Streven, juni 2011

John A. Coleman *

In een periode van nauwelijks vijf jaar werd New Orleans (en ruimer: de kust in het zuiden van de Verenigde Staten) getroffen door twee grote milieucatastrofen: de orkaan Katrina in 2005 en de olievervuiling door BP in 2010. Katrina hangt naar alle waarschijnlijkheid samen met de opwarming van de oceanen, terwijl de olievervuiling een ongewild effect is van wat ‘de oliepiek’ wordt genoemd.

De orkaan Katrina

De orkaan Katrina ontstond op 23 augustus 2005 boven de Bahama’s en zette koers naar het zuiden van Florida als een gematigde orkaan ‘Categorie 1’. Hij werd wilder toen hij door de Golf van Mexico trok, om heel snel, in nauwelijks negen uur, uit te groeien tot een orkaan ‘Categorie 5’. Die vlugge groei was klaarblijkelijk te wijten aan het feit dat de storm boven het ‘ongewoon warme’ water van de De Loop-stroom in de Golf van Mexico terecht was gekomen, waardoor de windsnelheden heel snel toenamen. Toen hij de kust van Louisiana bereikte, was de orkaan Katrina al uitgegroeid tot de vierde sterkste Atlantische orkaan ooit. Dit was ook de sterkste orkaan die ooit werd geregistreerd in de Golf van Mexico – een record dat later dat jaar gebroken werd door de orkaan Rita die in Houston, Texas, toesloeg. Katrina is ongetwijfeld de duurste orkaan die de Verenigde Staten ooit hebben gekend: de erdoor aangerichte schade wordt geraamd op 90 miljard dollar.

Weerkundigen en klimaatwetenschappers verschillen van mening over de vraag of de ongewone warmte van het water in de Golf ten tijde van de orkaan een toeval was, of dat die terug te voeren was op een opwarming van de oceanen als gevolg van de algemene opwarming. Twee weerkundigen van de universiteit van Colorado in Boulder, Leben Bom en Jim Scott, stellen dat het verschijnsel wel degelijk te maken heeft met de opwarming van de oceanen1; Stefan Rahmstorf en zijn ploeg vinden dat de argumenten om Katrina aan de globale opwarming te linken niet zeer sterk zijn. Volgens hen kan op grond daarvan niet worden uitgesloten dat het om een louter toevallige opwarming ging2.

Hoe dan ook, The National Oceanic and Athmospheric Administration van de Verenigde Staten stipt aan dat in de laatste twee decennia de temperatuur van de oceanen met een graad gestegen is. In dezelfde periode is het aantal orkanen ‘Categorie 4’ en ‘Categorie 5’ verdubbeld. De oceaan is, naast de bossen, een van de belangrijkste ‘dumpplaatsen’ voor het teveel aan koolstofdioxide in de lucht. Naarmate de oceanen meer van dit overschot koolstofdioxide opslorpen, worden ze ook warmer én zuurder. De opwarming versterkt de kracht en de reikwijdte van de orkanen, terwijl een te hoog zuurgehalte nefast is voor koraalriffen en op den duur belet dat schaaldierachtige soorten (krabben, garnalen, oesters enz.) hun beschermende kalkpantser aanmaken. Visvangst is uiteraard een belangrijke industrie langs de Golfkust.

Alles bij elkaar veroorzaakte Katrina de dood van 1.836 mensen, waarvan 1.577 in Louisiana, met nog eens een dodental van 238 in Mississippi. 1,2 miljoen mensen moesten worden geëvacueerd uit het gebied waar de orkaan zou razen en 3 miljoen mensen zaten door de storm zonder elektriciteit. De oppervlakte van de tot rampgebied uitgeroepen streken in de VS bedroeg 233.000 vierkante kilometer, bijna de grootte van het Verenigd Koninkrijk. Vijf jaar na de storm leven nog duizenden mensen in Louisiana en Mississippi in een voorlopig onderkomen. Het negende arrondissement van New Orleans is nog altijd een grote puinhoop.

De storm beukte in op New Orleans op 29 augustus 2005. Twee dagen tevoren werden de inwoners van New Orleans gewaarschuwd dat ze het best de stad zouden verlaten. De meesten deden dat. Heel wat armere inwoners, bejaarden en zieken beschikten echter niet over het nodige eigen vervoer en er waren niet genoeg chauffeurs beschikbaar om deze mensen allemaal te evacueren. Zij werden noodgedwongen achtergelaten en zouden sterven. Een aantal van hen weigerde te vertrekken – zij hadden voorheen al stormen getrotseerd en hechtten blijkbaar geen geloof aan de voorspellingen over de kracht van de orkaan.

