A complete unknown van James Mangold
Ik heb het procedé van de valse neus in films nooit begrepen. Behalve als het gaat om karikaturale slechteriken in B-films (of parodieën op B-films) wil je een acteur toch gewoon zien zoals hij is? Peu importe dat zijn kokkerd er niet exact hetzelfde uitziet als die van het sujet dat hij moet spelen. Het eerste halfuur van A complete unknown zat ik me stevig te ergeren aan de protheses die de gezichten van zowel Edward Norton als Timothée Chalamet ontsierden, en hoewel die ergernis enigszins wegebde naarmate de film vorderde, bleef hij ergens op de achtergrond toch pulseren. Er zijn al meer in het oog springende protheses geweest dan die van Chalamet, toegegeven, maar toch lijkt het me onnodig.
Vooral omdat de neus van Chalamet het probleem niet is. Hij zou een prothese moeten krijgen die zijn gebrek aan acteertalent vervangt, maar die bestaat helaas niet. Ik geloof dat het moment is aangebroken waarop iemand de ongemakkelijke waarheid luidop moet zeggen: Timothée Chalamet kan niet acteren. Er dient een oplossing gevonden, want dit kan zo niet langer. Hij besmeurt elke film waarin hij optreedt. Zijn schoonheid en roem zijn omgekeerd evenredig aan zijn acteertalent. Nu zijn er meer succesvolle acteurs geweest die niet per se op sublieme wijze ‘verdwenen’ in hun personage – denken we bijvoorbeeld aan Joseph Cotten, één van mijn persoonlijke favorieten, die zich onsterfelijk maakte met zijn rollen in onder anderen Citizen Kane, Shadow of a doubt en The third man. Cotten is altijd heerlijk zichzelf, dus niet zozeer aan het acteren, als wel (op imponerende wijze) een acteur aan het zijn. Robert Redford teerde ook eerder op uitstraling en schoonheid dan op puur talent. Maar zij waren plezierig om naar te kijken, ze kwamen ermee weg, ze hadden flair, een sprankel, ironie. Chalamet probeert oprecht een groots acteur te zijn in de traditie van Pacino, De Niro en Daniel Day-Lewis. Je ziet hem de hele tijd proberen, en zoals Elsschot al opmerkte kan er in de kunst niet geprobeerd worden: waar de zwangerschap bestaat, volgt het baren vanzelf.
Extra wrang wordt het als je weet dat hij zich nogal heeft uitgesloofd om iets van zijn rol als Dylan te maken. Het schijnt dat hij maandenlang geen gsm bij zich had op de set om niet te worden gestoord, geen vrienden of familie ontving en door iedereen als meneer Dylan werd aangesproken. Ook rechercheerde hij zijn personage zorgvuldig en volgde hij gitaar-, harmonica- en zanglessen. Voor dat laatste deed hij een beroep op het team dat Austin Butler tot zijn verbluffende Elvis-imitatie wist te brengen. Eppure… (zoals ze in het Italiaans zo mooi zeggen) – zodra je Chalamet als Dylan uit een auto ziet stappen in New York met een gitaar om de rug, denk je bij jezelf: wat zit Chalamet zich zo uit te sloven om er als Dylan uit te zien. Van de eerste tot de laatste seconde is Chalamet opzichtig aan het acteren. Hij speelt een soort van populistische projectie van hoe men Dylan ziet: een nogal stug, nasaal mompelend heerschap, dat meestal een donkere, peinzende blik heeft. Ook als Dylan in een dialoog een ‘gevatte’ reactie in petto heeft, lijdt Chalamet schipbreuk, al wordt hij niet geholpen door de scribenten van dienst, die er niet of nauwelijks in geslaagd zijn de eigenzinnige en buitenissige humor van Dylan te vatten. Afijn: je verkeert op geen enkel moment in de illusie de jonge Bob Dylan bezig te zien, hetgeen nochtans de film ten goede zou komen (dunkt me). Een foute keuze van Mangold, en voor Chalamet de zoveelste miskleun. Al had Mangold misschien weinig keuze: de naam en kop van Chalamet op de affiche kunnen presenteren, zal voor de studio een grote reden zijn geweest Mangold zijn geldbuidel toe te stoppen.
