Arthur Hendrikx*

 

Net als andere geschiedenissen bevat de filmgeschiedenis een oneindig aantal vergeten zaken. Veel vergeten films zijn terecht vergeten (omdat de tand des tijds hen onherkenbaar heeft verminkt, bijvoorbeeld), maar zo nu en dan vallen ook meesterwerken door de gaten van het net. Reflections in a golden eye (1967) van John Huston is zo’n film. Nu is Huston, zeker in cinefiele kringen, nog steeds een grote naam, en was hij dat vroeger zeker, maar deze film zonk eigenlijk zodra hij werd uitgebracht weg in het drijfzand van de onverschilligheid. De Amerikaanse criticus Roger Ebert stond versteld in zijn recensie toentertijd: een film van grootmeester Huston met sterren als Elisabeth Taylor en Marlon Brando, uitgebracht door mastodont Warner Bros., en toch is er geen enkele reclame voor gemaakt en lijkt het wel alsof de studio de film een stille dood wil laten sterven. Vaak gaat een studio hiertoe over als hij nattigheid voelt, als hij bang is dat een film zowel de critici als het publiek niet zal bevallen. Maar dat kon hier onmogelijk het geval zijn. Zodat Ebert de vraag opwerpt: was Reflections in a golden eye misschien te goed, eerder dan te slecht? Konden de vooral op commercie gerichte studiobonzen niets aanvangen met Hustons stoutmoedige bewerking van een donkere en freudiaanse roman van Carson McCullers? Het heeft er alle schijn van.

Wellicht had de studio gehoopt op min of meer rechtlijnige liefde of erotiek tussen Brando en Taylor, twee grote filmsterren, een beetje zoals de relatie tussen Humphrey Bogart en Katherine Hepburn in The African Queen (1951), een ander hoofdwerk van Huston. Brando bezat toen nog een uitzonderlijk knappe en robuuste mannelijkheid; Taylor was met haar lange bruine lokken en bevallige vormen een sekssymbool. Maar Reflections in a golden eye serveert ons Brando als stijve hark, een majoor die uitzonderlijk geaffecteerd praat en alleen opgewonden lijkt te raken van de oorlogstactiek van Clausewitz. Het is van meet af aan duidelijk dat zijn relatie met Taylor, met wie hij is getrouwd, seksloos is, of toch bijzonder onbevredigend op dat vlak. Gaandeweg ontluikt bij Brando een passie voor een jonge en knappe soldaat, een piepjonge Robert Forster, die op zijn beurt een obsessie ontwikkelt voor Taylor.

We schrijven vlak na de Tweede Wereldoorlog; we bevinden ons op een militaire basis in het Zuiden. Brando is een majoor, Weldon Penderton, die soldaten lessen geeft over oorlogstactiek; zijn vrouw, Leonora, compenseert de leegte van haar huwelijk door zo vaak mogelijk te gaan paardrijden met Morris, een buurman en luitenant-kolonel, met wie ze een affaire heeft. Morris (Brian Keith) vlucht op zijn beurt weg van zijn vrouw, Alison (Julie Harris), die sinds een miskraam last heeft van neuroses en hysterie; deze vrouw wordt te allen tijde bijgestaan door de ‘houseboy’ Anacleto (Zorro David), een feminiene Filipijn die haar vertroetelt en vergast op muziek en schilderijen. En dan is er nog de soldaat Williams, gespeeld door Robert Forster, een mysterieuze eenzaat die de gewoonte heeft naakt te gaan paardrijden in het bos. Twee in moeilijk vaarwater terechtgekomen echtparen, een eigenaardige soldaat daartussenin, in de claustrofobische omgeving van een militaire basis plus manege, omgeven door bosland.

De film is vooral memorabel vanwege de gedurfde symboliek. Majoor Pendertons impotentie en onzekerheid worden gesymboliseerd door de beroerde wijze waarop hij te paard zit; regelmatig wordt hij uit het zadel gelicht. Williams is daarentegen een meester van dressuur en rijdt regelmatig poedelnaakt, zonder zadel, op een grote zwarte hengst, zonder twijfel het meest overrompelende shot van de film. De majoor voelt zich bedreigd door de zwijgzame zelfzekerheid van Williams, maar krijgt hem tegelijk niet uit zijn hoofd. En dan is er het zweepje van Leonora, dat ze hanteert bij het paardrijden; als een bazig juffertje, hooghartig, haar weelderige boezem continu tentoonspreidend, en een beetje dommig, paradeert Taylor op onvergetelijke wijze door de film in haar rijlaarsjes. Als Penderton in een bui van woede en frustratie een paard toetakelt, takelt Leonora op haar beurt Penderton toe met haar zweep, een straf die hij ondergaat zonder tegen te stribbelen, te midden van een huisfeest.

