De film Shadowlands van Richard Attenborough

Genegenheid, vriendschap, liefde en zorg in beeld gebracht

 

Wil Derkse*

 

Kunst van kwaliteit wordt bij herhaalde kennisname sterker.

Dit geldt ook voor Richard Attenboroughs film Shadowlands. Deze film, naar een gelijknamig toneelstuk van William Nicholson rond een periode in het leven van de Engelse geleerde en auteur C.S. (Jack) Lewis (1898-1963), bloeit steeds verder open bij een frequent herzien en hernemen. Ik zag de film een eerste keer in 1994 in een bioscoop in Den Bosch. En kreeg al kippenvel door de openbloeiende muziek bij de aanvangsscènes. Ik werd geraakt door de film als geheel, en ik was niet de enige in de goedgevulde zaal: iedereen bleef zitten tot de krachtige muziek tijdens de aftiteling uitgeklonken had.

Bij een bepaald moment fluisterde onze oudste dochter, toen 19, in mijn oor: ‘Pap, die film gaat over jou’.Toen ze het zei keek ik naar een goede kennis, enkele rijen voor ons. Die zal misschien gedacht hebben aan haar vroegere levenspartner, een van onze goede vrienden. Want die scène ging ook over hem. En dat we allemaal bleven zitten tot na de laatste noot zou verklaard kunnen worden door het feit dat Shadowlands thema’s aanroert die we allemaal herkennen: een filmische Elkerlyc.

Bij het herzien en hernemen van Shadowlands viel me gaandeweg op hoezeer de thematiek van Plato’s grotallegorie daarin present blijkt te zijn. Dat is een eerste ‘bril’ die ik in deze reflecties opzet bij het nader bekijken van enkele scènes uit Shadowlands.[1] Een tweede bril is Bernard Lonergans antropologie van de menselijke groei, de groei van onecht naar echt. Maar vooral viel het me bij herhaald kijken steeds meer op, hoe de verschillende vormen van genegenheid die in het verhaal present zijn, zich ontwikkelen en in elkaar overgaan, zo goed beschreven door C.S. Lewis in zijn eigen The Four Loves – de derde bril die ik af en toe op zal zetten. Shadowlands toont deze vier vormen liefde met al hun dynamiek en ambiguïteit.

Nog een laatste opmerking vooraf. De film als kunstwerk vormt het uitgangspunt van mijn reflecties, en niet bijvoorbeeld het ‘objectieve’ biografische feitenmateriaal rond de levensgeschiedenis van de hoofdpersonen. Dat hoeft ook geen bezwaar te zijn. Een collega uit Oxford die als jonge fellow Lewis gekend heeft, vertelde me eens dat Anthony Hopkins, die in de film Jack Lewis speelt, nogal verschilde van het ‘origineel’. ‘Die was dikker, had een andere stem, was in zijn taalgebruik aanzienlijk robuuster, soms zelfs aan de grove kant. Maar mocht ik in de hemel komen, dan hoop ik Lewis in de gedaante van Anthony Hopkins tegen te komen.’ Het zou niet voor de eerste keer zijn dat het artistieke beeld krachtiger is dan de realiteit.

Omdat ik niet mag vooronderstellen dat iedere lezer een DVD van Shadowlands bij de hand heeft om de door mij geselecteerde scènes op zich in te laten werken, zal ik ze beknopt en natuurlijk al licht interpreterend beschrijven.

 

1. De openingsscène van Shadowlands heeft een weldoordachte opbouw: die gaat van het hemelse naar het menselijke en weer terug. Het lijkt wel een spiegelbeeld van de beweging in de allegorie van de grot: die gaat van omlaag naar omhoog en weer terug.

