Het lezen van poëzie wordt traditioneel beschouwd als een daad van contemplatie: proevend, herlezend, wegleggend, tastend, belevend, mijmerend, opnieuw ter hand nemend, nog eens herlezend, maar nu zachtjes, hardop, langzamer, sneller, achterstevoren, op de kop, enzovoort. Tot de tekst landt in je aderen, in je weefsels, en jij, op onmeetbare wijze verrijkt, weer verder kunt. De eerste titel van het eerste gedicht in een dichtbundel als volgt formuleren, is dus als een trap in een tabernakel:
[leestijd: minder dan twee minuten]
Deze aanduiding, tegenwoordig veel gebruikt door de makers van online media, in feite een exponent van de frase ‘time is money’, past in een modus vivendi waarin we niet langer het risico willen lopen, geboeid te raken door een veel te lange of moeilijke tekst. Door zo’n tekst afgeleid worden en je eigenlijke targets niet halen, is binnen deze leefwijze onacceptabel.
Voortbordurend op dit eerste statement over tijd en geld – we zijn nota bene pas bij de eerste regel van de bundel – gaat de dichter verder:
Afhankelijk van het lettertype
is het gelezene ieders bezit
of niet te bezitten.
Ik onttrek het aan het collectieve
en maak het hier tot een product.
Waarmee hij niet alleen rechtstreeks de aandacht vestigt op de tekst als materieel en typografisch maakwerk – waarom staat alles zo hard in vet, en waarom is er gekozen voor een zo weinig tot de verbeelding sprekende schreefloze letter? – maar ook op de dichter als producent in een kapitalistisch systeem. Hij gaat bovendien verder, de lezer erop te attenderen dat hij bestolen wordt:
Ik gebruik ieders woorden,
ieders tekst.
Wil je deel zijn van de ervaring
haal je portefeuille dan maar boven.
Koop terug wat al van jou was.
Deze passage doet denken aan het debat over de commons: de aarde, de wind, het zonlicht, het water… het zijn verhandelbare goederen geworden die onderworpen zijn aan economische wetten en maatregelen, terwijl ze eigenlijk ooit in de aard van hun natuur vanzelfsprekend en op gelijke wijze toebehoorden aan elke mens. Heb je nu echter al je portefeuille bovengehaald en ben je gekomen tot regel tien, dan is dat heilige sfeertje over die onmeetbare verrijking van poëzie al grotendeels weggeblazen.
Dichter Steve Marryt laat niets aan de verbeelding over. Met een cover in de kleuren van Nazipropaganda en niet mis te verstane titels van de zes afdelingen ‘Transacties’, ‘Koers’, ‘Kostelijke affaires’, ‘Kapitaal’, Geld ist Krieg’, en ‘Aanmaning’ dalen we af in de krochten van het kapitalisme. Waar we in de jaren negentienvijftig tot en met tweeduizend nog heerlijk verblinde kapitaalkinderen waren en ons verrukten aan de groei van weelde, mogelijkheden en hoop, is daar anno tweeduizendvijfentwintig niks meer van over.
Wurgleningen
Aan de hand van twee personages, ‘Banker’ (the bad guy) en ‘Beste’ (dat zijn wij, anonieme consumenten), worden we een post-apocalyptisch emotioneel landschap ingetrokken gemeubileerd met economische newspeak. Enkele losse citaten ter illustratie: ‘Voor ze ons kwamen halen dacht ik nog aan het kind dat we hadden gekocht.’ – ‘Ik ben een zwart gat waar je munten in kan braken / voor je je angstremmers inneemt.’ – ‘Wurgleningen en maaltijdcheques en een bloedblaar op de rentevoet’ – ‘Wat valt er nog te mijnen / als je te diep in jezelf zit’ – ‘Op een avond fluistert hij traag en log / het woord ‘geluk’. Ik zeg dat hij dat nooit / meer mag doen. Hij doet het nooit meer.’