Het moge duidelijk zijn dat we ons op interessant psychologisch terrein bevinden. Zoals wel vaker haalde Huston zijn mosterd bij een vernuftig prozawerk, waar hij personages vond wier karakters hem intrigeerden. Hij transponeerde de setting van Georgia naar het Diepe Zuiden, het vaste decor van ‘Southern Gothic’. De locaties en kleuren zijn magnifiek; de symbolen zijn visueel en helder. Huston serveert een film die zich bewust tegen camp aanschurkt; het is een heftig melodrama, er komen grote emoties bij kijken, maar tegelijk wordt het grotesk en bijna potsierlijk gebracht: de paard- en zweepsymboliek ligt er wel erg dik op. En toch werkt het precies daarom: Huston durfde het aan de materie serieus te nemen, maar behield tegelijk een ironisch zelfbewustzijn; en zijn acteurs leveren stuk voor stuk een stoutmoedige prestatie af, niet bang zichzelf belachelijk te maken: Brando als de stijve, onderdrukte homofiel, Taylor als het wulpse juffertje, Zorro David als de niet-onderdrukte homofiele huisknecht, Forster als de mysterieuze, masculiene soldaat.

Nog voor we een beeld te zien krijgen, zitten we al in een beklemmende atmosfeer door de onheilspellende muziek van Toshiro Mayuzumi en de monochrome achtergrond tijdens de aftiteling. Dan volgt de openingsregel van McCullers: ‘There is a fort in the south where a few years ago a murder was committed’. De film opent met een shot van de militaire basis op een mistige ochtend; we zien hoe de jonge en knappe soldaat Williams, wiens gelaatstrekken een stille intensiteit uitdrukken, naar de manege wandelt en de paarden, met wie hij duidelijk op vertrouwde voet staat, koestert. De centrale rol van de paarden wordt onmiddellijk benadrukt.

Het is interessant hoe de symboliek van de paarden bij elk van de drie protagonisten op een andere manier werkt. Leonora is dol op en de baas over Firebird, haar grote witte hengst, wat haar hoedanigheid van femme fatale bevestigt; Williams gaat naakt paardrijden op een zwarte merrie, en onderstreept daarmee zijn masculiene seksualiteit; majoor Penderton slaagt er niet in te paard te blijven zitten, een bewijs van zijn hopeloos gevecht met zijn ontluikende homofilie – vooral significant is zijn letterlijke strijd met Firebird, wanneer die hem afwerpt en Penderton hem woest afranselt met een tak.

Het personage van Forster is hoogst origineel. Het lijkt wel of hij het omgekeerde proces van de majoor doorloopt, of hij met andere woorden langzaam maar zeker zijn voorkeur voor vrouwen ontdekt en laat ontluiken, met de bevallige brunette Leonora als katalysator. En net als Penderton durft Williams hier niet helemaal mee voor de dag te treden: hij dringt laat ’s nachts stiekem binnen in Leonora’s slaapkamer (Leonora en de majoor slapen apart), betast en besnuffelt haar lingerie, en staart naar haar terwijl ze slaapt. Als Leonora hem tijdens een vroege scène vraagt een glaasje likeur met haar te komen drinken, weigert hij. Durft hij niet? Hij bewaart zijn passie voor haar voor de duisternis en anonimiteit van de nacht, zonder dat iemand er ooit achter komt (tot het tragische einde). Ook majoor Penderton legt zich toe op vage en gluiperige tactieken: hij volgt Williams door het kamp, zonder ooit een werkelijke toenaderingspoging te ondernemen. Het blijft bij de twee heren bij gluren, volgen, snuffelen, dromen, stilzwijgend verlangen.

