Vlak voor Pasen schreef een vriend me om mij een Zalig Pasen te wensen, en hij voegde eraan toe dat hij hoopte dat ik iets zou schrijven ‘over rare feministen’ die denken dat zij priesters kunnen zijn terwijl, schreef hij ‘we allemaal weten dat Jezus bij het Laatste Avondmaal alleen mannen heeft gewijd’. Vervolgens herinnerde hij mij eraan, dat paus Johannes Paulus II (1920-2005) in zijn document Ordinatio Sacerdotalis had benadrukt dat ‘de kerk geen enkel gezag heeft om priesterlijke wijdingen aan vrouwen te verlenen’.
De opmerkingen van mijn vriend inspireerden mij tot deze overdenking. Ik besef dat ik eerder over de sacramenten heb geschreven, maar vraag om uw geduldige begrip als u mijn teksten al langer leest. Misschien hebt u enkele vragen, na het lezen van deze wat langere overdenking. Het onderwerp is belangrijk en actueel, zeker waar het gaat over vrouwen in de geschiedenis van de kerk, de wijding van vrouwen, en zeker ook het oecumenisch begrip van sacramenteel leven. De Kerk Gods is veel groter dan enkel de katholieke kerk.
Feiten en veronderstellingen
Wanneer mensen niet echt weten wat er in het verleden is gebeurd, gebruiken ze vaak hun creatieve verbeelding en gaan veronderstellen wat er is gebeurd. Dit zien we ook in de geschiedenis van de sacramenten. Het Concilie van Trente, uit de Contrareformatie in de zestiende eeuw, is een goed voorbeeld. De katholieke bisschoppen ontmoetten elkaar nu en dan in de noord-Italiaanse stad Trento (Trente) in vijfentwintig bijeenkomsten tussen 13 december 1545 en 4 december 1563. In 1547 verklaarde het Concilie van Trente plechtig dat er zeven sacramenten zijn – doop, vormsel, eucharistie, biecht, ziekenzalving, priesterwijding, en het huwelijk – en dat alle zeven door de historische Jezus persoonlijk werden ingesteld.
De protestante Reformatie had de leer over sacramenten aanzienlijk veranderd, voornamelijk door de nadruk van de zeven sacramenten van de katholieke kerk te verleggen naar een beperkt aantal ‘middelen van genade’. Maarten Luther (1483–1546), Johannes Calvijn (1509–1564) en andere protestante hervormers benadrukten het primaat van de Bijbel, en de sacramenten van de doop en het Avondmaal (de communie).
Het aantal sacramenten
Voor het Concilie van Trente was het aantal sacramenten eigenlijk wisselend en onbepaald. De Italiaanse Benedictijner monnik en latere kardinaal Petrus Damianus (ca. 1007-1072) bijvoorbeeld vermeldde er twaalf, daarbij de zalving van koningen inbegrepen. Hugo van St. Victor (ca. 1096–1141), een theoloog en schrijver over mystieke theologie die het grootste deel van zijn leven doorbracht in de Abdij van St. Victor in Parijs, noemde dertig sacramenten. Maar hij zette de doop en de communie op de eerste plaats, vanwege hun bijzondere belang. Opmerkelijk genoeg stelde Hugo ook dat het ideale christelijke huwelijk een vereniging van man en vrouw was, maar bij voorkeur zonder seksuele gemeenschap! Hij richtte zich op de spirituele vereniging en band tussen het stel als de kern van het huwelijk.
Christus het sacrament
Wat mij bijzonder helpt met betrekking tot de sacramenten is een theologische opmerking van mijn voormalige hoogleraar en, lange tijd, kennis Edward Schillebeeckx (1914–2009). In zijn boek Christus, sacrament van de Godsontmoeting (1959) benadrukte Schillebeeckx dat Jezus Christus het belangrijkste sacrament is, omdat hij de zichtbare uitdrukking van Gods liefde is. Hij is de ultieme openbaring van God, die God en de liefde Gods op aarde aanwezig maakt door zijn persoon, handelingen en woorden. Schillebeeckx benadrukte ook dat sacramenten meer zijn dan eenmaal voltooide rituelen. Sacramenten zijn christelijke levenservaringen, en hun geldigheid volgt uit de aanwezigheid van Christus in de christelijke gemeenschap.