In zijn debuutbundel onwelvaart legt Steve Marreyt de link tussen het doorgedraaide superkapitalisme en het emotioneel, spiritueel, existentieel failliet van de mens. Lees deze bundel en je weet, als je dat nog niet wist, hoe het voelt om te bestaan binnen het totalitaire kapitalisme. De vorm van deze bundel strookt hier perfect mee: het taalgebruik is overwegend exact en eenduidig. Lang is er weinig lyrisch of lichamelijks in het taalgebruik te ontdekken.
Denkbeelden versus hartslag
Zoals classicus, dichter en recensent Piet Gerbrandy schreef naar aanleiding van de poëzie van Willem Bilderdijk,[1] zijn er twee manieren om poëzie te benaderen: ‘De ene weg’, schreef hij, ‘is die van de geest, van de ideeën, de denkbeelden en inzichten’, en de andere is die van het ‘fysiek verschijnsel dat wordt voortgebracht door het hoorbaar en voelbaar ritme van ademhaling, hartslag en voetstap’ dat doet ‘vergeten dat taal iets met betekenis te maken heeft’. De bundel van Marryt rust grotendeels op die eerste weg. Ik denk dat we van doen hebben met een uitbeelding of hertekening – bijvoorbeeld door middel van het terugkerende motief van de dode roofvogels – van filosofische inzichten als die van de Nederlandse socioloog Abram de Swaan in diens Thomas More Lezing van 2010[2], of de inzichten van Hannah Arendt in haar boek Totalitarisme, waarin zij de gelijkenissen tussen kapitalisme en totalitaire regimes beschrijft:
(…) de alom aanwezige almachtswaan, die gevoed wordt door de hedendaagse wetenschappen en techniek. Mensen geloven maar al te graag dat alles maakbaar, manipuleerbaar, stuurbaar en controleerbaar is, en hebben het steeds moeilijker om de eindigheid en de onvolkomenheid van de existentie en de samenleving te respecteren en als heilzaam te ervaren.
Tot je keel er schor van is
De bundel blijft wat mij betreft daardoor lang erg benauwend. De onheilsboodschap en zijn apollinische directheid leveren samen weinig kans op uitzicht of op adem. Het is, dacht ik bij mezelf, misschien niet helemaal een volwassen houding om enkel maar te roepen wat er zo vreselijk fout zit. Maar dan, op de bladzijden 52 en 53, gebeurt er plotseling een wonder. Opeens rijst daar een heel evocatief en lichamelijk visionair landschap op uit de uitzichtloosheid. We worden opeens in een dionysisch tafereel gesmeten. Heel filmisch bevinden we ons nu in een duivelse vulva, vol spuug, puisten, slijm, pus, diksap en breinbrij, bezongen in een radeloze dronkenschap. Die vulva slokt ‘het krampachtig fallisch systeem in zich op, en wel vol overgave: ‘Jouw parasieten zijn mijn parasieten, baby’. Het vormeloze orgasme maakt ten slotte komaf met de hele ‘waan van waarachtigheid’. Dit is voor mij het waardevolle punt van deze bundel.
Pagina 52 en 53 alleen zijn echt die ‘schaamteloze transactie’ met die ‘portefeuille’ waard. Ik zou bijna zeggen: gooi vanwege de leestijd heel die bundel weg behalve die twee pagina’s, en leer die uit je hoofd. Zing die pagina’s bij je vrienden tot je keel er schor van is. De incantatie zal na die leestijd nog lang nazinderen.
Steve Marryt, onwelvaart, uitgeverij Poëziecentrum, Gent, 2025, 64 blz., € 23, ISBN 9789056552121.
Een kortere versie van deze bespreking verscheen eerder in Poëziekrant.
[1] https://www.vanoorschot.nl/dbnl/piet-gerbrandytochtig-wrenschen-zelfverslensende-subheme-taal-van-willem-bilderdijk/
[2] https://deswaan.com/nl/interviews-2/me-judice-abram-de-swaan-over-marktwerking-en-bankiers/