Het tweede grote Hollywood-avontuur van de Zuid-Koreaanse regisseur Bong Joon-ho, de science fiction-komedie Mickey 17, mag dan tegengevallen zijn (het regende teleurgestelde recensies), vorige maand kreeg hij toch een mooie lauwerkrans op het hoofd gedrukt. De New York Times publiceerde een canon van de honderd beste films van deze eeuw, samengesteld door filmkenners die waren aangeschreven, met ietwat verrassend Parasite (2019) als winnaar, de Oscarwinnende film van Joon-Ho. Opnieuw een bevestiging van zijn status als één van ’s werelds grootste cineasten sinds het begin van deze eeuw, zo succesvol dat hij al twee keer de rode loper kreeg uitgerold door de grote studiobonzen in Los Angeles, eerst voor Snowpiercer (2013), zijn geslaagde verfilming van de legendarische graphic novel met Chris Evans in de hoofdrol, en eerder dit jaar dus voor Mickey 17, met Robert Pattinson in de hoofdrol. Zowel Parasite als Snowpiercer zijn grote films, maar de grootste prestatie van Joon-ho was wat mij betreft het gitzwarte detectivedrama Memories of murder (2003), waarmee hij definitief doorbrak. Als ik één film van Joon-ho zou kiezen voor een canon, dan deze.
Memories of murder begint met de vondst van het lijk van een vrouw in een afvoerputje van een plattelandsweg, tussen de velden. Blijkt in korte tijd al de tweede vrouw die werd verkracht en vervolgens vermoord: beide keren bond de dader het ondergoed van de vrouwen om het hoofd van het slachtoffer. Wat volgt is een wanhopige heksenjacht van de rechercheur Park Doo-man (gespeeld door de beroemde Song Kang-ho, die ook meespeelt in Snowpiercer en Parasite), die bijgestaan door zijn trouwe en ietwat simpele kompaan Cho Yoon-Koo (schitterende rol van Kim Roi-ha) de ene na de andere kandidaat optrommelt en aan een agressieve ondervraging onderwerpt, ervan overtuigd de dader aan zijn blik te kunnen herkennen. Doo-man barst van het zelfvertrouwen, al heeft hij daar betrekkelijk weinig redenen voor; zijn kompaan barst van de loyaliteit en gedraagt zich in de loop van de film als een hond, die eenieder met de voet vooruit aanvalt die zijn baasje aanduidt.
Ze maken er dus een boeltje van, al zouden ze dat zelf nooit toegeven; de combinatie van branie, agressie en stompzinnigheid maakt hen tot een fantastisch duo, dat mij deed denken aan Don Quichot en Sancho Panza in het tweede deel van Don Quichot, wanneer ook de kleine, dikke schildknaap mee begint te gaan in de fantasiewereld van zijn ridder. Een terugkerende handeling is het gebruik van een dropkick (de tegenstander al springend met de twee voeten vooruit in de borstkas treffen) in confrontaties, tot het uiteindelijk een cartooneske en absurde grap wordt. Een techniek die illustreert hoe beide heren vol vertrouwen en agressie eerst aanvallen en dan pas beginnen na te denken en vragen te stellen. Ze zijn ook totaal corrupt: als de zoektocht naar de moordenaar te moeilijk dreigt te worden, pogen ze verdachten tot bekentenissen te dwingen door hen dagenlang vast te houden en in de kelder van het politiegebouw te martelen (door hen te dropkicken, te slaan, omgekeerd te hangen, geen eten te geven, …).
Het meest tot de verbeelding sprekende slachtoffer van deze methode is Baek Kwang-ho, een mentaal minder bedeelde jongeman die erom bekend stond één van de vermoorde vrouwen te hebben gevolgd. Niemand met meer dan twee hersencellen zou de erg kinderlijke en onschuldige Kwang-ho ooit tot zulke gruwelijke daden in staat achten, maar voor Doo-man kan er geen twijfel over bestaan. Hij onderwerpt de arme Kwang-ho aan een langdradige ondervraging, zijn rechterhand inzettend om de verdachte fysiek schrik aan te jagen. Kwang-ho raakt zodanig de kluts kwijt dat hij na een tijd (half) begint te geloven dat hij de dader is en de voorgekauwde bekentenis begint uit te braken, tot grote tevredenheid van het duo rechercheurs. Een geweldig personage, zowel meelij- als lachwekkend (op donkerzwarte wijze), dat Joon-ho (die samen met Shim Sung-bo het scenario schreef, gebaseerd op een toneelstuk van Kim Kwang-lim) nog enkele malen opnieuw opvoert in de film, ook nadat zijn onschuld bewezen is: zo slaagt hij erin van het kleine plattelandsdorp een vertrouwde plek te maken, met een aantal vaste locaties en figuren.