We zien een zonsondergang in een halfbewolkte avondhemel – bij aandachtig kijken zien we de zon inderdaad dalen. Dan wordt ingezoomd op de befaamde skyline van Oxford, met onder meer de toren van de universiteitskerk van St. Mary the Virgin en Magdalen Tower, een van de stenen hoofdrolspelers in Shadowlands. De schaduwen worden langer en zachte avondgeluiden zijn te horen, waaronder wat late vogels. Ook klinkt een klokje, dat Evensong in kapel van Magdalen College aankondigt. We gaan die kapel binnen. Er wordt een kaars aangestoken waarvan de vlam langzaam aangroeit, daarna zijn er meer brandende kaarsen. Ondertussen hebben orgel en koor ingezet, een mooie nieuwe zetting door George Fenton van de pinkstersequens Veni Sancte Spiritus. Zowel qua licht als geluid is er sprake van een crescendo: als het volle orgel meespeelt, baadt de orgelkas in de onverwacht felle avondzon. Tijdens het diminuendo dat volgt – zowel muziek als licht worden intiemer – zoomt de camera in: langs gezichten van acteurs (die stemmig ogende oudere man in superplie, bijvoorbeeld is niet de echte College Chaplain), iets te mystiek kijkende figuranten,  en dan de koorzangers – die zijn duidelijk wél echt;  tijdens de slotmaten van het instemmende Amen eindigt de camera met een close up van het geconcentreerde gezicht van een jongenssopraantje dat trefzeker met een hemels hoge noot het Amen bekroont.

Zoals het in een goede Ouverture hoort, zijn alle thema’s van de film al in deze openingsscène aanwezig. En ook de melodie waarop Fenton het Veni Sancte Spiritus heeft gezet biedt voortdurend muziekthematisch materiaal, tot en met de aftiteling.

We zien de gang van schaduw naar licht en zo de metafoor van de verlichting, die alles in een ander licht plaatst. Dan is er het thema van de aanstekelijkheid: het lichtend vuur dat door een andere hand van elders wordt aangereikt. Dan zien we de cesuur tussen onecht (of nog niet echt) en echt, preluderend op de groei naar authenticiteit.

Deze beeldende thema’s worden onderstreept door de tekst van de gezongen Pinkstersequens: ‘Veni Sancte Spiritus, et emitte coelitus lucis tuae radium’ – ‘Kom Heilige Geest, en zendt uit de hemel de stralen van je licht’. Bij het herzien van de film op video viel het me op dat deze tekst niet wordt ondertiteld in de in Nederland uitgebrachte kopie van Shadowlands. Het vertaalbureau dacht wellicht: och, een aardig liedje door een Engels College Choir bij de opening van de film, wat sfeervolle achtergrondmuziek bij de beelden. Terwijl de smeekbede: ‘Kom, Heilige Geest’ centraal staat. En die Geest komt dan ook, en wordt doorgegeven.

Vanuit de gelovige ervaring mag wel worden gesteld dat de stralen van Gods Geest veelal door mensen worden aangereikt. Alvast vooruitlopend: de lichtstraal in dit verhaal heet Joy Gresham-Davidman (1915-1960),  Amerikaans auteur en bewonderaar van C.S. Lewis, die vanuit haar correspondentie met hem ook een nader contact zoekt. Zij blijkt een bron van geestelijke vitaliteit en aanstekelijkheid te zijn, die verlichting brengt in Jack’s Shadowlands.

De dynamiek in de domeinen van genegenheid, vriendschap, liefde en zorg die zich in de film ontwikkelt heeft steeds te maken met geestelijke groeiprocessen. Bij de momenten waarin dat tussen de twee hoofdpersonen Jack en Joy het meest intensief gebeurt – in religieuze taal: waarin het goddelijke het meest present is – denk ik nu vaak aan de mooie opening van Aelreds Spirituele vriendschap: ‘Hier zijn we dan, jij en ik, en ik hoop dat een derde, Christus, in ons midden is’.

De verlichtingservaring, ook in deze film, duidt op een proces waarin je hetzelfde anders leert zien, waaruit tegelijk een ander ‘doen’ voortvloeit. Verlichting biedt je zo een andere en betere kijk op de werkelijkheid en heeft consequenties voor het praktische handelen. In vele spirituele tradities speelt zo’n ‘verlichting’ die nodig is om hetzelfde anders te zien en te doen een belangrijke rol. Dit wordt heel basaal uitgedrukt in een spreuk uit een van de Zen-scholen, waarin de verlichting de vrucht kan zijn van jarenlange meditatie: ‘Vóór de verlichting: hout hakken en water putten; ná de verlichting: hout hakken en water putten’.

