Herman Simissen*

Voor Jeanne en Pierre Mesker

 

‘Eén Kerstmis leek zoveel op de andere, in die jaren in de uithoek van het kuststadje nu zonder enig geluid behalve het spreken van de stemmen in de verte dat ik soms hoor vlak voor de slaap, dat ik mij nooit kan herinneren of het zes dagen en zes nachten achtereen sneeuwde toen ik twaalf was, of dat het twaalf dagen en twaalf nachten achtereen sneeuwde toen ik zes was.’ Zo begint Dylan Thomas (1914-1953), in de twintigste eeuw de meest bekende dichter en schrijver uit Wales, zijn vertelling A Child’s Christmas in Wales – nog altijd veel gelezen en een van zijn meest geliefde werken.[1] En even later schrijft hij: ‘Het sneeuwde altijd met Kerstmis. December, in mijn herinnering, is wit als Lapland, al waren er geen rendieren’. Sneeuw, sneeuwballen en sneeuwpoppen zijn een terugkerend motief in de tekst. Zo omschrijft Thomas de ik-figuur en zijn vriendje Jim, beiden zwaar bewapend met sneeuwballen en vergeefs op jacht naar een te bekogelen kat, als ‘arctische scherpschutters met Eskimo-voeten in de dempende stilte van de eeuwige sneeuw – eeuwig, sinds woensdag al’. Door zijn komische, bij vlagen zelfs hilarische vertelling – een prachtig voorbeeld van fictieve autobiografische herinneringen – probeert Thomas, met veel succes, een gevoel van nostalgie op te roepen. En sneeuw is belangrijk bij het oproepen van deze nostalgie, bij het oproepen van die kerstfeesten van weleer die in deze vertelling lijken versmolten tot een geheel.

Hierin is de auteur geenszins uniek: in veel verhalen, films – met als klassiek voorbeeld uiteraard White Christmas (1954), met in de hoofdrollen Bing Crosby, Danny Kaye, Rosemary Clooney en Vera-Ellen –, schilderijen en ook televisiereclames lijkt sneeuw onlosmakelijk verbonden met Kerstmis: een echte Kerstmis gaat gepaard met winters weer, zo lijkt het. De Engelse folklore-kenner Clement A. Miles (1881-1918) schrijft zelfs:

[…] zonder de idee van de winter zou de helft van de bekoring van Kerstmis verloren gaan. In de verbeelding van het westerse christendom overgeplant van een onbepaald tijdstip in het hete oosten naar het holst van de Europese winter, kregen kersttaferelen een nieuwe emotionele lading, door de gedachte aan de bittere kou waaraan het Kind werd blootgesteld in de ruige stal, met de tegenstelling tussen de kou en duisternis van de nacht en het vuur van de liefde gehuld in de vorm van een pasgeborene. Lux in tenebris is een van de sterkste symbolen van Kerstmis: midden in de sombere winter schijnt een licht door de duisternis; waar alles koud en donker is, barst de hemel in schittering uit, en in de donkere grot wordt het Licht van de Wereld geboren.[2]

Op kerstkaarten zijn dan ook veelvuldig besneeuwde landschappen afgebeeld, met bevroren rivieren, steden en dorpen met witte straten en daken; de weergegeven figuren dragen mutsen, dikke sjaals en wanten of handschoenen. En ook in kerstliederen als Midden in de winternacht en Maria die zoude naar Bethlehem gaan (‘Het hageld’ en sneeuwde en ’t was er zo koud / De rijm lag op de daken’) of, in andere talen, In the bleak mid-winter, The Holly and the Ivy, Noël (‘Le ciel est noir, la terre est blanche’) en Es ist ein Ros entsprungen vormen winterse omstandigheden een terugkerend thema.