Het grootste gedeelte van New Orleans ligt onder de zeespiegel en is bijzonder kwetsbaar voor orkaanachtige stormen. De stad is deels omringd door beschermende dijken om het wassende water tegen te houden. Op 29 augustus veroorzaakte de beukende storm 53 dijkbreuken in ‘Groot New Orleans’, wat resulteerde in de overstroming van tachtig procent van de stad. Een evaluerend rapport, opgesteld in 2007 door de Amerikaanse Vereniging van Burgerlijke Ingenieurs, kwam tot de slotsom dat de overstroming voor twee derde te wijten was aan constructiefouten in de beschermende dijken. Verantwoordelijk voor deze onveilige constructie, en dus voor de overstroming, was het Legercorps van Ingenieurs. Daar had men fouten gemaakt in de berekeningen.

Katrina liet een spoor van vernieling na in de economie en de ecologie. Economisch gezien was de schade enorm: de eerste en grootste reële bedreiging was de onderbreking van de olieaanvoer. Maar ook de infrastructuur van de autosnelweg langs de Golfkust was deerlijk gehavend, wat een domper zette op de export van consumptiegoederen, zoals graan. Katrina beschadigde of vernielde dertig olieplatformen en was verantwoordelijk voor de sluiting van negen olieraffinaderijen. Zes maanden na de doortocht van Katrina was de oliewinning in de Golf van Mexico gezakt tot 24% van de jaarlijke productie; zo ook zakte de gaswinning in dezelfde periode tot 18%. Ook de houtindustrie in Mississippi incasseerde zware klappen: 5.300 vierkante kilometer bosgebied was door de storm verwoest. Het verlies liep op tot 5 miljard dollar.

Het effect van Katrina op het milieu is niet te onderschatten. De stormgolven hebben grote delen van het strand weggevreten en 560 vierkante kilometer land werd herschapen in meren en kreken, eerst door de orkaan Katrina en nadien door Rita. Katrina noopte tot de sluiting van zestien nationale dierenparken. Een daarvan, de Breton National Wildlife Refuge, verloor de helft van zijn gebied aan de storm. De orkaan teisterde de woon- en broedgronden van pelikanen, zeeschildpadden, Mississippi- zandbergkraanvogels, roodstaartspechten, en Alabamastrandmuizen. Op rekening van de storm komt ook de oliestroom uit 44 oliewinningcentra over het hele zuiden van Louisiana: meer dan 33 miljoen liter olie lekte weg. In de grote schoonmaak van de stad werd het water dat in New Orleans stond, weggepompt in het nabijgelegen Pontchartrainmeer. Dit water bevatte een mengeling van rioolslijk, bacteriën, zware metalen, pesticiden, giftige scheikundige stoffen en olie. Er werd dan ook gevreesd voor een massale vissterfte. Industrieafval, uitgestroomde olie, toxische stoffen – het zat allemaal in het vloedwater van de stad. Nog lang na de storm werden in het grondwater en de bodem van New Orleans te hoge concentraties lood en arsenicum gemeten. Nu nog, vijf jaar na Katrina, worden de mensen in New Orleans geplaagd door huidinfecties, ademhalingsmoeilijkheden en astma-aanvallen, veelal toe te schrijven aan de hoge graad van bodemvervuiling in de vroegere overstroomde gebieden.

Achteraf werd de hoofdschuld voor de geleden schade gezocht bij het gebrek aan voorbereiding op zo’n orkaan, veel meer dan bij de orkaan zelf. Het Legercorps van Ingenieurs heeft een nieuwe berekening gemaakt van de capaciteit die de dijken moesten hebben om het hoofd te kunnen bieden aan een nieuwe storm met de kracht van Katrina. Aangezien praktisch 80% van New Orleans onder de zeespiegel ligt, is het ten zeerste de vraag of de stad nog eens een orkaan als Katrina aan kan. Een stijging van het zeeniveau brengt ook, bij stormen, hogere opstuwingen van de zee met zich mee. De ramingen van de zeespiegelstijging in deze eeuw schommelen aanzienlijk, maar de meest betrouwbare prognoses suggereren toch dat de verwachtingen van het Intergovernmental Panel on Climate Change (een halve meter in de eenentwintigste eeuw) veel te rooskleurig en te conservatief zijn. De kosten om de kustbeveiliging te doen beantwoorden aan de nog te verwachten orkanen – die zullen er komen als gevolg van het smelten van de gletsjers – zullen enorm hoog zijn. Er zal dus onvermijdelijk een keuze gemaakt moeten worden welke gebieden men met het beschikbare geld wil beveiligen. Het is niet duidelijk of New Orleans op lange termijn, ondanks zijn hoge culturele betekenis (Mardi Gras, jazz, het Franse district met zijn eigen keuken), prioriteit zal krijgen3.