Plato’s allegorie van de grot heeft eveneens met verandering, omkeer en verlichting te maken. Ik zal deze allegorie hier zeer beknopt parafraseren. Mensen zitten vast in een grot, en kunnen maar één kant uit kijken: naar de grotwand. In modern jargon zouden we zeggen dat ze last van ‘kokervisie’ hebben, of, zoals ik in een recente variant hoorde, van ‘rietjesvisie’. Op de grotwand ziet men schaduwen geprojecteerd. Omdat men nooit anders gezien heeft houdt men deze voor de echte volle werkelijkheid. Ze moeten de grot uit en loskomen van de vertrouwde maar enge schaduwwereld waarin ze vastzitten. Daartoe moet hun ziel worden omgedraaid en wel hun héle ziel – volgens Plato een verbonden eenheid van hoof, hart en ‘ingewanden’. Als alleen het hoofd zich omdraait, maar het hart blijft gehecht aan de schaduwwereld, dan zit er iets scheef. Bij dat omdraaien van de ziel is hulp nodig. Iemand die al naar buiten is geweest en contact heeft gemaakt (en behouden) met wat echt en stralend is, moet ons bevrijden, omdraaien en naar buiten brengen, een soms of zelfs meestal pijnlijk proces. Plato’s verteller Socrates vertelt meermaals met enige trots dat zijn moeder ‘maieutes’ (vroedvrouw) was. Als grotbewoner hebben  we een ‘vroedvrouw’ nodig, die bij het geboorteproces van onze ziel betrokken is. Die leert ons dat we ons moeten hechten aan wat echt is, en glanst en straalt. Het licht van de zon is daarvoor in de allegorie een metafoor. Maar de verlichte ziel mag zich daarin niet blijven koesteren: zij dient terug de grot in te gaan, om op haar beurt bij zielen daar ‘het licht aan te steken’ door ze met het echte in contact te brengen.

Hieraan verwant is in de monastieke wereld de belofte van de conversio morum: de belofte om dagelijks aan de wending van trash naar treasures te werken, zoals ik een Engelstalige monnik eens deze belofte hoorde vertalen.

Deze transformatie en conversio door de Geest worden ook uitgedrukt in enkele verzen van het Veni Sancte Spiritus: ‘Lava quod est sordidum, riga quod est aridum, flecte quod est rigidum, fove quod est frigidum, rege quod est devium’ – ‘Was wat vuil is, verfris wat droog is, maak gezond wat ziek is, buig wat star is, verwarm wat verkild is, corrigeer wat krom is.’ Ook de cultivering van de vriendschap en de andere vormen van liefde heeft te maken met transformatie en conversio, alsook met volhardende duurzaamheid (in monastieke taal: de stabilitas) en het alert gehoor geven aan elkaar (de gehoorzaamheid of obedientia).

De verlichtingservaring, zo zou je vrij naar Spinoza kunnen stellen, heeft met de vreugdevolle ervaringen van bijvoorbeeld liefde en dankbaarheid gemeen, dat zij veelal gepaard gaat met het besef van een causa externa, een externe bron en oorzaak. Joy blijkt in deze film zowel vroedvrouw als causa externa; ze komt ook letterlijk uit een andere culturele werkelijkheid dan het Oxfordse wereldje.

De relatie tussen kaars en lucifer, zoals die in de openingsscène zo mooi in beeld wordt gebracht, is dan ook in zekere zin analoog aan die tussen Jack en Joy. De zo ontstoken vlam zet vervolgens ook de andere interpersoonlijke relaties die in het verhaal aanwezig zijn en zich ontwikkelen, in een ander licht – en verandert deze daarmee. Zoals die tussen Jack en zijn student Peter Whistler.

 

2. De mooie grot van Jack Lewis is gesitueerd in Oxford. Hij is daar een eminent geleerde en docent, een gevierd spreker, en een succesvol auteur in ogenschijnlijk heel disparate genres: Engelse letterkunde, christelijke apologetiek, kinderboeken (de Narnia-verhalen). We zien Magdalen College, zijn rooms, bij de aanvang van een tutorial dat hij aan vier studenten geeft. Van de skyline van Oxford – met enkele leeuweriken – wordt ingezoomd op de kamers van Jack in de ‘New Building’ (uit 1734)