Geheel in overeenstemming met dit overgeleverde beeld wordt jaar in, jaar uit vanaf begin december al in weersverwachtingen op radio en televisie ingegaan op de vraag of er misschien deze keer – eindelijk weer… – kans is op een witte Kerstmis, en hoe groot die kans dan wel niet is. Dit is opmerkelijk, want deze beeldvorming strookt geenszins met de werkelijkheid: in veel landen in West-Europa is een witte Kerstmis zeldzaam, zelfs ronduit uitzonderlijk. Soms leidt dit zelfs tot de, althans in dit verband bepaald misplaatste, verzuchting dat het weer ook al niet meer is wat het ooit was… Dit opvallend uiteenlopen van beeld en werkelijkheid roept enkele vragen op. Waar komt dit beeld van een witte Kerstmis vandaan? Waarom is het zo geliefd, terwijl het toch genoegzaam bekend mag worden verondersteld hoe uitzonderlijk een witte Kerstmis is? En wat betekent deze desondanks aanhoudende populariteit?

 

De oorsprong

De idee dat een ware Kerstmis een witte Kerstmis is, heeft vanaf ongeveer het midden van de negentiende eeuw sterk opgang gemaakt. Dit geldt overigens voor meer ideeën over en tradities rond Kerstmis. Een voorbeeld is het plaatsen van een kerstboom in huis. Niet dat deze gewoonte niet eerder bestond: al aan het begin van de zeventiende eeuw werd melding gemaakt van het zetten van een kerstboom in Straatsburg, en in de loop van de achttiende eeuw werd de traditie vaker genoemd, met name in Duitsland, maar ook wel in andere landen op het Europese vasteland. Maar vanaf 1840 verspreidde deze gewoonte zich snel, in en vanuit het Verenigd Koninkrijk. In dit jaar zetten koningin Victoria (1819-1901, koningin vanaf 1837) en haar – Duitse!– prinsgemaal Albert (1819-1861) een kerstboom, en hun voorbeeld kreeg in de volgende jaren brede navolging op de Britse eilanden. Vanaf deze tijd verspreidde de gewoonte zich ook in andere landen meer en meer. Stond de kerstboom aanvankelijk alleen in woonhuizen, geleidelijk kon deze ook in de publieke ruimte worden aangetroffen, en uiteindelijk ook in kerken – eerst alleen in protestante, later ook in katholieke kerkgebouwen. Inmiddels is de kerstboom niet meer weg te denken uit de kersttijd – en de grote verspreiding van de gewoonte een kerstboom te plaatsen stamt dus uit het midden van de negentiende eeuw.[3]