De door BP veroorzaakte olieramp

De door BP veroorzaakte ramp, soms ook Deepwater Horizon Spill genoemd, begon op 20 april 2010 en duurde bijna drie maanden. Gedurende deze periode stroomde zo’n 926 miljoen liter ruwe olie in de Golf van Mexico – wat neerkomt op 4,9 miljoen vaten. Het is de grootste accidenteel veroorzaakte ramp in de geschiedenis van de olie-industrie. BP staat voor British Petroleum, de voornaamste eigenaar en uitbater van de oliebron. De olielekkage was het gevolg van een ontploffing op het boorplatform Deep Horizon waarbij 11 arbeiders omkwamen en 17 anderen gewond raakten. De lekkage brengt nog steeds enorme schade toe aan het leefmilieu van vissen en andere diersoorten, alsook aan de visserij en het toerisme langs de Golfkust. In november 2010 werd 11.000 vierkante kilometer van de Golf afgesloten voor garnaalvangst, nadat in de visnetten teerklonters waren aangetroffen. In januari 2011, acht maanden na de explosie, berichtte een inspecteur dat de teerklonters maar bleven aanspoelen, dat in het kielzog van vissersboten glanzende olieslierten te zien waren en dat het gras in moerasgebieden er verrot en dood bijlag. Ruwe olie laat sporen na, zowel in de diepere kustwateren als in het slijkerige strandzand.

Met reusachtige boren die tot aan de zeebodem reiken en die tot 2.400 meter diep kunnen gaan, was BP aan het boren gegaan tot een diepte van 1.500 meter. Hierbij was uit de oliebron methaangas vrijgekomen en onder hoge druk naar boven gespoten tot op het boorplatform, dat meteen vuur vatte en ontplofte. De ramingen van het volume van de uitgestroomde olie, alsook van het gebied dat erdoor getroffen werd, schommelen. De laatste ramingen, gemaakt net vóór op 15 juli 2010 de oliebron afgesloten kon worden, spreken van een volume van 53.000 vaten olie per dag. Aanvankelijk bedroeg het uitstromende volume 62.000 vaten per dag.

De zich verspreidende olievlek bestreek aanvankelijk (op 15 april) 1.500 vierkante kilometer. Hij naderde tot op 50 kilometer de milieugevoelige Chandeleureilanden. Tegen 30 april was de olievlek uitgedijd tot 10.000 vierkante kilometer en naderde hij al de reservaten Delta Wildlife Refuge en Breton Wildlife Refuge. Aanvankelijk waren sommigen van mening dat het zeewater de natuurlijke capaciteit bezat om de olie af te breken; op die manier zou meer dan de helft van de uitgestroomde olie vanzelf verdwijnen. Maar dat was niet zo. Wetenschappers van de National Science Foundation voerden een studie uit ter plaatse en rapporteerden dat zo’n 75% van de olie zich nog altijd in de Golf van Mexico bevond. Drijvende teerklonters hadden zich verspreid tot aan het Pensacola Strand in Florida en de kustgebieden van Alabama, Mississippi en Texas. Eind november 2010 werd gemeld dat daar uit zompige weilanden meer dan 140.000 liter olie was opgezogen, en dat men kleine krabben en garnalen aantrof die helemaal met slijkerige olie waren besmeurd. P.J. Hahn, de directeur van de kustzone van Louisiana, zei: ‘Eigenlijk is het vandaag erger, want nu denkt iedereen dat de olie als bij mirakel verdwenen is’.

In januari 2011 vonden onderzoekers van de Universteit van Zuid-Florida dat de olielagen dicht bij de oliebron ‘tot vijf keer dikker waren’ dan de lagen die door hetzelfde team in augustus 2010 waren gemeten. David Hollander, die bij het team was, merkte op dat ‘de oliemassa op de bodem van de oceaan met de tijd niet verminderde, maar veeleer aangroeide. Die lagen zijn wijd verspreid’, ver uitwaaierend van de kern van de ontplofte oliebron. Direct na de ontploffing had de National Oceanic and Atmospheric Administrationeen visverbod uitgevaardigd in 203.570 vierkante kilometer, of een derde van het hele Golfgebied.

