Decem van Anne Provoost
Nu leert de ervaring dat het duizendmaal gemakkelijker is de feiten van het verleden te reconstrueren dan de geestelijke atmosfeer. Die vindt zijn neerslag niet in de officiële geschiedschrijving, maar nog het meest in kleine, persoonlijke verslagen zoals ik er hier een zou willen geven.
Stefan Zweig, De wereld van gisteren
Anne Provoost (°1964) is van talloze literaire markten thuis. Ze is de vaak gelauwerde auteur van romans, essays, korte verhalen, verhalen voor kinderen en volwassenen. Meest bekend is haar roman Vallen uit 1994, waarvoor ze onder meer de Gouden Uil voor kinder- en jeugdliteratuur ontving. Twee jaar geleden debuteerde ze als dichter met de poëziebundel Krop. Einde 2024 volgde een nieuwe bundel, met de op het eerste gezicht enigmatische titel, Decem.[1]
Soms raakt poëzie aan proza. Decem is een verhalend gedicht in tien stadia. ‘Decem’ is het Latijnse woord voor ‘tien’; in ‘decem’ klinkt ook ‘desem’ door, zoals in (on)gedesemd brood. Het is een kunstig uitgesponnen en tegelijk hard realistisch narratief waarin ze zich verplaatst in een vluchteling, een jongeman ergens uit het Midden-Oosten, en hem zijn levensverhaal laat vertellen. Dat verhaal zet zij af tegen het geijkte patroon dat asielverstrekkers van vluchtelingen verwachten, wanneer de knoop moet doorgehakt al dan niet asiel te verlenen. Asielverleners willen van de vluchteling een niet gekunsteld, helder verhaal horen, met een duidelijke argumentatie waarom hij moest vluchten en nu in een ander land wenst te verblijven. Maar mag je een helder, argumentatief opgebouwd verhaal verwachten van iemand die een helse periode van traumatische ervaringen heeft doorgemaakt?
Want ik moet op papier verklaren dat ik gegronde redenen had
Om te vluchten, maar ik kan dit niet stellen
Mijn telefoon is op zee verloren gegaan
Mijn bericht komt niet aan
Het hotel dat ons wacht biedt geen bad
Die tegenstelling tussen het warrige verhaal van de vluchteling en de administratieve taal van de asielverstrekkers (‘het Commissariaat voor de Vluchtelingen’) is typografisch mooi weergegeven: de koude, objectieve evaluaties van de officiële instanties zijn kille regels, product van administratief geautomatiseerde vingers op de toetsen van een oude tikmachine versus het sobere, mooie lettertype waarin de jonge asielzoeker zijn onsamenhangend verhaal vertelt.
Provoost heeft iets met vluchtelingen. Al geruime tijd sleutelt en schaaft zij aan een biografie over haar grootmoeder, ‘Kinderen van de IJzer’. Op basis van eigen zoekwerk en mondelinge getuigenissen vertelt ze daarin hoe aan het prille begin van de eerste Wereldoorlog de Belgische overheid een grootscheepse actie organiseerde voor de kinderen uit de frontstreek, onder wie haar grootmoeder, Anna Vandewalle. Gedurende de oorlogsjaren verbleef zij als een koloniekind in Parijs. Anders dan haar grootmoeder, die als vluchteling welkom was in de Franse kolonie en erop mocht hopen ooit terug te keren naar de Westhoek, is de jongeman in België allesbehalve welkom: hij is nergens thuis, nergens heeft hij nog een vaderland.
Mijn eerste negentien jaren waren mild
Tot de dag
Met die haren, die stem, de gebaren
(…)
Als een koets getrokken door kraanvogels
Alles heeft hij moeten achterlaten, toen hij in een gammel mensensmokkelaarsbootje stapte op zoek naar een land waar het leven beter is, waar de staat haar toeristen verwent.
We wilden naar een land zo vreemd als wijzelf
En verzamelden aan de olievlek op het strand
In de dode hoek van de kustwacht
Op de achterflap van de bundel heet dat land met zijn sociaal zekerheidsstelsel ‘een land met een tandarts’.
Maar al snel was daar toch weer dat kaakbot
Met die blote klaarwakkere zenuw
En vulling als boormeel van schors
Maar op de overtocht blijft zijn zwangere vrouw achter in het water, ze draagt een kind en wordt door vissers ten grave gedragen.
Ik wou een jaar alleen haar zijn
Ik wou in haar vrouwelijk dialect leren praten
Uit haar gouden genenpoel halen
Wat ik zou kunnen doorgeven later
In een ketting van dromen
Maar vissers legden haar
Al in haar inheemse graf
Provoost evoceert de verschillende stadia van gevoelens die hij doorloopt bij het reconstrueren van de ramp die hij heeft meegemaakt –
ongeloof, ontkenning,
En deed ik alsof mijn kind was verdronken
Maar het was gewoon nagemaakt in de speelgoedwinkel
En lag in de wieg bij de kat
woede,
Welk woord is langer, adder of slang?
schuldgevoel,
ons kind raakte los en verdwaalde
omdat ik zo nodig moest varen
omdat het een avontuur leek
omdat ik verwachtingen had als schuine herfstwolken
depressie,
ze draaien je ziel uit elkaar en zijn klaar
maar er zijn een paar bijwerkingen waaronder levensgevaar
en op dat gevoel zit geen knop
poging tot aanvaarding, zelfs tot heropstanding.