Ook de gewoonte kerstkaarten te versturen stamt uit het midden van de negentiende eeuw. Uiteraard werden ook voordien al kerstwensen uitgewisseld, maar de speciaal daarvoor gedrukte kerstkaart werd bedacht in 1843. Als geestelijke vader van de kerstkaart geldt de Engelsman Sir Henry Cole (1808–1882). Cole was zijn werkzame leven begonnen als archiefmedewerker. Vanwege zijn uitgesproken kritiek op de nogal belabberde staat van veel Engelse archieven werd hij uitgenodigd mee te denken over, en te werken aan een hervorming van het archiefwezen. Daarmee vestigde hij zijn naam, en hij ontwikkelde zich tot een invloedrijke ambtenaar die inzetbaar was op uiteenlopende beleidsterreinen. Zo was hij ook betrokken bij de organisatie van de Engelse spoorwegen, waar hij een, tegenwoordig welhaast vanzelfsprekende, scheiding bedacht en doorvoerde tussen personen- en goederenvervoer. Ook was hij een van de organisatoren van the Great Exhibition of 1851 in Londen, de eerste in een reeks wereldtentoonstellingen over cultuur en industrie, met vooral veel aandacht voor nieuwe industriële technologie. Uit de onverwacht hoge opbrengst van deze tentoonstelling werd onder meer de bouw bekostigd van het Victoria and Albert Museum in South Kensington (Londen), bij de oprichting waarvan Cole eveneens een belangrijke rol speelde – hij wordt dan ook beschouwd als een van de grondleggers ervan. En dan was hij ook nog, aan het begin van de jaren ’40 van de negentiende eeuw, een van de drijvende krachten achter de hervorming van de Engelse postdiensten. Daarbij streefde Cole ernaar, deze diensten toegankelijk te maken voor een breed publiek – tot dan was het versturen van post voorbehouden aan de bemiddelde bovenklasse, eenvoudig omdat verzenden ervan buitensporig duur was (– meer dan het weekloon van een arbeider!). Bij zijn plannen maakt Cole gebruik van zijn kennis van de spoorwegen. De ontwikkeling van het Engelse spoornet maakte het immers mogelijk op veel grotere schaal, sneller en ook nog beduidend goedkoper post te versturen. Om nu de mogelijkheid van het goedkoop en snel versturen van post te propageren, bedacht Cole de kerstkaart: een gedrukte kaart met een kerstvoorstelling die voor een gering bedrag kon worden aangeschaft en verstuurd.[4] Hij vroeg een ontwerp aan de schilder John Callcott Horsley (1817–1903), die vooral bekend stond als historieschilder, waarbij zeventiende-eeuwse Hollandse meesters zijn voorbeeld waren. Cole en Horsley hadden al eerder samengewerkt: Horsley had de illustraties verzorgd in verschillende kinderboeken die Cole onder het pseudoniem Felix Summerly had uitgebracht.[5] De kerstkaart van Cole en Horsley was niet meteen een succes, maar geleidelijk brak de gewoonte kerstkaarten te versturen door, en vanaf de jaren ’60 en ’70 van de negentiende eeuw raakte zij meer en meer verspreid in het Verenigd Koninkrijk, en van daaruit in de Verenigde Staten en op het Europese vasteland. Deze traditie heeft sindsdien allerlei ontwikkelingen doorgemaakt, zoals – ongeveer vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw – het zelf maken van de te versturen kerstkaarten, maar zij is steeds blijven bestaan. En de voorspelling dat de alsmaar voortschrijdende digitalisering – waardoor kerstwensen per email kunnen worden uitgewisseld – het einde van de kerstkaart zal inhouden, is tot dusver niet bewaarheid.

Meerdere nog altijd bestaande en gekoesterde tradities en gewoonten rond Kerstmis stammen zo uit het midden van de negentiende eeuw – zoals ook de idee van wat een geslaagd kerstfeest inhoudt stamt uit deze tijd. Hoe een geslaagd kerstfeest eruit ziet werd in deze tijd beschreven door de Engelse schrijver Charles Dickens (1812–1870). Zijn visie op het kerstfeest is zelfs zo invloedrijk gebleken en gebleven, dat de biografische speelfilm die in 2017 over hem werd uitgebracht The Man Who Invented Christmas als titel heeft. Dickens noemde zijn kijk op Kerstmis zijn ‘Carol Philosophy’, die in zijn beroemde A Christmas Carol (1843) kort en bondig uiteen wordt gezet door Fred, de neef van hoofdpersoon Ebenezer Scrooge, als hij vlak voor Kerstmis zijn oom bezoekt om hem uit te nodigen voor het kerstdiner:

Maar ik weet dat ik de Kersttijd, als het weer zover was, altijd heb gezien – naast de eerbied die zij vanwege haar heilige naam en oorsprong verdient, alsof ook maar iets wat erbij hoort daarzonder zou kunnen bestaan – als een goede tijd, een vriendelijke, vergevingsgezinde, vrijgevige, plezierige tijd; bij mijn weten de enige tijd, in de lange kalender van het jaar, waarin mannen en vrouwen eensgezind hun gesloten harten vrijelijk openstellen en mensen beneden hen werkelijk beschouwen als medereizigers naar het graf, en niet als een ander ras van schepsels dat andere wegen moet gaan.[6]