Wat is nu het doel van Mangold in deze film? Een klassieke biopic is A complete unkown niet: Mangold wil het verhaal vertellen van de opkomst van Dylan als jonge folk-muzikant en zijn uiteindelijke ontwikkeling naar folk-rock met het album Highway 61 revisited (weliswaar nadat Bringing it all back home al voor de helft uit folk-rock had bestaan), wat voor controverse zorgde binnen het soms nogal puriteinse folk-wereldje. De film begint met de komst van Dylan in New York in 1961, nog totaal onbekend en onbemind, en bouwt op naar zijn befaamde optreden op het festival van Newport in 1965, toen hij al voor velen als messias gold en hij zijn rockmuziek voor het eerst openbaarde, waarop een deel van het publiek hem op boegeroep vergastte. Ook wordt dieper ingegaan op zijn persoonlijke leven, met name zijn romances met Suze Rotolo (Elle Fanning), wier naam in de film werd veranderd in Sylvie Russo, op verzoek van Dylan; en met de eveneens beroemde folkzangeres Joan Baez (Monica Barbaro). Mangold baseerde zich voor zijn film op het boek Dylan goes electric (2015) van Elijah Wald.
Die focus zorgt voor een heldere afbakening en een duidelijk narratief. We krijgen niet de hele Dylan, maar een stukje van de jonge Dylan; en op de voorgrond staat de spanning tussen folk en rock. Dankzij deze keuzes verschilt A complete unknown van de klassieke Hollywoodiaanse biopics van muzikale grootheden waarbij je van geboorte naar dood snelt, met daartussenin de vaste ingrediënten: moeilijke jeugd, jaren van gebrek en desillusie, uiteindelijk de grote doorbraak en de dagen van weelde, de moeilijkheid van de roem, de decadentie, persoonlijke relaties die afbreken, en dan afhankelijk van de muzikant een mooi of een triest einde.
En toch blijft de opbouw naar de grote ‘controverse’, die als finale fungeert, ruiken naar clichématigheid. Je kunt je afvragen wat ze dan wel hadden kunnen of moeten doen, maar dat is mijn taak niet, ik beoordeel wat mij werd voorgelegd. De scènes waarin mannen in pakken Dylan bezweren dat hij zijn elektrische gitaar in zijn foedraal moet houden op Newport, want ‘folk is folk en moet folk blijven’, zijn uitermate vervelend, ook als ze op waarheid zouden berusten. Echt gebeurd is geen excuus, zei Reve al. Clichés uit de werkelijkheid hoeven niet overgenomen te worden, behalve als je wil gaan parodiëren. Zo loopt de film af op een sisser.
Wat niet betekent dat in de twee en een half uur speeltijd (de film sleept iets te lang aan) niets interessants gebeurt. De sfeer van het toentijdse New York wordt bijvoorbeeld overtuigend tot leven gewekt. Maar de voornaamste troef van de film is de muziek, waarvoor veel tijd is ingeruimd, een beetje in de stijl van Inside Llewyn Davies, de film van de broertjes Coen over een mislukte folkzanger in New York. Een heleboel klassiekers van de vroege Dylan worden door Chalamet met veel bravoure gebracht – hij kan Dylans zangstem zowaar beter imiteren dan zijn spreekstem. Het meeste van wat je te horen krijgt in de film is Chalamet zelf, wat grenst aan het ongeloofwaardige, zozeer slaagt hij erin de nuances van Dylan te vatten. Het eerste liedje is ‘Song to Woody’, dat hij in de eerste scène brengt voor zijn grote held Woody Guthrie, die in een ziekenhuisbed ligt en lijdt aan Huntington. Guthrie was de man die de folk revival op gang bracht; als hij na Dylans vertolking zijn enthousiasme bekendmaakt door op het nachtkastje te kloppen (praten kan hij niet meer), is Dylan officieel ingezegend door zijn muzikale vader. Andere liedjes die we prominent te horen krijgen zijn onder andere ‘The times they are a-changing’, ‘It ain’t me babe’ en ‘Like a rolling stone’. Vooral sterk is het moment waarop Dylan voor het eerst ‘The times they are a-changing’ brengt, op het befaamde Newport festival, en het uitzinnige, erg jonge publiek haast onmiddellijk zijn woorden omzet in geschiedenis – de tijden zijn veranderd omdat Dylan zong dat ze veranderd waren.