Vóór aanvang van het tutorial sluit Jack het raam. Geen onbetekenend detail, zoals aan het eind van de film zal blijken. Hij geeft een tutorial over de romantische liefde – de thematiek waarmee Lewis zich een academische reputatie heeft verworven, uitgewerkt in zijn The Allegory of Love. Hij geeft zijn les, vanuit een exemplaar van zijn eigen boek. De les lijkt dialectisch te verlopen, in een vraag- en antwoordspel tussen tutor en drie van de vier aanwezig studenten, maar het is wel een spel waarin de tutor alle antwoorden al weet. Wanneer de gedachtegang wordt afgerond met Jacks conclusie dat het in de romantische liefde niet gaat om ‘hebben’ maar om het verlangen, en dat de onbereikbaarheid van de geliefde essentieel is, snuift de vierde student, Peter Whistler, die tot dan toe met kritische en melancholische blik naar zijn schoenen heeft zitten kijken (de andere drie hebben braaf meegedaan) met een ironische bijklank van ongeloof. Lewis: ‘What was that, Mr Whistler?’’Nothing, Mr Lewis’. Lewis vraagt niet door, maar voelt blijkbaar toch iets aan van Whistler’s tegenstand: ‘Fight me, I can take it’. Om daar zelfverzekerd aan toe te voegen: ‘Zelfs ik kan niet aan twee kanten tegelijk vechten, of misschien juist wel, maar ik win toch altijd.’

Verderop is er nog een tutorial met dezelfde groep, een lesje rond Aristoteles’ gedachte dat in een toneelstuk het bij een reeks handelingen niet gaat om de psychologische motieven daarvan, maar om wat in de plot de volgende handeling zal zijn. Als onverwachte illustratie wijst hij op de in slaap gevallen Peter Whistler. De vraag is nu, aldus Lewis, niet waarom Whistler in slaap gevallen is, maar wat hij als volgende handeling gaat doen. De torenklok van Magdalen doet hem ontwaken, en na een corrigerende opmerking van Lewis verlaat hij zijn kamers. Het gebeuren wordt door Lewis slechts gezien als een illustratie bij de lesstof: ‘He comes, he sleeps, he goes. The plot thickens’. We ontdekken verderop dat de reden waarom Peter Whistler in slaap gevallen is – hij is zo’n gepassioneerd lezer dat hij ’s nachts niet kan ophouden – wel degelijk relevant is, en bovendien een belangrijk neventhema in het verhaal blijkt.

 

3. Joy doet haar intrede via een brief – die niet haar eerste aan Lewis is geweest.

Jack leest die voor aan zijn broer Warnie (gepensioneerd majoor, historicus), in de gemeenschappelijke study in hun cottage iets buiten Oxford (nu volstrekt ingebouwd in de buitenwijk Headington, en pelgrimsoord van talrijke Lewis-fans). Joy kondigt aan naar Oxford te komen en stelt een ontmoeting voor. ‘Niet hier’, zo merkt Warnie meteen op.(Joy zal later in de cottage van de broers sterven). Ze spreken met Joy af ‘to have tea’  in Oxford’s meest prestigieuze hotel, The Randolph.

Van deze ontmoeting zouden Plato en Socrates gesmuld hebben. De broers zitten wat achteraf in The Randolph, in een hoekje van hun Shadowlands.

‘Wees maar niet te aardig’, zo suggereert Warnie. Zijn broer stelt hem gerust: ‘It’s only tea, Warnie, daarna gaat ons gewone leventje gewoon verder zoals altijd’. Het is een menselijke reactie om toch maar liever in de grot te blijven, en de uitdaging om te groeien niet aan te nemen. Maar een externe oorzaak kan dan een impuls tot transformatie zijn.

Entree Joy. Er volgt een absurde conversatie met de ober, die zeer hoffelijk uiterst onbehulpzaam is bij het traceren van C.S. Lewis. Joy neemt dus zelf het initiatief (dat doet ze trouwens vaak) en vraagt in de gedempte sfeer van de lounge tamelijk luid, en met een stevig Amerikaans accent: ‘Anybody here called Lewis?’

Iedereen kijkt op en velen draaien zich om, inclusief de broers, die aarzelend een hand opsteken. In het gesprek dat volgt vallen de vaak ontwijkende blikken van Jack op, maar de sensitievere Warnie ziet meteen iets, heeft oogcontact met haar, en lijkt oprechter in haar geïnteresseerd dan zijn broer, die terug probeert te vallen op zijn routines. Maar dat lukt niet, want Joy begint een prikkelend vraag- en antwoordspel, en blijkt net als Socrates een stekelige horzel.