Aan het begin van de vertelling is deze kijk op Kerstmis Scrooge nog helemaal vreemd – maar hij raakt er in de loop van het verhaal van overtuigd, als hij wordt geconfronteerd met zijn verleden, heden en – mogelijke – toekomst. In zijn essay ‘Dickens and Christmas’ heeft de Engelse publicist G.K. Chesterton (1874-1936) samengevat hoe Dickens Kerstmis karakteriseerde, eerst en vooral in A Christmas Carol maar ook in andere kerstvertellingen als The Chimes (1844), The Cricket on the Hearth (1845), The Battle of Life (1846) en The Haunted Man and the Ghost’s Bargain (1848). – Geen van deze latere boeken had overigens zoveel succes als A Christmas Carol, dat niet alleen heel veel werd verkocht, maar ook in allerlei bewerkingen is opgevoerd als toneelstuk of musical, en veelvuldig verfilmd, zowel voor de bioscoop als voor de televisie. – Volgens Chesterton ziet Dickens Kerstmis als ‘een drie-eenheid van eten, drinken en bidden die op moderne mensen oneerbiedig overkomt’, waarvan ‘het wezen de combinatie van godsdienst met vrolijkheid is’. Deze vrolijkheid is eerst en vooral gezelligheid (cosiness) in huiselijke kring, door gezamenlijk te eten en te drinken, samen spelletjes te doen, elkaar verhalen te vertellen, en samen te zingen, muziek te maken[7] of te beluisteren.

Van het beeld van Kerstmis dat Dickens in A Christmas Carol schetst, maken winterse omstandigheden onmiskenbaar deel uit. Al aan het begin van de vertelling wordt de winterse kou beschreven: ‘Het was koud, somber, bijtend weer, en mistig bovendien, en hij kon de mensen buiten puffend heen en weer horen lopen op de voorhof, met hun handen op hun borst slaand en met hun voeten op de stoep stampend om zich te warmen’.[8] Of, een ander voorbeeld:

en ze stonden in de straten van de stad op Kerstochtend, waar (want het weer was streng) de mensen een grof maar levendig, en niet onplezierig soort muziek maakten door de sneeuw weg te schrapen van de stoep voor hun onderkomens en van de daken van hun huizen, de reden dat de jongens dolle pret hadden de sneeuw beneden op de straat te zien vallen en uiteenspatten in kunstmatige kleine sneeuwstormpjes.

De voorkanten van de huizen zagen zwart genoeg, en de ramen nog zwarter, afstekend tegen het effen witte laken van sneeuw op de daken, en tegen de vuilere sneeuw op de grond; deze laatste neerslag was doorploegd met diepe voren van de zware wielen van karren en koetsen; sporen die elkaar doorkruisten en wel honderd keer opnieuw doorkruisten waar de grote straten zich vertakten, en ingewikkelde kanalen maakten, moeilijk te volgen in de dikke gele brij van modder en ijswater.[9]

En een laatste voorbeeld:

‘Inmiddels begon het donker te worden en het sneeuwde behoorlijk hard; en […] de helderheid van de oplaaiende vuren in keukens, zitkamers, en allerlei soorten kamers, [was] gewoon wonderbaarlijk’.[10]

Het onmiddellijke en blijvende succes van met name A Christmas Carol maar ook van ander werk van Dickens dat op Kerstmis betrekking heeft, is van grote betekenis geweest voor de verspreiding van de idee dat een ware Kerstmis een witte Kerstmis is.

Over de inspiratie die Dickens hierbij mogelijk, of beter: waarschijnlijk, heeft gehad, merkt zijn biograaf Peter Ackroyd op: ‘Gezien het feit dat kan worden gezegd dat Dickens bijna eigenhandig de moderne idee van Kerstmis heeft geschapen, is het interessant op te merken dat er inderdaad tijdens de eerste acht jaar van zijn leven jaarlijks een witte Kerstmis was; dus soms gaat de werkelijkheid echt vooraf aan het geïdealiseerde beeld’.[11] Zo lijkt het er sterk op, dat de beschrijvingen van winterse kerstfeesten in het werk van Dickens zijn ingegeven door ervaringen in zijn eigen jeugd. En zo lijkt het beeld van een witte Kerstmis dat in de westerse wereld zo geliefd is, terug te gaan op de koude winters van het tweede decennium van de negentiende eeuw, rond het midden van die eeuw beschreven door de meest populaire Engelse schrijver van die eeuw.

