Branko Milanovic*
Het heel goed geschreven en vlot leesbare boek The Rise and Fall of the Neoliberal Order van Gary Gerstle[1] maakt twee dingen duidelijk. Ten eerste, en voortbordurend op het vorige boek van Gerstle dat hij schreef met Steve Fraser[2], legt het de nadruk op de idee van een politieke en economische ‘orde’. Een ‘orde’ is de heersende ideologie in een bepaalde tijd, samengebracht en gepropageerd door de belangrijkste krachten van het politieke establishment. In de vorige eeuw waren er volgens Gerstle in de Verenigde Staten twee van dergelijke ordes: de orde van de New Deal die begon met Franklin Delano Roosevelt, en de neoliberale orde die begon met Ronald Reagan.
Ten tweede: deze beide politieke ordes hangen op een bijna ideaal gesynchroniseerde manier samen met de opkomst respectievelijk de val van het communisme. Dit is niet toevallig. De externe (buitenlandse) context speelde een belangrijke rol in het ontwerp van de Amerikaanse politieke ordes.
Hoe wordt een ideologie een ‘politieke orde’? Er is een ‘stille fase’ van opbouw van de orde waarin intellectuelen en hun theorieën zijn betrokken. Voor het neoliberalisme moeten we terug naar de Parijse Colloquia van Walter Lippmann, naar het Wenen van Hayek en Von Mises, en dan meer recent naar Milton Friedman, Thomas Sowell, Charles Murray, Rush Limbaugh… Bezie de jaartallen: de Heritage Institution opgericht in 1974, het Cato Institute in 1974, het Manhattan Institute in 1976, de Moral Majority omschreven in 1979. De ideologie wordt dan verspreid onder het publiek, en opgepakt door een of meer politieke bewegingen en partijen. Maar zij wordt geen ‘politieke orde’ voordat zij wordt aanvaard, of zoals Gerstle graag schrijft ‘voordat erin wordt berust’, door andere delen van het politieke spectrum die haar aanvankelijk afwezen. (Margaret Thatcher wordt geciteerd, die heeft gezegd dat haar grootste succes was dat haar beleid werd voortgezet door Tony Blair.)
In het voorbeeld van de Verenigde Staten voltrokken de belangrijke momenten van de overgang van ideologie naar politieke orde zich onder Dwight Eisenhower die (anders dan bijvoorbeeld William Taft) bereid was het beleid van de New Deal voort te zetten, hoewel de Republikeinen aanvankelijk alles afwezen waar FDR voor stond. En evenzeer is het dankzij Bill Clinton dat het neoliberalisme een politieke en economische ‘orde’ werd. Een gegeven politieke orde lijkt wanneer zij op haar hoogtepunt is ‘gezond verstand’. Zij wordt nauwelijks ter discussie gesteld. Grote meerderheden van de publieke opinie steunen haar, zelfs wanneer zij het niet eens zijn met, vanuit het oogpunt van de economische orde, bepaalde randverschijnselen.
Volgens Gerstle duurde de neoliberale orde in de Verenigde Staten van Reagan in 1980 tot ten minste de Grote Recessie toen haar ontbinding begon, en zij eindigde in de eerste twee decennia van de eenentwintigste eeuw. Trump, en belangrijker nog de stille economische voorbereiding van iets nieuws (J.D. Vance en Steve Bannon? – de laatste wordt overigens niet genoemd), en de schrijnende gebreken van de neoliberale orde leidden haar einde in. Wat de nieuwe orde zal zijn is nog onduidelijk.
De argumentatie voor het belang van het communisme voor de omschrijving van de twee ordes wordt sterk naar voren gebracht, en lijkt te kloppen. Zoals Gerstle schrijft ging in de jaren 1950 te veel aandacht uit naar Democraten die niet slap wilden overkomen tegenover het communisme, en te weinig naar Republikeinen die veel van de verworvenheden van de New Deal aanvaardden om het privébezit veilig te kunnen stellen. (‘De dreiging van het internationale communisme maakte de overgang mogelijk van de New Deal van politieke beweging naar politieke orde en verzekerde haar dominantie in het Amerikaanse leven gedurende dertig jaar’, blz. 46).
Met de afnemende aantrekkingskracht van het communisme en zijn uiteindelijke instorting, was er veel minder noodzaak te schikken met de eisen van de arbeidskrachten. De arbeidskrachten konden nergens heen, noch dromen ergens heen te gaan, of dreigen weg te gaan. Het ontslaan van duizenden luchtverkeersleiders door Reagan was het eerste salvo in de strijd tegen de arbeidskrachten. (Globalisering en het uitbesteden van werk aan China wellicht het tweede.) Het is belangrijk hierop te wijzen, maar het is niet nieuw. Krishnan Nayar heeft hetzelfde punt krachtig gemaakt in zijn uitstekende maar onderbelichte boek Liberal Capitalist Democracy,[3] en niet alleen met betrekking tot de Verenigde Staten maar tot het hele Westen. Piketty heeft, hoewel minder openlijk, dezelfde opvattingen uitgedrukt door te laten zien dat de ‘tamme periode’ van het kapitalisme samenviel met het toppunt van de macht van communistische en socialistische partijen en vakbonden in West-Europa. Onlangs heeft André Albuquerque Sant’Anna deze idee in een belangrijk artikel empirisch onderzocht en de hypothese bevestigd.