Er werden drie strategieën gebruikt om de olievervuiling aan te pakken. De eerste is het zorgen dat de vervuiling binnen een afgebakend gebied blijft, ver van bijzonder milieugevoelige streken. De tweede is het pogen de vervuiling af te voeren naar minder gevoelige streken. De derde bestaat erin de smurrie uit het water te halen. Olievlekken worden na verloop van tijd enigermate opgelost door stormen, stromingen en osmose. Maar chemische oplosmiddelen bespoedigen dit ontbindingsproces. Hieraan is echter een ernstig neveneffect verbonden: BP gebruikte Corexit EC9500A en Corexit EC9527A als voornaamste oplosmiddelen. Dit zijn niet de minst toxische noch de meest efficiënte van de oplosmiddelen uit de lijsten van het Milieubeschermingsagentschap. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld waren beide stoffen verboden voor het bestrijden van olievervuiling. BP voerde aan dat het voor Corexit had gekozen, omdat het meteen beschikbaar was in de week dat het boorplatform ontplofte. Critici zeggen echter dat grote oliemaatschappijen Corexit opslaan wegens hun nauwe banden met de vervaardiger ervan, NALCO. Op 19 mei legde het Milieubeschermingsagentschap aan BP de verplichting op om binnen de 24 uur minder toxische oplosmiddelen te gebruiken dan Corexit. Het is bekend dat Corexit kankerverwekkende elementen bevat en schade toebrengt aan het mannelijke voortplantingssysteem van dieren.

Milieuwetenschappers menen dat de oplosmiddelen genetische veranderingen en kanker kunnen veroorzaken en de toxiciteit van de uitgestroomde olie vergroten. Zeeschildpadden en blauwvintonijnen zijn hierdoor aan een groter risico blootgesteld dan ze door de ruwe olie al waren. Wetenschappers van de Universiteit van Zuid-Florida hebben de eerste resulaten vrijgegeven van hun studie naar de toxiciteit van oliedruppels in onderzeese olieslierten, en hebben vastgesteld dat die toxischer waren dan aanvankelijk gedacht. De olieslierten blijken ook een effect te hebben op bacteriën en het phytoplankton, dus op de planten die de basis vormen van de voedselketens in de Golf. Het zal nog decennia duren eer we volop de kosten van de opruiming van de olievervuiling zullen kennen. Experts zijn van mening dat het trage ritme waarin de olie in de koude waterlagen op een diepte van 910 meter wordt afgebroken, ‘een langdurige en ongeziene bedreiging inhoudt voor het kwetsbare leven in zee.’

De economische weerslag van de olieramp en de weerslag ervan op het milieu zijn enorm. De olievervuiling is de ergste milieuramp in de geschiedenis van de Verenigde Staten. De toxiciteit van petroleum, de zuurstofvermindering en het gebruik van Corexit als oplosmiddel zijn de voornaamste oorzaken van de aangerichte schade. Acht nationale parken in de Verenigde Staten hebben ernstige verliezen geleden. Meer dan 400 diersoorten die op de Golfeilanden en in de moerassen leven, zijn in gevaar – sommige ervan zijn met uitsterven bedreigd. Een omvattende inventaris uit 2009 telde 15.700 diersoorten in de Golf. In het door de olieramp vervuilde gebied treft men nog 8.332 diersoorten aan, waarvan 1.200 vissoorten, 200 vogelsoorten, 1.400 soorten weekdieren, 1.500 soorten schelp- en schaaldieren, 4 soorten zeeschildpadden en 29 soorten in zee levende zoogdieren. Op de stranden liggen tal van aangespoelde dode dieren. Ook koraalriffen raakten besmeurd. Wetenschappers van de Tulane Universiteit hebben sporen van olie en oplosmiddelen gevonden onder de schelpen van kleine krablarven in de Golf, wat erop wijst dat de oplosmiddelen de olie hebben doen uiteenvallen in druppeltjes die klein genoeg zijn om in de voedselketen terecht te komen. De Oceaanstichting stelde op haar beurt vast dat in het belangrijkste broedgebied van de Golf 20% van de jonge blauwvintonijnen door de olie zijn omgekomen. Dit verlies is bijzonder dramatisch, aangezien er in de dertig jaren die voorafgaan aan de ramp, in broedgebieden voor tonijn in de westelijke Atlantische Oceaan al een inkrimping van 82% was vastgesteld.