Twee voorbeelden van vragen waarmee zij Jack prikkelt en onzeker maakt. Jack op een eerdere vraag van haar:‘Ik sta niet graag in de publieke belangstelling’. Joy: ‘Dus u schrijft al die boeken en geeft al die publiekslezingen om met rust gelaten te worden?’ Jack, analoog aan wat hij eerder in het tutorial opmerkte: ‘I like a good fight’. Joy: ‘When was the last time you lost?’

Aansluitend wandelen ze naar Magdalen College. Ze klimmen omhoog op de donkere wenteltrap van Magdalen Tower, op weg naar de torentrans en het fraaie uitzicht van daaruit op het in het zonlicht badende Oxford.

Lewis vertelt als een lichtverveelde toeristengids over de traditionele May Morning Service. Op 1 mei, ‘s ochtends om zes uur, zingt het koor vanaf Magdalen Tower om de komst van het zonnige jaargetijde te vieren. Dit is dan het startsignaal voor een groots straatfeest. Jack: ‘They say they draw quite a crowd’. Hij weet dat niet uit eigen ervaring, vertelt hij, want het is én te vroeg én hij is niet geïnteresseerd ‘to see the sights’. Joy, op de torentrans hoger in beeld dan Jack en met het zonlicht achter haar: ‘So you are living with your eyes shut?’ Jack: ‘Mrs Gresham, ik weet haast niet meer wat ik zeggen moet.’ ‘Good Lord’, merkt Warnie grinnikend op.

Joy zal Jacks ogen openen, waardoor hij op alles een beter zicht krijgt. Al verloopt dat proces, net zo min als in de grotallegorie, geenszins ogenblikkelijk.

Tussen Jack en Joy ontstaat een vriendschappelijke band. Ze komt met haar zoontje Douglas rond Kerstmis bij de broers logeren, gaat mee naar een college-party, maakt kennis met enkele van Jacks medefellows; een daarvan dient ze zelfs een pijnlijke horzelsteek toe. Maar de vriendschap moet wat Jack betreft oppervlakkig blijven. Dat blijft zelfs zo wanneer Joy van haar gewelddadige en drankzuchtige echtgenoot scheidt en in Londen kan gaan wonen. Dat wordt haar mogelijk gemaakt doordat ze in alle stilte met Jack voor de wet trouwt, zodat zij het Britse staatsburgerschap kan verwerven. Met de bril van Aristoteles op: de band tussen Jack en Joy is nuttig, genoeglijk – maar oppervlakkig, althans wordt door Jack bewust zo gehouden.

Maar ze heeft onvrede met de situatie, en ook met het gebrek aan echtheid en authenticiteit in Jacks en Oxfords wereld van façades, schijn en onoprechtheid. Het komt tot een moment van catharsis in zijn rooms, waar ze dit allemaal uitspreekt. Dit gebeuren is voor Jack een schok. De periode daarna is hij in de war (‘wat willen ze toch allemaal van mij’) maar ziet al meer – onder andere een aangelegenheid met Peter Whistler, waaraan hij onhandig probeert iets te doen. Na lang aarzelen pakt hij de telefoon om Joy te bellen. Die kan de telefoon niet meer bereiken omdat haar heupbeen breekt. De breuk blijkt het gevolg van botkanker.

Dit blijkt opnieuw een catharsis. Voor Jack wordt nu alles anders. Hij beseft, en neemt zijn verantwoordelijkheid. Het kromme moet recht worden, zo houdt de Pinkstersequens ons voor. Hij neemt zorgen op zich rond het ziekenhuisverblijf, bezoekt haar regelmatig, en er groeit een innige affectieve band, waarin liefde en zorg de nieuwe dimensies zijn.