 

Betekenis

In haar kerstgedicht Tidings (2016) beschrijft de Engelse dichteres Ruth Padel heel treffend de bekoring die uitgaat van een besneeuwd uitzicht, in dit geval door de ogen van het zevenjarige meisje Holly, een van de personages in het gedicht, als zij in de vroege ochtend van Eerste Kerstdag wakker wordt:

She slithers from the duvet, lifts the blind                  Ze glijdt onder het dekbed uit, trekt de blinden op

and gasps at a magic world. Still dark                         en staart naar een betoverde wereld. Nog donker

but everything is white, as if a luminous                     maar alles is wit, alsof een lichtgevende

wind of foam has passed over the grass                      wind van schuim over het gras is gegaan,

over everything, in the night.                                      over alles, tijdens de nacht.

 

Behind the shed, the laden hedge,                              Achter de schuur is de volgeladen heg

is softly lumpy. Nothing green                                   zacht klonterig. Niets groen

and nothing sharp. Even in the dark, each twig          en niets scherp. Zelfs in het donker heeft elke twijg

has its own coating of ice-cream.                                zijn eigen laagje roomijs.

This is what whispering would look like                     Zo zou fluisteren eruit zien

if you drew it. Milk fur. Untouched.[12]                         als je het tekende. Melk bont. Onaangeraakt.

Juist de ongereptheid van een besneeuwd uitzicht maakt het zo bijzonder, of het nu gaat om een landschap of, zoals in het gedicht van Padel, een stedelijke omgeving. Deze ongereptheid, of zoals zij het uitdrukt: ‘onaangeraaktheid’, heeft de idee van schoonheid in zich, in de dubbele betekenis van het woord. Een besneeuwd landschap of stadsgezicht is mooi om te zien, maar ook schoon in de zin dat alle vuil en viezigheid er verborgen gaan onder een witte laag ‘roomijs’. Daardoor ziet de wereld er weer uit als een onbeschreven blad, klaar om opnieuw te worden beschreven – gereed voor een nieuw begin. Om deze reden past de betekenis die wordt gegeven aan een besneeuwde wereld prachtig bij Kerstmis, immers het feest van een nieuw leven, van nieuw licht dat in het holst van het jaar in de wereld komt – evenzeer een nieuw begin dat nog niet is bezoedeld door falen en mislukking, en dat, ondanks alle duisternis, de hoop op een betere toekomst in zich draagt.

In zijn eerder aangehaalde essay over Dickens wijst G.K. Chesterton op een ander aspect van de symboliek van een witte Kerstmis. Het beeld van een witte Kerstmis is ook zo aantrekkelijk vanwege de tegenstelling die het benadrukt: de tegenstelling tussen de kou en de duisternis buitenshuis, en de warmte en het licht binnenshuis. In de Engelse taal is ‘my home is my castle’ een staande uitdrukking, merkt Chesterton op, en tijdens een strenge winter – dus ook tijdens een witte Kerstmis – wordt dat kasteel als het ware belegerd door vijandige weersomstandigheden. Maar deze vijand wordt buitengehouden, de warmte en het licht binnenshuis worden genoten en gekoesterd.[13] Het plaatsen van een kerstboom in huis heeft alles met dit beeld te maken: de boom brengt immers meer licht en warmte in huis, op het moment dat de wereld buitenshuis de donkerste tijd van het jaar doormaakt.

Zo draagt het door Dickens verspreide en zo geliefd geworden beeld van een witte Kerstmis ten minste een dubbele betekenis: de mogelijkheid van een nieuw begin die de hoop op een betere toekomst omvat, en het benadrukken van het licht en de warmte binnenshuis, als tegengesteld aan de winterse kou en duisternis buitenshuis.