De visindustrie lijdt zware economische schade. Een garnaalboot bijvoorbeeld, die begin december zijn netten had uitgeworpen in de wateren ten noorden van het ontplofte boorplatform, haalde samen met een lading garnaal die wel duizend dollar waard was, een hele vracht teerklonters mee op. De vangst was daardoor geruïneerd. De olievervuiling zette ook een domper op het toerisme naar de strandreservaten in de Golfstreek. Men raamt dat het 10 tot 30 miljard dollar zal kosten om de uitgestroomde olie op te ruimen.

Onderzoeken door het Congres van de Verenigde Staten naar de oorzaken van de olieramp brachten aan het licht dat BP in de fout was gegaan doordat het, om tijd en geld uit te sparen, voor riskantere procedés gekozen had, soms tegen het advies van zijn eigen staf of onderaannemers in. Weken voor het ongeluk was op het boorplatform een lek vastgesteld in een cruciaal onderdeel van het beveiligingssysteem tegen ontploffingen. BP was hiervan al een week voor de explosie op de hoogte, maar schijnt zich niet om veiligheid te hebben bekommerd. Toen gemeld was dat een batterij in het beveiligingssysteem tegen ontploffingen het had laten afweten, voerde BP geen controles uit; het reageerde niet op de melding. Tests hadden uitgewezen dat het cement waarmee men de oliebron wilde inkapselen, niet sterk genoeg was om te beletten dat olie en gas konden ontsnappen. Amateuristische pogingen om de bron aan te boren tonen aan dat zo goed als alle besluiten om over te gaan tot de boring genomen werden met het oog op een sneller resultaat en een lagere kostprijs. BP was trouwens achter op zijn boorschema. In haar rapport van 5 januari 2011 beschuldigt een onderzoekscommissie van het Witte Huis BP en Halliburton ervan ontoelaatbare risico’s genomen te hebben, louter om kostengunstiger te kunnen werken. Die risico’s zijn vervolgens uitgelopen op de explosie en de hierop volgende massale olievervuiling.

Terwijl ecologische oorzaken zoals de opwarming van het klimaat niet direct tot de olieramp hebben bijgedragen, heeft vooral het idee van een ‘oliepiek’ een rol gespeeld in de door BP gemaakte vergissingen. De term ‘oliepiek’ heeft te maken met de voorspellingen dat de oliewinning wereldwijd binnenkort drastisch zal teruglopen. Het Internationaal Energieagentschap is van mening dat de productie van conventionele ruwe olie al in 2006 haar piekmoment heeft bereikt. Andere ramingen plaatsen dit piekmoment rond 2020. In elk geval is de uitspraak van de woordvoerder van Exxon-Mobil tekenend. Die zei in december 2005: ‘Zo goed als alle olie- en gasvoorraden in de wereld die makkelijk te vinden zijn, heeft men al gevonden. Nu komt het harde werk om olie te vinden en te produceren in ondankbare omgevingen en op moeilijke werkterreinen.’

Gezien de dreiging van een ‘piek in de oliewinning’, zijn oliemaatschappijen zich op onconventionele oliebronnen gaan richten, zoals in zeer diepe zeeën of in oliehoudend zand en leisteen. De ontginning hiervan is arbeidsintensiever en risicovoller en/of de verwerking ervan vereist extra energie. Die moeilijkere aanpak om olie te winnen brengt, zoals de BP-catastrofe aantoont, het gevaar van enorme ecologische neveneffecten met zich mee. Maar er is nog geen helder plan om over te schakelen op alternatieve energiebronnen, en die zouden minstens tien jaar vóór het piekmoment van de olie bereikt is, beschikbaar moeten zijn, of op het ogenblik dat, zoals nu, de vraag naar olie de toelevering ervan overstijgt. De wereldwijde afhankelijkheid van olie zal daardoor leiden tot verdere riskante bravourestukken om diepzee-olie te winnen. Of erger nog, tot de winning van olie uit oliehoudend zand en leisteen, die een nog diepere CO2-voetafdruk zal achterlaten. Of, in plaats hiervan, tot een terugkeer naar de nog veel erger vervuilende energie uit steenkool. De oliecatastrofe in de Golf van Mexico houdt ons een spiegel voor die ons meer laat zien dan de blunder van één enkele oliemaatschappij. Ze waarschuwt ons voor het gevaar van een veelvoud van dergelijke catastrofen, als de angst voor de ‘oliepiek’ de oliemaatschappijen tot riskantere pogingen zal drijven om tot elke prijs de nodige olie te winnen4.

(Uit het Engels vertaald door Georges De Schrijver en Roger Lenaers)