Het boek van Gerstle beperkt zich echter tot het enkel tonen van de invloed van de rest van de wereld op de Verenigde Staten, niet andersom. De Verenigde Staten waren de belangrijkste kracht in het wereldwijd verspreiden van de neoliberale orde. Ook daar oefenden Reagan en de Volcker-schok (Volcker[4] werd overigens benoemd door Carter) belangrijke invloed uit. Zij vestigden de orde, metaforisch en ook vaak fysiek, in Latijns Amerika, Afrika en Oost-Europa. Toen Clinton het neoliberalisme tot Amerikaanse politieke en economische orde maakte, maakte hij ook haar heerschappij wereldwijd. Dit aspect ontbreekt volledig in het boek van Gerstle. Als de rest van de wereld al wordt besproken, zoals heel kort Gorbatsjov en wat langer het fiasco van de oorlog in Irak, dan alleen vanuit Amerikaans perspectief. Dit is geen tekortkoming van het boek, want het gaat over de Amerikaanse ideologie en politiek in de afgelopen eeuw, maar dit zou in de titel wat duidelijker kunnen zijn gemaakt. De ondertitel ‘America and the World in the Free Market Era’ is wat misleidend, want er is geen ‘wereld’ in het boek. ‘America in the Free Market Era’ zou een preciezere omschrijving van de inhoud van het boek zijn geweest.
Het presidentschap van Clinton beslaat bijna 50 van de 300 bladzijden van het boek. Het laat zien hoe Clinton slim concludeerde dat een terugkeer naar het beleid van de New Deal niet mogelijk was, en het neoliberalisme omarmde en verdiepte. Gerstle bespreekt de uitzonderlijk belangrijke beslissingen van Clinton over de deregulering van de informatie- en communicatie-industrie en het bankwezen, beide verbonden met de beroemde ‘driehoek’-strategie van Clinton: het besef dat hij (en met hem de Democraten) niet kon regeren zonder de steun van Silicon Valley en Wall Street. Clinton kreeg beide aan zijn kant door hen te geven wat zij wilden, en (zoals Gerstle schrijft) door veel meer te dereguleren dan Reagan. Bovendien bracht hij het peil van de Amerikaanse welvaartsstaat omlaag, en de begroting in evenwicht. De ongelijkheid bleef toenemen, maar minder dan onder Reagan.
De rol van Clinton is absoluut wezenlijk. De rest zijn de ‘details’. George W. Bush wordt gehekeld vanwege zijn nonchalante omgang met de vastgoedzeepbel en naderende financiële crisis, en nog meer vanwege zijn besluit om Irak binnen te vallen en vervolgens niets te doen. Beide gingen volgens Gerstle terug op het bijna religieuze geloof van Bush in de markt: men hoeft niets te doen, de markt lost het wel op. Geen reden om zich zorgen te maken over slechte leningen; als de banken die verdelen in porties die klein genoeg zijn en er kopers voor vinden, zal het risico wonderbaarlijk verdwijnen. Dit was ‘voodoo economie’, zoals zijn vader het in een andere context terecht noemde. De benadering van de oorlog in Irak was hetzelfde: geen noodzaak om iets voor te bereiden voor na de militaire campagne: laat het over aan de krachten van de markt, en de gelukkige Iraki’s, bevrijd van Sadam, zullen het land omvormen tot een nieuw Hong Kong. Ikzelf denk echter dat de simplistische opvattingen van George W. Bush teruggingen op zijn ongelooflijke intellectuele luiheid: een bevoorrechte, verwende en niet al te slimme jongen die nooit volwassen werd en nooit ook maar de geringste belangstelling toonde om iets te leren over anderen dan PLU (‘people like us’ – mensen zoals wij).
Het presidentschap van Obama wordt beschreven als onbeduidend. Bij het lezen van het boek is het moeilijk te geloven dat het de volle acht jaren duurde. Zoals bekend, koos Obama allemaal medewerkers van Clinton van wie hun neoliberalisme inmiddels een bleek afgietsel van het verleden was. Terwijl zij onder Clinton allen (allegorisch) mooie nieuwe blazers leken te dragen, gingen dezelfde mensen onder Obama gekleed in de tweedehands versleten jasjes van het late neoliberalisme.
En wat valt er over Trump te zeggen? Zo min mogelijk. Het boek van Gerstle raakt dan plotseling uitgeblust. Dat is begrijpelijk omdat hij stelt dat het neoliberalisme op een doodlopende weg is aanbeland, en noch hij noch iemand anders kan raden wat de volgende ‘orde’ zal zijn. Het laatste hoofdstuk (dat over het presidentschap van Trump en dat van Biden gaat) is het zwakste. Het vertelt de belangrijke gebeurtenissen opnieuw, en herkauwt de clichés over Trump. Misschien was het te vroeg geschreven…
(Vertaling: Herman Simissen)
Branko Milanović (°1953) is een Servisch-Amerikaanse econoom, onder meer verbonden aan de City University of New York en de London School of Economics. Hij is vooral bekend door zijn werk over inkomensverdeling en ongelijkheid. De oorspronkelijke tekst verscheen op 7 september jl. op http://glineq.blogspot.com/ en wordt hier met toestemming van de auteur in Nederlandse vertaling gepubliceerd.
[1] Gary Gerstle, The Rise and Fall of the Neoliberal Order: America and the World in the Free Market Era, Oxford University Press, Oxford etc., 2022.
[2] Steve Fraser en Gary Gerstle, The Rise and Fall of the New Deal Order, 1930-1980, Princeton University Press, Princeton etc. 2020.
[3] Krishnan Nayar, Liberal Capitalist Democracy: The God That Failed, Hurst & Company, Londen, 2023.
[4] Paul Volcker (1927-2019) werd in 1979 door president Carter benoemd tot voorzitter van de Federal Reserve.