In 1986 kreeg Edward Schillebeeckx een reprimande van Joseph kardinaal Ratzinger (1927–2022), die destijds prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer was.
Volgens het document van de Congregatie voor de Geloofsleer van 15 september 1986, van de hand van Ratzinger, ‘blijft [Schillebeeckx] de apostoliciteit van de kerk zodanig opvatten en voorstellen, dat de apostolische opvolging door sacramentele wijding een niet-wezenlijk element is van de uitoefening van het priesterschap en zo voor het schenken van de macht de Eucharistie te consacreren – en dit is in tegenspraak met de leer van de Kerk’. Het document van Ratzinger besloot met: ‘De Congregatie voor de Geloofsleer moet concluderen dat de opvatting van het priesterschap zoals naar voren gebracht door professor Schillebeeckx op verschillende belangrijke punten afwijkt van de leer van de Kerk’. Maar uiteindelijk werd verder geen actie ondernomen tegen Schillebeeckx.
Ik herinner me dat ik een paar jaar later met professor Schillebeeckx sprak toen hij Leuven bezocht. Ik vroeg hem wat een gemeenschap moest doen in het geval zij geen priester voor de liturgie had. Hij lachte, en zei: ‘laat de gemeenschap haar eigen liturgische voorganger uit haar midden kiezen’.
Vroege christelijke rituelen
De oudste bestaande geschriften over de leer van Jezus en het vroege christendom zijn de brieven van de apostel Paulus. Zij zijn ouder dan de vier evangelies. Niet alle brieven die aan Paulus worden toegeschreven zijn van hem. Geleerden zijn het erover eens dat zeven van de dertien brieven (Galaten, Romeinen, Korintiërs I en II, Filemon, Filippenzen en Thessalonicenzen I) werden geschreven door Paulus, die werd onthoofd in Rome, ergens tussen 64 en 68. In zijn brieven beschrijft Paulus vroege christelijke rituelen, als meest opmerkelijke het onderdompelen van bekeerlingen in water (de doop) en het deelhebben aan een gezamenlijk maal, het ‘Maal des Heren’ (de communie).
De oorsprong van de eucharistie
De evangelies van Marcus, Matteüs en Lucas, geschreven tussen 70 en 90, beschrijven het Laatste Avondmaal van Jezus met zijn leerlingen, tijdens hetwelk Jezus hen instrueert het ritueel met brood en wijn te blijven praktiseren ter nagedachtenis aan hem. Het werd het voorbeeld voor het vroegchristelijke Maal des Heren, dat deel uitmaakte van een agape (‘feest van liefde’). Het was een gemeenschappelijk maal dat door vroege christenen werd gedeeld.
De doop
De synoptische evangelies (Matteüs 3:13–17; Marcus 1:9–11; Lucas 3:21–23) beschrijven de rituele onderdompeling uitgeoefend door Johannes de Doper, waaraan Jezus zelf deelnam. Matteüs 29:18–20 schildert ook de herrezen Heer, in een verhaal dat speelt na de Opstanding, die zijn leerlingen opdraagt te dopen door het gebruik van een Drievuldigheidsformulering. Bijbelgeleerden suggereren dat de woorden wellicht niet van de historische Jezus komen, maar uit de praktijk van de vroege kerk rond het jaar 80.
De Handelingen van de Apostelen, geschreven rond 80 – 90, verbreden het Bijbelse beeld van het vroege christendom met verwijzingen naar het Maal des Heren en verschillende verhalen over dopen. De Handelingen noemen ook een andere rituele handeling, het opleggen van de handen, dat in deze context gewoonlijk leidde tot charismatische handelingen zoals het spreken in tongen, beschreven als ‘het ontvangen van de Heilige Geest’. Een voorbeeld is Handelingen 2:4: ‘en allen werden vervuld van de Heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven’.