 

4. In het ziekenhuis, als haar diagnose is gesteld en de bestralingsbehandeling net begonnen is.

In deze scène is er voor het eerst écht contact. Jack kijkt haar anders aan, en Joy merkt dat: ‘You look at me properly now’. Het échte aankijken is een van de signalen van conversio morum die zich bij Jack aan het voltrekken is. Het is opvallend hoe de verschillende fasen in dit groeiproces van onecht naar echt (‘properly’) zich ook bij Jack voltrekt in de vijf (verbonden) domeinen van geestelijke groei die Bernard Lonergan onderscheidt. Het betreft een actief te voltrekken wending naar je ‘treasures’, een groei in de domeinen van de aandacht, het begrip, het oordeel, het daaraan ook antwoord geven, en affectiviteit en generositeit.

Een vergelijkbaar proces gebeurt in de relatie tussen Lewis en Peter Whistler. Daarin zien we een proces van ‘blindheid’ bij Lewis (bij de tutorials) naar aandacht en een poging tot beoordeling en respons (Lewis ziet tijdens het signeren Peter bij Blackwells een boek stelen, zoekt hem op, en probeert een regeling voor te stellen) naar affectieve communio (tijdens een ontmoeting in de trein, tijdens Joy’s ziekenhuisperiode).

 

5. In de trein.

Peter Whistler komt langs de coupé waarin een in zichzelf gekeerde Lewis zit. Hij opent de coupédeur en stelt zich voor. In het barrijtuig praten en drinken ze met elkaar. Peter blijkt onderwijzer geworden, net als zijn vader. Van hem leerde hij de passie voor het lezen. Als student kon Peter ’s nachts niet ophouden met lezen – vandaar zijn in slaap vallen tijdens het tutorial. Hij herinnert zich Lewis’ uitspraak: ‘Fight me, I can take it’. Lewis: ‘Did I say that?’ Er volgt een echt gesprek, er is echt contact, Lewis kijk Peter aan en ziet hem, ze toasten met bier en whisky. Peter vertelt over zijn recent overleden vader: ‘I loved him very much’. Lewis: ‘Did he know that?’ Je moet dit soort dingen uitspreken, zo heeft hij van Joy geleerd. Hij herinnert zich een lijfspreuk van Peter’s vader: ‘We read to know that we are not alone’; ‘Je ziet, ik was het niet vergeten’. En ze toasten nóg eens.

Ook in de andere interpersoonlijke relaties treden door ‘het de ogen openen’ (en de zorgen en de pijn) groeiprocessen op: tussen Jack en medefellow Professor Riley (eerder door Joy op zijn nummer gezet; tussen Jack en Warnie; tussen Jack en Joy’s zoontje Douglas; en zoals we aan het slot zullen zien, in de wijze waarop Jack een student tegemoet treedt. In het contact tussen Jack en Professor Riley is er de ontwikkeling van plagerige, licht cynische kameraadschappelijkheid, waarin beiden zich stereotypisch gedragen, maar eerlijk en openhartig contact, waarin beiden de persoonlijke breekbaarheid aan elkaar tonen. Tussen Jack en Warnie worden de vaste routines verbroken, de nieuwe situatie vraagt om nieuwe respons, en dan blijkt hoe ze aan een enkel woord genoeg hebben om de zorg voor elkaar en de onderlinge genegenheid uit te spreken. En Jack durft Douglas eindelijk aan te raken – al blijft er een reserve die pas aan het eind doorbroken wordt.

De auteur C.S. Lewis onderscheidt in zijn The Four Loves uit 1960 vier domeinen van interpersoonlijke genegenheid: Affection – Eros – Friendship – Charity. In Shadowlands leert Jack in zijn gegroeide relatie met Joy de Eros écht kennen. Zij opent hem ook in dit domein de ogen voor de goddelijke realiteit daarvan, in tegenstelling tot de literair-romantische gedachte van de  ‘unattainability’ (onbereikbaarheid) van de beminde. In zijn The Four Loves (geschreven na de dood van Joy) refereert C.S. Lewis hier aan:

 

‘Jaren geleden, toen ik schreef over Middeleeuwse liefdespoëzie en haar vreemde, bijna aanstellerige “religie van de liefde” beschreef, was ik blind genoeg om dit bijna geheel als een literair verschijnsel te behandelen. Maar ik weet nu beter. De aard zelf van de Eros nodigt ons hiertoe uit. Van alle liefdesvormen is deze op haar hoogst het meest goddelijk en daarom ook het meest geneigd onze eredienst op te eisen.’

 

Ook de affectie tussen bekenden en bevrienden, of ook tussen broers, komt aan de orde.

