Verstond Tocqueville de democratie?

Olivier Zunz (°1946) publiceerde de voorbije decennia standaardwerken over de politieke en sociale geschiedenis van de States en bekroonde dat oeuvre met een eresaluut aan zijn meest eminente voorganger. Zijn biografie van Alexis de Tocqueville (1805-1859) verscheen in 2022 gelijktijdig in het Engels en in het Frans en beschrijft het wat moeizame leven van een bijzondere man, die met zijn De La démocratie en Amérique (1835-1840) verplichte lectuur schreef voor al wie zich sindsdien bezighield met dat onderwerp of, meer algemeen, met de mogelijkheden en de risico’s van de democratie.

De titel van zijn biografie onderstreept eens te meer dat rijke inzicht: Tocqueville was the Man who understood Democracy. Hij dankte dat diepe begrip allereerst aan een lange studiereis door de States: Tocqueville was er, ook dankzij de juiste relaties, in geslaagd een reisbeurs te verkrijgen waarvoor hij vooral een uitvoerig verslag over de vernieuwingen binnen het Amerikaanse gevangeniswezen moest schrijven, maar die hij zelf meteen wilde gebruiken om het hele reilen en zeilen van de Amerikaanse democratie te fileren. De Verenigde Staten waren toen nog maar goed een halve eeuw onafhankelijk en, met hun verkozen president en hun algemeen (mannelijk) stemrecht, letterlijk een Nieuwe Wereld voor wie in Europa hoogstens constitutionele monarchieën met cijnskiesrecht kon observeren.

 

Blinde vlekken

De Amerikareis duurde, van 9 mei 1831 tot 20 februari 1832, iets meer dan negen maanden. Olivier Zunz wijdt er twee hoofdstukken aan, waarmee dit vanzelf de meest gedetailleerde episode van zijn biografie wordt. Hij bevindt zich daar in alle betekenissen op bijzonder vertrouwd terrein en constateert dan ook moeiteloos dat er heel wat dingen waren die de reiziger, al deed hij nog zo zijn best om acuut te observeren en overal goede informanten te vinden, toch ontgingen.

Tocqueville schrijft geregeld dat de Amerikaanse democratie onder andere leefbaar bleef omdat ze kon aanleunen bij een breed gedeelde consensuele religie: ze wees alle betrokkenen voortdurend op hun plichten en leidde niet tot fanatisme omdat godsdienstvrijheid sinds de Founding Fathers, die voor Europese intolerantie gevlucht waren, een evidente must leek. Hij had blijkbaar de indruk dat de diverse protestantse overtuigingen en de dan talrijker wordende Amerikaanse katholieken in essentie eenzelfde verlicht-gematigd deïsme beleden, dat de gevestigde democratische orde een welkome ruggensteun gaf en nooit voor wanorde zorgde. Hij merkte niet dat zich in de jaren dertig en zeker in het protestantse kamp een piëtistisch revival aftekende dat een sterk emotionele devotie en veel cassanter dogma’s predikte en daarmee, in een soort voorschot op latere fundamentalistische bewegingen, voor de nodige heibel zou zorgen.

Hij zag evenmin dat de States in zijn tijd aan hun industriële revolutie begonnen. Amerika was voor hem al een land waar iedereen zich wilde verrijken, maar waar men dat vooral kon doen door de eindeloze braakliggende gronden voorbij de Mississippi te gaan ontginnen. Zijn reis bracht hem ook in industriesteden zoals Albany; hij merkte nauwelijks of niet dat er daar een nieuw fabrieksproletariaat samenklitte, dat de democratie nog voor ongeziene uitdagingen zou stellen.

De belangrijkste beperking was misschien dat hij tijdens zijn hele reis vooral in contact kwam met een sociale bovenlaag. Hij had bij zijn vertrek diverse aanbevelingsbrieven gekregen en kreeg er ter plekke nieuwe, waarmee zijn eerste gastheren hem bij kennissen in andere steden aanbevalen. De reis beperkte zich zo vergaand, op toevallige babbels op de trekschuit of in de postkoets na, tot gesprekken in de betere kringen. Zijn gesprekspartners daar waren in de regel allicht breder geïnformeerd dan hun modale landgenoten, maar gaven net zo goed in al hun bedenkingen een niet besefte bias mee, die de reiziger dikwijls ontging.

 

Gemengde gevoelens

Hij merkte er des te minder van omdat hij die bias ten gronde deelde. Tocqueville stamde uit een adellijke familie: zijn voorouders behoorden tot de hogere magistratuur, in Frankrijk vaak aangeduid als la noblesse de robe, en enkele van hen hadden de Terreur niet overleefd. De vader van Tocqueville was wel een overlever en bekleedde onder Napoleon en daarna onder de teruggekeerde Bourbons alweer hoge ambten. Zijn zoon erfde, behalve een comfortabel familiefortuin, ook een graventitel, die hij overigens omdat hij zich wou aanpassen aan de nieuwe Zeitgeist, liever niet voerde.