Het opleggen van de handen is een handeling die in de Joodse Bijbel vaak wordt genoemd. Zij omvat het plaatsen van beide handen, met de palmen naar beneden, bovenop het hoofd van de ander, gewoonlijk tijdens het uitspreken van een gebed of zegen. Dit werd gewoonlijk gedaan door ouders om hun kinderen te zegenen. In het boek Genesis bijvoorbeeld zegent Jacob zijn twee kleinzonen door zijn handen op hun hoofd te leggen (Genesis 48:14). Het opleggen van de handen werd ook gebruikt om iemand te zegenen voor een dienst. In Numeri legt het volk van Israël de handen op bij de Levieten om hen op te dragen aan de dienst aan de Heer (Numeri 8:9-10). Mozes legde de handen op bij Jozua als zijn opvolger als leider. (Numeri 27:18-23; Deuteronomium 34-9)
Jezus en het opleggen van de handen
Jezus volgde de traditie van het hand opleggen. Zijn meest gebruikte praktijk bij het genezen was de aanraking, vaak beschreven als ‘de handen opleggen’ bij degene die moest worden genezen (Matteüs 9:18; Marcus 5:23; 6:5; 7:32; 8:22–25; Lucas 13:13). Jezus legt ook ‘de handen op aan ‘de kinderen die tot hem komen’ om hen te zegenen (Matteüs 19:13-15; Marcus 10:16).
Het vormsel
Het vormsel bestond niet als apart sacramenteel ritueel in het westerse christendom tot de derde eeuw. Maar het werd niet eerder dan na de vijfde eeuw een vaste gebruik in Europa. Voor de derde eeuw was het onderdeel van het doopritueel.
De biecht
In het Nieuwe Testament staat geen beschrijving van een ritueel of ceremonie dat zich in verband laat brengen met biecht of verzoening. Maar alleen al het vluchtig doornemen van de evangelies toont dat Jezus bezorgd was over het vergeven van zonden en het verzoenen met zondaars. En Jezus zei zijn volgelingen duidelijk zondaars te vergeven. Zie bijvoorbeeld Matteüs 6:14-15.
In het vroege christendom echter werd de biecht gezien als deel van de doop. Er was geen apart sacrament zoals we dat tegenwoordig kennen. Wanneer een gedoopte persoon na de doop een ernstige zonde beging, werd diegene uitgesloten uit de christelijke gemeenschap. Het sacrament van de biecht ontwikkelde zich in de tijd, veranderend van publieke boetedoening in de privébiecht. En het werd formeel erkend en omschreven als de biecht in de dertiende eeuw.
De middeleeuwse gedaanteverandering van de eucharistie
In de achtste en negende eeuw veranderden de plaats van het altaar en de ruimtelijke inrichting van kerkgebouwen. De voorganger, nu de ‘celebrant’ van de Eucharistie genoemd, stond niet langer met zijn gezicht maar met zijn rug naar de mensen, en met zijn gezicht naar het oostelijk uiteinde van de kerk. Wat daarmee verloren natuurlijk ging, was de idee dat de gemeenschap het Lichaam van Christus was.
Het doel van de Mis (van het Latijnse woord ‘missa’) werd het consecreren en bewaren van het Heilig Sacrament, zoals het geconsacreerde brood werd genoemd. Het werd ook de ‘hostie’ genoemd, van het Latijnse woord ‘hostia’, slacht-offer. De hostie, een kleine wafel, werd meegedragen in processies en tentoongesteld in een gouden bokaal, een monstrans genoemd, zodat het kon worden aanbeden. Monstrans is afgeleid van het Latijnse ‘monstrare’, tonen. Aanbidding van het Heilig Sacrament stond voorop. De mensen kregen zelden of nooit de communie. De communie was voor de celebrant, bij zijn altaar en vaak ver verwijderd van de gelovigen.