De persoon die de onschuld van Kwang-Ho bewijst, is Seo Tae-yoon (Kim Sang-kyun), een jonge detective uit hoofdstad Seoul die het team komt versterken gezien de aard en moeilijkheid van de zaak. Hij is in alles het omgekeerde van de twee detectives die hij moet bijstaan: knap, intelligent, bedachtzaam en met een grootsteedse flair (iets wat zelfs pitbull Yoon-koo in een geestig moment moet toegeven). Hij ziet onmiddellijk in dat Kwang-ho de moordenaar niet kan zijn, al leidt dat tot een confrontatie met Doo-man, die net werd gefêteerd om het zogezegde vinden van de moordenaar en het einde van de klopjacht. De rest van de film is dat, tot het laatste bedrijf, het centrale conflict: Doo-man die op zijn hoogsteigen wijze de dader denkt te hebben gevat, Tae-yoon die hem uit die droom wil helpen, waardoor ze slaags raken.
Tae-yoon gebruikt zijn brein om een patroon op te sporen, maar ondanks bepaalde ontdekkingen blijft de dader ongrijpbaar. Steeds opnieuw worden er vermoorde en verkrachte jonge vrouwen teruggevonden; geen enkele keer laat de dader een DNA-staal achter. De wanhoop van de politie groeit, de hele gemeenschap wordt in radeloosheid gestort. Meesterlijk creëert Joon-ho de sfeer van spanning en angst in het dorp, dat wordt omgeven door imposante bossen en open grasland, dat iets lager ligt dan de weggetjes die ertussen lopen – een terugkerende grap is het uitglijden van personages bij het afdalen van de overgroeide en gladde talud. De mooi in beeld gebrachte natuurlijke omgeving wordt des te dreigender als Tae-yoon erachter komt dat de dader telkens toeslaat op regenachtige avonden en dat de slachtoffers altijd in het rood gekleed waren. Ongeveer halverwege de film zit een scène waarin de detectives een als vrouw-in-het-rood verklede agent als lokaas gebruiken tijdens een regenachtige avond; de moordenaar trekt zich van hen niets aan, maar valt in een ander deel van het dorp, opnieuw te midden van de velden, een alleen wandelende vrouw (in een rode jas) aan. Een scène waarbij de haren je te berge rijzen, omdat je voorvoelt wat er zal gebeuren, en omdat het zo snel en bruut gebeurt.
Langzaam maar zeker groeit ook bij het meest rationele personage de wanhoop en in het verlengde daarvan de waanzin: hoe langer de zoektocht naar de moordenaar duurt, hoe fanatieker Tae-yoon wordt, waardoor hij op het einde trekken van Doo-man begint te vertonen – voor beide mannen bestaat er niks meer buiten hun obsessie. Al blijven ze heel andere methodes gebruiken: op een gegeven moment belanden ze allebei (eigenlijk alle drie, want Doo-man wordt zoals altijd vergezeld door Yoon-koo) tegelijk, zonder het van elkaar te weten, op de plek van het misdrijf, Doo-man door een suggestie van een waarzegger, Tae-yoon waarschijnlijk omdat hij hoopte dat de dader opnieuw langs de plek van het misdrijf zou passeren. Er passeert tot hun beider verbazing inderdaad iemand, die, in de veronderstelling alleen te zijn, begint te masturberen op damesondergoed dat hij op de grond heeft gelegd. Ineens springen de detectives tevoorschijn (van een andere kant) en begint er een woeste achtervolging; deze scène is een goed voorbeeld van de krankzinnigheid en energie van de film. Joon-ho zet niet één voet fout van begin tot eind, het plot dendert sprankelend voort, en net als in Schuld en boete (waaraan ik moest denken) krijgt de kijker in hoog tempo een opeenstapeling van knotsgekke en verbijsterende gebeurtenissen geserveerd. De levendigheid van de personages, de comédie humaine van het kleine dorpje, moet te danken zijn aan goddelijke inspiratie (en briljante acteerprestaties); de wijze waarop het verhaal zonder één overbodige of mindere seconde wordt ontvouwd, getuigt dan weer van de volmaakte beheersing en het zelfvertrouwen van een grootmeester.
