We weten dat Franz Kafka, zoals in die familie van hem werd verwacht, zijn Bar Mitsva heeft gevierd en dat hij hoogstwaarschijnlijk tijdens de Hoge Feestdagen (zoals Nieuwjaar of Rosj Hasjana, Jom Kippoer of de Grote Verzoendag, en Pesach of Pasen) de diensten in de synagoge zal hebben bijgewoond, maar deze trouw aan de traditionele gebruiken en gewoonten had weinig te maken met zijn latere interesse voor de Hassidische vroomheid die vooral was geïnspireerd door hun vertrouwdheid met de Joodse mystiek of Kabbala en die hij onder meer had leren kennen via reizende Oost-Europese theatertroepen. Want in dit en andere, verwante aforismen is God niet de welwillende almachtige Heer (Adonai), maar eerder een chagrijnig personage dat zijn eigen schepsels op veilige afstand hield. We vinden deze figuur onder meer terug in de verhalen over en rond de toren van Babel, waar de spraakverwarring niet meer was dan een strategie om de blijkbaar voor God bedreigende eenheid van alle mensen te verhinderen, want wie wil nu niet van de Boom des Levens eten?

Aforisme 84 gaat nog een stap verder:

‘We werden geschapen om in het paradijs te leven, het paradijs was voorbestemd om ons te dienen. Onze bestemming werd veranderd: dat dit ook met de bestemming van het paradijs zou zijn gebeurd wordt niet gezegd.’

Vanuit de gebruikelijke religieuze interpretatie is dit niets minder dan vloeken in de synagoge, want het gaat hier duidelijk om een valse belofte. ‘Men’ heeft de voorbestemming van het paradijs veranderd, maar dat werd niet meegedeeld en dat uitgerekend in een religie die zichzelf heel trots een openbaringsgodsdienst noemt. Inhoudelijk komen we hier al heel dicht bij de conclusie van de arme ter dood veroordeelde Joseph K. in Het Proces, die moet bekennen dat de hele schepping één leugenachtige wanorde is geworden.

Onze illusie, dat we niet echt verantwoordelijk zijn voor de miserabele toestand van deze wereld en dat we ons altijd op veilige afstand kunnen houden, wordt in Aforisme 103 stukgeslagen, want er is geen ontkomen aan.

‘…misschien is uitgerekend dit zich op afstand houden het enige leed dat je had kunnen vermijden.’

Met andere woorden: net in die vrijwel enige situatie, waarin je wél een positief verschil had kunnen maken, heb je jammerlijk gefaald. Het is een indruk die je door de lectuur van het werk van Kafka, als een opdracht, in feite als je enige opdracht hebt gekregen, maar waarin je jammerlijk bent mislukt. Het zijn de woorden van de priester aan Joseph K. in een van de laatste hoofdstukken van Het Proces: in je leven heb je maar één cruciale opdracht gekregen, maar om alle redenen die je in zowat alle teksten van Kafka en diens geestgenoten hebt gelezen, ben je net daarin verloren gelopen. Het is met andere woorden geen wonder dat zijn werk zo’n centrale rol is gaan spelen in een wereld waarin je de schuld niet eenvoudigweg kunt afschuiven op andere mensen of menselijke instellingen als de staat, het gerecht, het gezin of de godsdienst.

We zouden het met een nieuw aforisme kunnen formuleren: ‘in een rationele, seculiere, existentiële en illusieloze wereld ben uitgerekend jij verantwoordelijk voor de rotzooi die je terecht veroordeelt. Maar de avond is gevallen en ik moet nu de poort sluiten. En doe asjeblieft jezelf de eer aan geen wonder te verwachten. Zelfs jij bent niet slim of sluw genoeg geweest om te beseffen dat het ontkennen of minimaliseren van dit universele dilemma je allerzwaarste vergrijp is geweest.’

     

Wie knoeit is dapper
De metafysica van Moby-Dick
Het spoor dat achterblijft
Ziekte en Engagement
Quinten Weeterings en de Posthistoire
Psychiatrische experimenten
Éric Michaud
‘Het is mijn innerlijk kind’
Brideshead Revisited en het katholicisme
Vagina monetaria dentata. Over onwelvaart van Steve Marryt
Mijn Queer Kruisweg
Cirkels in steen
Betje Wolff springlevend
Maart 1678: De eerste moderne roman?
Rory Stewart, Politics on the Edge: boekbespreking
Kafka und kein Ende möglich
Januari 1677: de laatste première van Racine II
Culturele revolutie in het land van Kafka en...
December 1674: de laatste première van Pierre Corneille
Hommage aan Eileen
Waarom de klassieke tragedie haar publiek niet verveelde
De dood van een soldaat. Verteld door zijn...
Metamorfosen. Voorpubliatie uit het nieuwe boek van Emanuele...
Het kleedje voor Hitler: een boekbespreking
Proefvluchten naar een verdwenen wereld
Het leven van Maynard K.
De blijvende inspiratie van Stefan Zweig. Literatuur als...
Vervuld door het onzegbare. Over drie gedichten van...
Michael Ignatieff: The Russian Album
De eeuwige actualiteit van het verleden: Het Adrianus-dossier