De la Démocratie en Amérique verkent de voor- en nadelen van een doorgedreven democratisch staatsbestel en meet ook eerste breed uit. Je hebt dikwijls het gevoel dat de auteur daarmee van de nood een deugd maakt omdat hij enerzijds overtuigd lijkt dat de triomf van de democratie een onafwendbare toekomst is en anderzijds vaak met nostalgie lijkt terug te kijken naar de voorbije glorie van meer ‘aristocratische’ regimes.

We lezen dus dat de erosie van alle hiërarchische verschillen en het daarbij horende vrijheids- en gelijkheidsdenken langlopende historische processen zijn, die zich al sinds eeuwen in de – voor deze negentiende-eeuwer vanzelf exclusief Westerse – geschiedenis aftekenen. Het heet soms zelfs dat ze, wegens zo universeel en manifest onweerstaanbaar, duidelijk teruggaan op een goddelijke wilsbeschikking. De ondertitel van Thomas Zunz is op dat punt veelzeggend dubbelzinnig. Dat Tocqueville de democratie verstond (understood) betekent allereerst dat hij de diverse instellingen binnen de States en de socioculturele repercussies van het nieuwe regime scherpziend wist te analyseren; hij verstond ze ook in die zin dat hij er allesbehalve onverdeeld gelukkig mee was, maar begreep en enigszins noodgedwongen aanvaardde dat hij zich naar dat onvermijdelijke novum moest schikken.

Hij vond tegelijk dat het novum ook veel moois liquideerde. Het aristocratische bestel dat zo verdween had een verplicht zwijgende meerderheid veroordeeld tot onderdanige grisaille. De leden van de elitaire bovenlaag hadden wel ruim armslag en konden zo een fier zelfbewustzijn ontwikkelen, grootse projecten nastreven en daarbij schitterende heroïek ontplooien; ook met minder hoog gegrepen ambities leidden sinds generaties geërfde machtsposities dikwijls tot evident verantwoordelijkheidsgevoel en een spontaan langetermijndenken waar democratisch verkozenen met tijdelijke en eindeloos wisselende mandaten allicht minder toe kwamen.

Tocqueville zal beseft hebben – al zegt hij het nauwelijks – dat hij een behoorlijk geïdealiseerd beeld schetste: er waren in de oude elites uiteraard ook veel triviale onbenullen of profiteurs die enkel begaan waren met hun persoonlijke genoegens of fortuin. Hij bleef intussen, hoezeer ook democraat uit overtuiging, evengoed een aristocraat in hart en nieren, die zeker niet treurde over de verloren privileges en besefte dat hij niet terug kon naar het verleden, maar die wel vaststelde dat de nieuwe democratische regimes weinig ruimte lieten voor het heroïsche idealisme waar de besten onder zijn aristocratische voorzaten ooit in uitblonken.

Dat onheuglijke aristocratische ethos was allicht niet de meest voor de hand liggende maatstaf om de nieuwe democratieën mee te evalueren. Het hielp Tocqueville wel om scherper dan de meeste van zijn tijdgenoten te merken dat de erosie van alle gevestigde hiërarchieën de vele duizenden die zich voortaan vrij en gelijk mochten voelen ook radicaal uit elkaar speelde: elke enkeling stond voortaan apart en had daardoor, als nagenoeg machteloze eenling binnen een amorfe massa, nauwelijks armslag om iets groots te ondernemen of zelfs maar te ambiëren. Het viel in de States misschien nog mee omdat de Grote Trek naar het Westen, waar toen voorbij de Mississippi nog ettelijke duizenden hectares onontgonnen gronden lonkten, voor vitale ademruimte zorgde; het nam niet weg dat wie niet voor die vluchtweg koos en liever veilig in de oorspronkelijke staten aan de Oostkust bleef, daar weliswaar in principe vrij zijn gang kon  gaan, maar in de regel hoogstens een paar onbeduidende stappen kon zetten.

Tocqueville noteerde ook dat die enkeling met name het slachtoffer dreigde te worden van een almachtig staatsbestel en was daarmee een van de eersten die voorvoelden dat democratie kan uitlopen op tirannie van de meerderheid. Ook die vrees paste bij zijn bias: de noblesse de robe had in de zeventiende en achttiende eeuw voortdurend gewaarschuwd voor een andere staatsalmacht, die van het koninklijk absolutisme, en mocht dan graag betogen dat haar privileges en de vele geschreven en ongeschreven tradities en geplogenheden waar de magistratuur de behoedster van was precies hun nut hadden omdat ze die willekeur konden indijken. Het hele oeuvre van Montesquieu, waar de roemruchte drie staatsmachten vooral gescheiden moesten zijn omdat ze elkaar zo konden afremmen, past in dat kader.