Hoe een jonkie van amper twintig jaar oud zulke briljante liedjes wist te componeren, zullen we nooit weten. Genieën stellen ons altijd voor mysteries, precies omdat ze ontsnappen aan alle normale categorieën. Ook in de film kan het schrijfproces, logischerwijze, niet worden verhelderd. Dylan mompelt wat voor zich uit, in ontbloot bovenlijf op een bed gezeten, tokkelt wat op zijn gitaar, en blijkt dan ineens het geniale ‘Blowin’ in the wind’ te hebben geschreven, tot grote verbazing van Joan Baez, die weinig begrijpt van de vaag neuzelende folkzanger, maar des te meer onder de indruk is van zijn schrijf- en compositietalent.
Mangold probeert nooit het enigma dat Dylan was en is te doorgronden. Hij toont ons Dylan aan de buitenkant, Dylan zoals hij zich presenteerde. Wat in zijn hoofd omging blijft verborgen. Geen flashbacks, geen analyses. Dylan doet nergens ontboezemingen, verklaart zijn gedrag nooit. Deze methode wordt Mangold door sommigen verweten, maar ik weet niet wat je meer van hem zou kunnen verwachten. Dylan is en blijft een fundamenteel ongrijpbaar sujet, een vis die door geen enkel net gevangen kan worden. Daar heeft hij van het begin af naar gestreefd; tot op heden houdt hij die act vol.
Dat Dylan zich schofterig gedroeg tegenover de vrouwen in zijn leven wordt gelukkig niet verbloemd, zoals soms in biopics gebeurt. Hij leek ze eerder als middelen dan als doelen-op-zich te zien, wat niet betekent dat hij niet van hen hield of kon houden, maar het was geheel en al op zijn eigen voorwaarden. Dylan kwam en ging wanneer het hem goed uitkwam.
Mijns inziens is de grote vraag bij A complete unknown hoe zinvol een film over het leven van Dylan überhaupt is. Als je het mysterie toch niet kunt blootleggen, waarom dan een film over hem gemaakt? Hollywood dient zich dringend te beraden op de vraag of elke legendarische muzikant een eigen film moet krijgen. Je moet aan casuïstiek doen, denk ik, en dan na lang nadenken besluiten dat Dylan te ongrijpbaar is voor een film, tenzij je iets werkelijk onconventioneels doet. Een bevriende cinefiel aan wie ik vroeg of hij A complete unknown al gezien had, haalde zijn schouders op, schudde zijn hoofd, zuchtte en mompelde: ‘dat ze oplazeren met hun biopics’. Soms heb je genoeg aan de prozaïsche wijsheid van je naaste: het is, althans voorlopig, welletjes geweest met al die levensverfilmingen van beroemde muzikanten. Ik verdenk Mangold er niet van louter uit winstbejag te opereren, zijn bedoeling is goed, maar ik denk dat zijn project op geen enkele manier had kunnen slagen – ook niet met een beter geoutilleerde acteur.
Reageren? Mail naar: arthurhendrikx@hotmail.com
Arthur Hendrikx is leraar Engels in het middelbaar onderwijs en freelance journalist. Hij volgde een master Wijsbegeerte en een master Zuid-Amerikaanse studies aan de KU Leuven, waar hij zich toelegde op literatuurfilosofie en Spaanse cinema.