De titel komt naar voor als de theatrale Anacleto tijdens een memorabele monoloog zijn droom uitlegt aan Alison en een tekening van een pauwenoog ontvouwt; er zit een reflectie in het gouden oog, als van iets ‘minuscuul en grotesk’. In een scherpzinnige analyse voor het online filmtijdschrift Senses of cinema stelt Justine Smith dat die metafoor suggereert dat ‘deze wereld eerder het spiegelbeeld van de werkelijkheid is dan een weergave van de waarheid.  De verbeelding wint het van insinuaties en halve waarheden, terwijl duistere beelden bijdragen aan de sfeer van onzekerheid in de film.’ Mede door de afgesloten microkosmos van de film (alles speelt zich af binnen het militair kamp en in de bossen eromheen, de buitenwereld lijkt niet te bestaan) schept Huston inderdaad een geheel eigen wereld, die vanwege de zware symboliek soms op een parabel lijkt.

Vlak na de close-up van die beangstigende tekening van Anacleto krijgen we een andere reeks close-ups, van de nauwkeurig observerende ogen van Williams en van datgene wat hij observeert: de slapende en nietsvermoedende Leonora, haar rode lippen, haar hand. We kunnen alleen maar gissen naar waarom hij te werk gaat als een dief in de nacht, welke angst hem parten speelt. In elk geval is Forster perfect gecast als zwijgzame en mysterieuze stoïcijn; het is vanwege die geweldige kop dat Tarantino hem dertig jaar later een glansrol gaf in Jackie Brown (1997).

Penderton wordt dan weer verscheurd door zijn extreme hang naar fatsoen. ‘Any fulfillment obtained at the expense of normality is wrong and should not be allowed to bring hapiness’ stelt hij op het einde, filosoferend in de zetel (Morris en Leonora lijken hem niet geheel te begrijpen). Hij valt eigenlijk op mannen, en kan het niet laten Williams, symbool van knappe viriliteit, te volgen en te begluren; maar tegelijk wil hij per se zijn huwelijk met Leonora, symbool van wulpse vrouwelijkheid, behouden en aan de normen van de samenleving voldoen. Hij laat zich gewillig vernederen door Leonora omdat hij zich schuldig voelt over zijn zwakte. In een schitterende scène wordt Penderton tijdens een hoorcollege overmand door emoties wanneer hij ‘natuurlijk leiderschap’ probeert te definiëren; hij probeert bij de les te blijven, maar er ligt een trilling over zijn stem, de soldaten in de klas weten niet wat hen overkomt; uiteindelijk moet de majoor de les vervroegd staken. Als we hem voor het eerst horen spreken, verrast hij door zijn geaffecteerde accent, een grote gok van Brando, die had kunnen mislopen, maar hij komt ermee weg. Pendertons houding is gecrispeerd, ingehouden. Een man die zich krampachtig voordoet als een onberispelijk en gezagvol majoor – alleen gaat zijn vrouw, die hem op alle fronten de baas is, hier niet in mee. Leonora geniet ervan te spotten met zijn impotentie, zoals wanneer ze nadrukkelijk over haar lievelingspaard zegt: ‘Firebird is a stallion’, met een kleine glimlach; of wanneer ze zich volledig uitkleedt om hem uit te dagen. Een schitterende prestatie van Taylor, precies omdat je nooit de indruk hebt dat ze aan het acteren is, zoals Marilyn Monroe dat ook kon.

Het einde van de film is onvermijdelijk en bloederig: als Penderton op een nacht onraad bespeurt, de slaapkamer van zijn vrouw betreedt en daar de rondsnuffelende Williams aantreft, kan hij niet anders dan het object van zijn genegenheid neerschieten. Vervolgens krijgen we dramatische muziek, bliksemschichten en snelle camerabewegingen die schakelen tussen het lijk van Williams, Leonora die wakkerschiet en panisch van angst begint te schreeuwen en Penderton die bedroefd kijkt naar wat hij gedaan heeft. Ter conclusie krijgen we het openingscitaat van McCullers nog eens te lezen.

Een sublieme en heerlijk krankzinnige psychologische studie van Huston, een film die thuishoort in het rijtje The Maltese falcon, The misfits, The treasure of the Sierra Madre en The African queen, en die vandaag de dag nog steeds het vermogen bezit te verbijsteren. Weinig films hebben op even gedurfde wijze deze thematieken aangeroerd, en dan nog gefinancierd door een grote studio en met een sterrencast. Een rehabilitatie is aan de orde.

 

Reageren? Mail naar: arthurhendrikx@hotmail.com

 

Arthur Hendrikx is freelance vertaler en copywriter. Hij volgde een master Wijsbegeerte en een master Zuid-Amerikaanse studies aan de KU Leuven, waar hij zich toelegde op literatuurfilosofie en Spaanse cinema.