Democratie heeft uiteraard geen tradities en evenmin evidente elites die het centrale gezag waar gepast kunnen intomen. Tocqueville probeert wel te geloven dat er zich in de States iets vergelijkbaars aftekende in de vele assocations en belangenverenigingen die hij er her en der zag ontstaan: Amerikaanse staatsburgers gaan gemakkelijk op zoek naar gelijkgestemden om zo, in een groep, gemakkelijker gehoor te vinden bij de beleidsorganen van hun staat of bij de centrale regering en daar eventuele het nodige weerwerk te bieden. Dergelijke groeperingen en de politieke partijen die eruit groeien kunnen er ook toe bijdragen dat het anders nogal chaotisch-amorf publiek debat vorm krijgt en op het beleid kan wegen. Het idee dat de particratie ooit op haar beurt een bedreiging zou vormen voor alle gezond democratisch overleg lag nog ver voorbij zijn negentiende-eeuwse horizon.

 

Voorbije gelukstreffers?

Tocqueville analyseert de Amerikaanse democratie vanuit een dubbelzinnige insteek, die in zijn geval een bijzonder gelukkige bias blijkt: zijn analyses zijn alleszins genuanceerder dan die van de vele tijdgenoten die onvoorwaardelijk voor of tegen waren – en klinken dikwijls zonder meer profetisch. Wat uiteraard niet belet dat hij niet de hele toekomst voorzag. Tocqueville schrijft geregeld dat de Amerikaanse democratie – in zijn tijd dus voor zo’n groot land een ongezien unicum – alleen maar leefbaar was en leek te kunnen blijven dankzij enkele toevalsfactoren waar je als eenentwintigste-eeuwse lezer nogal van opkijkt.

Het zat bijvoorbeeld mee dat de States zo excentrisch lagen, ver van de vele conflicten van postnapoleontisch Europa en zonder echt gevaarlijke buren. Het land kon volstaan met een mini-leger en een dito vloot en had nauwelijks buitenlandse politiek te voeren. Het had meteen het voordeel dat het centrale gezag, dat voornamelijk over die buitenlandse politiek ging, weinig om handen had en weinig kansen kreeg de afzonderlijke staten strakke regels op te leggen. De macht van de president was in de constitutie eerder vaag omschreven, maar dat maakte niet uit omdat hij sowieso weinig of geen gelegenheid had haar effectief uit te oefenen. Aanslepende oorlogen, die voor sluipende machtsuitbreiding hadden kunnen zorgen, of glorieuze wapenfeiten, die de basis hadden kunnen worden voor een populaire machtsgreep, zaten er gewoon niet in.

We lezen nog vaker dat het in de Amerikaanse democratie zelden tot radicale breuken kwam omdat alle betrokkenen grosso modo dezelfde achtergrond hadden: de Founding Fathers hadden uit hun Engelse moederland al democratische reflexen meegebracht en hun nazaten bleven in essentie dezelfde leefgewoontes en wensenlijstjes delen. Die elementaire consensus onderschepte uiteraard niet alle conflicten, maar belette wel dat ze al te ernstig ontspoorden: de tegenstanders hadden altijd veel gemeen. Het is maar de vraag of Tocqueville ook een multiculturele democratie zou hebben verstaan

Zijn magnum opus blijft evident een standaardwerk en, nog belangrijker, een boek vol wijsheid dat je best regelmatig kan herlezen. Het gaat intussen wel over een wereld die niet meer helemaal de onze is.

 

Thomas Zunz, The Man who understood Democracy. The Life of Alexis de Tocqueville, Princeton University Press, Princeton & Oxford, 2022. 443 blz., ISBN 978-0-6911-7397-9

Thomas Zunz, Tocqueville. L’homme qui comprit la démocratie, Fayard, Parijs, 2022. 473 blz., ISBN 978-2-818-50776-6 (pocket Fayard/Pluriel Histoire, 2024)

Tocqueville, Oeuvres, André Jardin red., Gallimard/Pléiade, Parijs, 1991-2004, 3 delen

 

 

Ethiek in praktijk en theorie van de gezondheidszorg
Verstond Tocqueville de democratie?
Waarom we bang zijn
De Trumpfluisteraar (III)
De Trumpfluisteraar (II)
De Trumpfluisteraar (I)
Waarheid en leugen: hedendaagse uitdagingen
Verlichting versus modernisering
Vrede als plicht
Quinten Weeterings en de Posthistoire
Waarover we het hebben, als we het hebben...
Schuld zonder boete. Zijn regels slechts vrijblijvende suggesties?
De tweespalt van de tijd
Het geluk van nabijheid. Hannah Arendt over vriendschap...
‘Eén van de grootste geschenken van deze wereld’
Over de homo authenticus van Gilles Lipovetsky
De musicerende Socrates
Filosofie als radicale reflectie
Mors immortalis. Of, hoe de dood voor ons...
Het einde en het begin van de geschiedenis
Pascal postuum II: Januari 1670
Pascal postuum I: Januari 1670
Begrensde Tolerantie, Botsende Meningen
Einstein ontmoet Kafka
De onvervalste ‘vrouwelijke natuur’
Hoeveel werkelijkheid kan de hedendaagse filosoof nog verdragen?...
Nostalgie naar de ware wereld
De Griekse voorvaders van de Verlichting
Vooruitgangsoptimisme als pleidooi voor de status quo
Elementaire deeltjes