We leven in hyperbolische tijden
En de geschiedenis doet niet aan voorwaardelijke wijzen
Maar waar zal ik staan over twee jaar deze tijd
En zal het pijn doen?
Anne Provoost evoceert dat grillige parcours van wanhoop naar hoop, van schuld naar boete, van ongeloof naar aanvaarding, in schril contrast met het samenhangende verhaal dat van hem wordt verwacht. Een parcours dat aanving toen hij Koo tegen het lijf liep, de mensensmokkelaar die hem naar de overkant bracht:
En toen was daar toevallig ook Koo
Met zijn uiterlijk
Van genaaide huiden en zijn verweven organen
In verschroeid rubber
We schrokken niet van het blaffen
Van de man die Koo werd genoemd
Hij vroeg onze naam
We konden niet winnen
Want hij had ook geen eeuwigheid
Als woordkunstenaar staat ze voor een dubbele opdracht: enerzijds geeft ze het gebrekkige, soms onverstaanbare Nederlands weer van een hier aangespoelde vluchteling, verstoken van zijn moedertaal. Tegelijk wil ze de taal poëtisch oprekken om in treffende beelden zijn gemoedschommelingen van binnenuit weer te geven. Dat evenwicht is delicaat, moeilijk te bereiken, maar meestal slaagt ze daar wonderwel in. Een prachtig voorbeeld is haar weergave van zijn hopeloze herinnering aan het kind dat zijn verdronken vrouw droeg en hij nooit gekend heeft. Geen enkele ‘native speaker’ spreekt in het Nederlands over ‘mijn innerlijk kind’, alleen drukt die talig onbeholpen combinatie de innige, voorgoed verloren band tussen vader en kind zoveel sterker uit dan gelijk welke correcte grammaticale, semantische, syntactische en morfologische combinatie dan ook:
Ik voel twee armpjes om me heen
De omhelzing is echt
Maar het kind dat me vasthoudt bestaat niet
Het is mijn innerlijk kind
Gelukkig heeft Anne Provoost niet toegegeven aan de in sommige kringen modieuze opvatting dat alleen een uitheemse vluchteling gerechtigd is de pijn van een uitheemse vluchteling weer te geven. Net de subtiele kracht waarmee een Vlaamse vrouw een ontheemde man van vreemde origine een stem geeft, laat het universele, algemeen-menselijke karakter van de pijn van elke vluchteling zoveel sterker uitkomen. Net dat empathisch vermogen maakt van het relaas van haar hoofdfiguur een algemeen herkenbaar verhaal. Voorbij alle willekeurig getrokken geografische en psychologische grenzen verleent haar narratief gedicht aan een hoogst particulier verhaal de kracht van de universaliteit, zonder die kwetsbare particulariteit in de kiem te smoren.
Stelt u zichzelf nooit de vraag
Of u bent waar u wil zijn
En kunt u zichzelf dan verplaatsen?
Door zich in een ander over ruimte en tijd – een Westerse vrouw in een Arabische man, een generatiekloof van veertig jaar overbruggend – in te leven, geeft ze daadwerkelijk stem aan wie geen stem heeft, aan het onherroepelijke verlies van elke vluchteling.
Want de toekomst zal blijken
en het onderzoek loopt
maar ik hoor als ik eerlijk ben
altijd nog stemmen op zee
En dan, wanneer ik de mooi uitgegeven bundel dichtsla, blijft de prangende vraag: Wat is de kracht van de dichter tegenover de weerbarstige, alledaagse werkelijkheid? Hoe sterk is het taalregister van de dichter, als het overwoekerd wordt door de gladde retoriek van politieke en op winst beluste rattenvangers? Hoe kan het dichterlijke jargon resoneren in door beknopte telegramstijl doof geworden oren?
Dus ik begrijp dat wat hier wordt gezegd alleen maar kan worden gezegd
Omdat het wordt gezegd zoals het gezegd wordt
Als in een gedicht
Hoe blijft de kunstenaar overeind tegenover de ‘Realpolitik’ van wie zich machtig waant en zich daarnaar gedraagt? Hoe de aandacht vasthouden voor de particuliere pijn van de particuliere vluchteling in een op clicks gefixeerde mediawereld?
En de nadruk is naar een andere oorlog verplaatst
Dus gaan we er even uit voor reclame
Terwijl deze bundel terecht genomineerd wordt voor een poëzieprijs, voeren Amerikaanse en Europese politici (ook in de Lage Landen aan de zee) steeds hardere migratieprogramma’s uit, reserveren ze steeds minder geld voor ontwikkelingssamenwerking, beroepen ze zich steeds meer op de kille regels die administratieve vingers tokkelen op de toetsen van een oude tikmachine.
De dichter weet dat, machteloos hoort zij hun frases aan, meedogenloos fileert zij de holheid ervan:
Ik luisterde over de rand van mijn oor
Naar hoe mensen soms praten
Over ongeluk, pijnlijk misverstand, collateral damage
Fijngevoelig geeft zij woord aan wie niet gehoord wordt:
Laat het maar aan mij om de waarheid te verdraaien
En om mijn versie te geven van feiten
[1] Anne Provoost, Decem. Ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers, Querido, Amsterdam, 2024, 80 blz., paperback, ISBN 9789025317836, € 20,00