Voor een basisniveau van Affection gebruikt Lewis de termen ‘companionship’ en ‘clubbableness’, zoals die bijvoorbeeld gecultiveerd wordt in de wekelijkse ontmoetingen van ‘The Inklings’ in ‘The Eagle and Child’ – een mede om deze reden befaamd geworden Oxfordse pub. Dit basisniveau is op zichzelf te waarderen, maar kan ook uitgroeien naar een andere vorm van genegenheid, als ‘matrix of friendship’. Twee van zijn echte vrienden in deze kring zijn Charles Williams en Ronald Tolkien. Hun voornamen, zo zagen we eerder, komen we tegen in Lewis’ traktaat over de vriendschap. Net zoals in Shadowlands regelmatig zichtbaar is, bespreekt Lewis in The Four Loves ook de overgangen tussen deze vormen van genegenheid, en hun mengvormen. Zoals de huiselijkheid en woordeloze affectiviteit die langzaamaan een plaats kunnen krijgen in vriendschap en de erotische liefde.

 

‘There is indeed a peculiar charm, both in friendship and in Eros, about those moments when  … the mere ease and ordinariness of the relationship … wraps us around. No need to talk. No need to make love. No needs at all except perhaps to stir the fire.’

 

Net als eerder tussen Jack en Warnie treedt dit huiselijke en tegelijk warm affectieve ook geleidelijk op tussen Jack en Joy. Dit komt mooi in beeld in een scène waarin Jack duidelijk de grot verlaten heeft en zicht krijgt op een rijkere wereld.

 

6. May Morning, Magdalen Tower

Een menigte studenten staat aan de voet daarvan. Onder hen: Jack en Joy. Ze zijn in het ziekenhuis kerkelijk gehuwd. Dankzij de bestraling is er een tijdelijke remissie van haar botkanker. Samen met Douglas woont ze nu bij Warnie en Jack. We zien in deze scène kleine maar mooie signalen van genegenheid tussen hen: Jack raakt haar aan, doet haar regenkapje goed, vraagt gewoon:‘gaat het?’. De dimensie van de zorg wordt hier subtiel in beeld gebracht.

Om zes uur – er is een eerste zweem van daglicht – begint het koor met de ‘Service’, vanaf de toren. Daarna breekt het feest los: joelende studenten, champagnekurken knallen, studenten springen in de Cherwell, (Jack: ‘it’s called high spirits’). Als de zon is opgekomen klinkt een bataljon kerkklokken. Joy: ‘Are you glad I brought you?’ In de Nederlandse vertaling lezen we ’Ben je blij dat ik je heb meegenomen’, maar dat ‘brought’(gebracht) heeft een tweede betekenis: de vroedvrouw heeft haar taak bijna beëindigd. Jack: ‘Ze zijn gek, maar het werkt. ‘ Joy: ‘Sunrise always works’. Inderdaad is dit het complement van de zonsondergang tijdens Evensong bij de openingsscène.

De ultieme catharsis moet nog komen. De kanker slaat weer toe, er is een (ook emotioneel) pijnlijk afscheidsproces, Joy sterft (thuis) met Jack naast zich. Hij is ontredderd en woedend en maakt ruzie op zijn College. Het is nu Warnie die hem uit de grot van zijn woedende verdriet sleurt en hem indringend wijst op zijn verantwoordelijkheid jegens zijn stiefzoon Douglas: ‘talk to him!’ Eindelijk komt ook tussen hen écht contact, omhelst Jack Douglas, huilen ze samen zittend voor de kast die Lewis in zijn kinderverhalen een magische rol laat spelen. Achter de kleren in die kast zou een andere wereld opduiken. Maar in het echt zullen we het in deze wereld moeten doen. En daarop kunnen wij door de ervaring en de reflectie een andere optiek krijgen.

 

7. Opnieuw een tutorial.

Net zoals in het begin. Maar ‘hetzelfde ánders’ (om een boektitel van Cornelis Verhoeven te citeren). Het is voorjaar. Een frisse lenteochtend. De camera zoomt weer in op Magdalen College en de New Building. Voor de trap staat een student, Chadwick, op zijn tutor Lewis te wachten, voor zijn eerste tutorial. Dat heeft opnieuw de liefde tot onderwerp. Om het gesprek te openen legt Lewis de student een citaat voor, ditmaal niet uit eigen werk, maar afkomstig uit een externe bron – de vader van Peter Whistler: ‘We read to know we are not alone’. Chadwick: ‘Zo heb ik dit nooit gezien’. Lewis: ‘Neither did I’ – ditmaal geen alleswetende docent, maar een docent die zijn beperkingen toegeeft.