Ongelukkig genoeg gingen de middeleeuwse eucharistische rituelen voorbij aan het Bijbelse begrip van het Lichaam van Christus als de gemeenschap van gelovigen. Neem bijvoorbeeld de woorden van Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs, 12-27: ‘Welnu, u bent het lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit lichaam’. En natuurlijk hebben we de woorden van Jezus in Matteüs 18:20: ‘Want waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden.’ En we hebben bijvoorbeeld de prachtige woorden van Jezus in Johannes 15:5: ‘ Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets’.
De ziekenzalving, later het ‘heilig oliesel’ genoemd
Tot de achtste eeuw was het zalven van de zieken een wijd verspreide, maar geen eenvormige praktijk. Het werd door christenen voor hun verwanten gedaan, door mannen en vrouwen die de reputatie van genezers hadden, en door monniken, vrouwelijke religieuzen en gewijde priesters. Maar het is vooral opmerkelijk dat het zalven van de zieken eerst en vooral door leken werd gedaan.
Door toedoen van Petrus Lombardus (ca.1096–1160), theoloog en bisschop van Parijs, werd de ziekenzalving door priesters officieel het Heilig Oliesel genoemd, en een sacrament aan het einde van het leven. Vroeg in de jaren 1970, na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) werd de officiële naam veranderd in ziekenzalving.
Het huwelijk
De allereerste uitspraak dat het huwelijk een sacrament is werd gedaan in 1184, tijdens het Concilie van Verona. Maar het was niet eerder dan tijdens het Concilie van Trente in 1563 dat het huwelijk officieel als een sacrament werd beschouwd.
Wijding
De historische Jezus heeft tijdens het Laatste Avondmaal niemand gewijd. Tegenwoordig stellen historisch theologen dat er tot aan de vroege derde eeuw geen direct bewijs is voor wijdingen. In De Apostolische Overlevering van bisschop Hippolytus van Rome(ca. 170–ca. 235) vinden we het eerste uitgebreide bewijs van vroegchristelijke wijdingen, waarin het opleggen van de handen werd opgevat als een uniek christelijk ‘wijdingsritueel’. Maar toen de wijdingen begonnen werd dit niet gezien als een manier van het overdragen van ‘de heilige macht de Eucharistie te consacreren’, maar als een vorm van kwaliteitscontrole – een manier om te verzekeren dat de leiders bekwaam waren, en mensen met een echt en sterk geloof.
Vrouwen
Wat historisch theologen tegenwoordig ook beseffen, is dat vrouwen eeuwenlang werden gewijd als dekens en abdissen, en zelfs als priesters en bisschoppen. Dit was zeker tot de twaalfde eeuw het geval. Gary Macy, emeritus hoogleraar Religious Studies aan Santa Clara University, is hier heel behulpzaam, in het bijzonder met zijn boek The Hidden History of Women’s Ordination: Female Clergy in the Medieval West. Wat Macy laat zien is dat verwijzingen naar de wijding van vrouwen bestonden in pauselijke, bisschoppelijke en theologische documenten uit die tijd, en de rituelen voor deze wijdingen zijn overgeleverd. Maar zoals Gary Macy stelt: ‘Dit is een geschiedenis die opzettelijk is vergeten, bewust gemarginaliseerd, en niet zelden creatief weg verklaard’.
We moeten dus met een open geest blijven onderzoeken en verder gaan, in het besef dat ontwikkelde christenen wezenlijk zijn voor het gedijen van het christendom.
(vertaling: Herman Simissen)
Reageren? Mail naar jadleuven@gmail.com
John Alonzo Dick (*1943) bekleedde als derde the Chair for the Study of Religion and Values in American Society aan de KU Leuven. Hij is voormalig academisch decaan van het American College van de KU Leuven en hoogleraar. Hij publiceerde onder meer samen met K. Schelkens en J. Mettepenningen A Aggiornamento? Catholicism from Gregory XVI to Benedict XVI (Brill, Leiden en Boston, 2013). Recent verscheen zijn boek Jean Jadot: Paul’s Man in Washington (Another Voice Publications 2021), een biografie van de Belgische bisschop Jean Jadot die van 1973 tot 1980 Apostolisch Afgevaardigde in de Verenigde Staten was.