Is de masturberende man de dader? Opnieuw komen de detectives van een kale reis thuis; de man mag dan lichtelijk pervers zijn, met de moorden had hij niets te maken. Telkens opnieuw lijkt er een vers spoor te bestaan, telkens opnieuw blijkt het een vergissing. De film lijkt op te bouwen naar een grote finale waarin dan toch de moordenaar zal worden gevat, maar niets blijkt minder waar. Alle pogingen lopen letterlijk dood in een zwarte tunnel, wanneer de laatste hoofdverdachte, naar die tunnel gevoerd door de inmiddels ook agressie gebruikende Tae-yoon, onschuldig blijkt te zijn, iets wat Tae-yoon (die deze keer zeker van zijn zaak was) niet goed kan accepteren: hij haalt zijn geweer boven en wordt maar net tegengehouden door Doo-man. ‘Documenten liegen nooit’, zegt Tae-yoon enkele keren eerder in de film (iets wat zijn collega’s zien als typisch intellectualisme uit de grootstad), maar nu een document zwart op wit aantoont dat het DNA-monster van de verdachte niet overeenkomt met de moordenaar, komen zijn fanatieke verlangen om de moordenaar te vinden en zijn buikgevoel in opstand tegen de nuchtere feiten. Een scène die de waanzin van Tae-yoon briljant illustreert, extra geaccentueerd door de striemende regen; de zwarte tunnel, waarin de verdachte uiteindelijk in verdwijnt, dient als symbool van de aporie, het schipbreuk lijden van de zoektocht.
Zo eindigt de film met een mislukking. Het fanatisme van de detectives werpt zijn vruchten niet af. Nochtans stelt Doo-man in een memorabele monoloog vroeg in de film, gedeclameerd tijdens een uitgaansavond (waarbij hun pyknische baas slapend met zijn hoofd op tafel ligt, tot hij wakker schiet en begint te braken in een emmer), dat moordenaars opsporen in Zuid-Korea niet zo moeilijk is, aangezien het zo’n klein land is: daarom kun je als detective te voet de dader opsporen. In de Verenigde Staten daarentegen, dat reusachtige land, moet je als detective een beroep doen op moderne technologie om resultaten te boeken. Doo-man associeert de uit Seoul afkomstige en aan een grote universiteit afgestudeerde Yae-il duidelijk met de VS; het komt na die monoloog bijna tot een handgemeen, maar de baas kan interveniëren.
Ik ken weinig films die op deze unieke wijze tegelijk hilarisch en dieptriest zijn. Er worden vrouwen verkracht en vermoord, zonder dat de dader wordt gevonden, maar tegelijk krijgen we aan het absurde grenzende kolder. Dat had gemakkelijk verkeerd kunnen aflopen, maar op de één of andere manier behoudt Joon-ho zijn evenwicht. De merkwaardige spreidstand van de film zit misschien het meest in de verhaallijn van Kwang-ho, de kinderlijke jongeman: nadat hij bijna als moordenaar was opgepakt na zijn opgelegde biecht, voelt Doo-man zich schuldig en gaat hij hem thuis opzoeken om hem een nieuw paar schoenen te geven – Kwang-ho blijkt in een kast te zitten, waar hij uitvalt als zijn vader die opentrekt. ‘Zit-ie nou weer in een kast te slapen,’ mompelt de vader, terwijl de drie detectives verbaasd toekijken. Kwang-ho wordt zo een personage waar je een zwak voor gaat koesteren, in al zijn onschuld; maar hij komt laat in de film op gruwelijke wijze aan zijn einde, wanneer hij onoplettend op het spoor gaat staan en wordt gegrepen door een trein. Het enige dat overblijft is één van zijn nieuwe schoenen, zoals Doo-man, van kop tot teen bedekt met bloed, vaststelt. Of neem Yoo-koon, hij die in de film vooral impulsieve dropkicks uitdeelt en er voor de rest nogal dom uitziet (wat een acteerprestatie): elke keer dat hij in beeld is, krijg je zin om te lachen, maar op het einde wordt één van zijn benen geamputeerd vanwege tetanus (hij was op café een hele groep mensen te lijf gegaan uit frustratie en werd door een nagel getroffen). Van hilariteit naar amputatie – en zelfs het feit dat zijn been geamputeerd moet worden is ergens grappig, door de context, de manier waarop hij uit het niets die groep mensen aanviel, het feit dat hij achteraf dagenlang met een gezwollen been rondliep zonder eraan te denken naar de dokter te gaan. Geprezen zij Joon-hos zwarte humor, zijn lef om zo’n film te maken.
Reageren? Mail naar: arthurhendrikx@hotmail.com
Arthur Hendrikx is leraar Engels in het middelbaar onderwijs en freelance journalist. Hij volgde een master Wijsbegeerte en een master Zuid-Amerikaanse studies aan de KU Leuven, waar hij zich toelegde op literatuurfilosofie en Spaanse cinema.