Lewis biedt Chadwick een nieuw aanknopingspunt aan: wat vind je van de stelling ‘We love to know we are not alone’? Er begint een gesprek over ‘liefde’ als thema in boeken en als ervaringsfenomeen.

Lewis stelt nu échte vragen (anders dan tijdens het eerste tutorial in dit verhaal). En hij weet de antwoorden niet. Hij luistert nu ‘properly’: ‘Go on, I am listening’, zeg hij ter bemoediging. En opent het raam. ‘Ik heb geen antwoorden meer, alleen maar het leven dat ik geleefd heb’, zo zegt hij bij zichzelf. Er is een venster voor hem opengegaan.

Meteen aansluitend zien we hem met David wandelen in The Golden Valley op de grens tussen Herefordshire en Wales. Deze plek kwam eerder in het verhaal voor. Tijdens de periode van Joy’s remissie hadden ze een kleine huwelijksreis in deze streek gemaakt en met enige moeit The Golden Valley gevonden. Tijdens een flinke onweersbui schuilen ze in een schuur, wat leidt tot een kleine vrijpartij. ‘Moge het altijd zo blijven’, hoopt Jack. Joy vindt dit onrealistisch: de ziekte en de pijn zullen terugkeren, en zij zal sterven. ‘Bederf het nou niet’, zo reageert Jack. ‘Dit besef bederft het niet, het maakt het juist echt en reëel’, stelt Joy. ‘The pain then is part of the happiness now. That’s the deal’ (‘De pijn later is deel van het geluk van nu’).

Nu, wandelend met David, durft Lewis de werkelijkheid onder ogen te zien, en ziet de uitspraak destijds in de schuur in een ander perspectief: ‘The pain now is part of the happiness then. That’s the deal’. De verlieservaring laat hem op- en openstaan voor de realiteit.

Wij zien eerder dat de reflectie over de vriendschap in gang wordt gezet door juist het verlies van een beminde. C.S. Lewis heeft hierbij vanuit een rijpe levenservaring oog voor de samenhang, het samenspel, en de dynamiek van de Four Loves.

 

De film Shadowlands toont het gebeuren van genegenheid, vriendschap, liefde en zorg in al zijn fragiliteit én rijkdom, en wel op een exemplarische wijze. Shadowlands zet je niet alleen aan het denken, maar doet ook een oproep om ánders te gaan leven en je eigen ‘Four Loves’ met meer aandacht te cultiveren. Misschien bleven we met zovelen wel om dié reden zo lang in de bioscoop de hele aftiteling uitzitten. We deelden in de ervaring die de dichter Rilke verwoordt in zijn geducht over een schitterend antiek torso, dat hij eens in het Louvre zag. Het gedicht eindigt met de regel: ‘en uit alle poriën kijkt het beeld mij aan en zegt: ‘Du musst dein Leben ändern’.

 

 

Deze tekst verscheen eerder in:

 

Wil Derkse, Over vriendschap. Verkenningen van een zone zonder gevaar, Lannoo, Tielt 2010

 

                                                     

[1]Ik volg de in mijn ogen meesterlijke interpretatie van deze allegorie door Cornelis Verhoeven in zijn Mensen in een grot – Beschouwingen over een allegorie van Plato, AMBO, Baarn 1983.

Dune – een film die aanmoedigt om verder...
Een hutspot van twijfelachtige kwaliteit: Poor things van...
Napoleon – het Waterloo van Ridley Scott
Patricia Highsmith en haar kinderen
Satire in tijden van oppervlakkigheid: Triangle of Sadness...
De Sight and Sound-poll: de lotgevallen van een...
Vechten tegen de branding
Yazujiro Ozu: Early Spring
De film Shadowlands van Richard Attenborough
Extreme passies gedrenkt in vitriool én humor. Paul...
Jane Campions ‘Top of the Lake’. Grote cinema op...