 

Besluit

Onlangs nam de Nederlandse meteoroloog Gerrit Hiemstra na jarenlange trouwe dienst afscheid als presentator van de weersverwachting aan het eind van de journaaluitzendingen van de Nederlandse publieke omroep. Bij deze gelegenheid werd hem gevraagd, wat hij na zijn vertrek wel, en wat hij niet verwachtte te missen. Deel van zijn antwoord was de opmerking dat hij het niet zou missen dat hij zich al begin december moest uitlaten over de vraag of een witte Kerstmis al dan niet in de lijn der verwachting zou liggen. En hij voegde eraan toe, dat het hele onderwerp in tijden van klimaatverandering bijna ongepast is, iets waarvoor men eigenlijk geen aandacht zou moeten hebben – de klimaatverandering leidt immers tot veel en veel belangrijkere problemen van allerlei aard dan deze in wezen toch futiele kwestie..

Maar uiteindelijk is het de vraag, of dit jaarlijks terugkerende ritueel wel gaat over meteorologische zaken. Is het niet veeleer de uitdrukking, tegen het einde van het jaar, van het verlangen naar warmte en licht, naar een nieuw begin? En is het niet zo, dat – als mijn indruk klopt dat kerstversieringen en -muziek zich de laatste jaren alsmaar vroeger aandienen, vaak al half november – dit verlangen in een steeds individualistischer samenleving alleen maar sterker wordt? Is de jaarlijks terugkerende vraag dan niet veeleer een seculiere verwoording van de adventsgedachte in de aanloop naar Kerstmis? Mag er niet, al dan niet samen met Bing Crosby, van een wit kerstfeest worden gedroomd in het volle besef dat een witte Kerstmis in West-Europa een hoge uitzondering is en vermoedelijk ook zal blijven?

 

[1] De tekst heeft een wat wonderlijke geschiedenis. De oorsprong ervan ligt een voordracht die Thomas in 1945 schreef voor BBC radio Wales. Deze tekst werkte hij in de jaren daarna uit, en publiceerde hij onder de huidige titel in Harper’s Bazaar in 1950. Deze versie van de tekst werd in 1952 in de Verenigde Staten uitgebracht op een langspeelplaat, voorgedragen door de auteur zelf, en pas later, postuum, in boekvorm, aanvankelijk in een verzamelbundel, naderhand als zelfstandige uitgave. Ik gebruikte de editie uit 1978, met de prachtige illustraties van Edward Ardizzone: Dylan Thomas, A Child’s Christmas in Wales, Orion Children’s Books, Londen, 1978. Een opname waarin Thomas het verhaal voordraagt kan worden beluisterd via: https://www.youtube.com/watch?v=zFSs2IdDmuU.

[2] Clement A. Miles, Christmas Customs and Traditions: Their History and Significance, Dover Publications, New York, 1976 (eerste druk 1912), blz. 156.

[3] Miles, a.w., blz. 265-267.

[4] Zie Ann Cooper, ‘Sir Henry Cole’, in: Oxford Dictionary of National Biography, deel 12, Oxford University Press, Oxford etc., 2004, blz. 512 – 516.

[5] Zie Helen Valentine, ‘John Callcott Horsley’, in: Oxford Dictionary of National Biography, deel 28, Oxford University Press, Oxford etc., 2004, blz. 197 – 198.

[6] Charles Dickens, A Christmas Carol (1843); gebruikte uitgave: Wordsworth Classics 1993, blz. 36 – 37.

[7] G.K. Chesterton, ‘Dickens and Christmas’, hier geciteerd uit de bloemlezing G.K. Chesterton, A shilling for my thoughts: being a selection from the essays, stories, and other writings, Methuen, Londen, 1916, blz. 180 – 188.

[8] Dickens, a.w., blz. 35.

[9] Dickens, a.w., blz. 74.

[10] Dickens, a.w., blz. 86.

[11] Peter Ackroyd, Dickens, Harper Perennial, New York en Londen,1992, blz. 34.

[12] Ruth Padel, Tidings. A Christmas Journey, Chatto & Windus, Londen 2016, blz. 46 – 47. Zie over dit gedicht: Herman Simissen, https://streventijdschrift.be/speciale-kersteditie-een-glimpje-hoop-vanuit-helemaal-niets/ .

[13] Chesterton, a.w., blz. 183.