Guido Vanheeswijck*
Sterven is voor iedereen, in elke tijd en op elke plaats, een onontkoombaar gegeven. Maar de kijk op de dood en de omgang met de stervende zijn cultureel veranderlijke gegevens. Het was de Franse historicus Philippe Ariès (1914-1984) die met zijn boeken, Essais sur l’histoire de la mort en Occident: du Moyen Âge à nos jours uit 1975 en L’Homme devant la mort uit 1977 de aanzet gaf tot de studie van een mentaliteitsgeschiedenis, waarin die evoluerende verhouding tot de dood binnen de Westerse cultuur in kaart werd gebracht. In grote lijnen kwam het resultaat ervan hierop neer: een vertrouwde houding tegenover de dood in het Ancien regime maakte vanaf de moderne tijd geleidelijk plaats voor een taboeïsering van de dood.
In zijn meest recente boek Sterven in brieven gaat Paul Pelckmans na hoe in de achttiende-eeuwse brievenroman de klassieke houding tegenover de dood begint te kantelen. ‘De achttiende eeuw is een soort waterscheiding, waar het oude nog alomtegenwoordig is, maar waar allerlei nieuwe attitudes zich, zij het voorlopig alleen bij de elites, beginnen te melden. Die elites gingen het soms ook minder vanzelfsprekend vinden dat je aan ziekte en gezondheid, of aan leven en dood niet kan of mag sleutelen.’ (blz.61) Om die evolutie op het spoor te komen, doet hij aan close reading van Franstalige briefromans uit die periode. Dat is natuurlijk een beperkt corpus, maar die beperking is te verantwoorden: Frans was in het ‘Europe des lumières’ de lingua franca.
De meeste bladzijden besteedt Pelckmans aan de sterfbedscène in de slotbladzijden van Jean-Jacques Rousseau zijn La nouvelle Heloïse. Daarin komen de verschuivingen waarvan sprake is exemplarisch aan bod: de aandacht voor het hiernamaals en de ‘visio beatifica Dei’ verplaatst zich gaandeweg naar aandacht voor het terugzien van de intimi in dat hiernamaals. In de andere briefromans die hij onder de loep neemt wordt die tendens alleen maar bevestigd. De oorspronkelijke hoop op of angst voor het hiernamaals (hel, vagevuur, hemel) en de ontmoeting met God transformeert zich in de verwachting van een hemel naar een aards, intimistisch model. Net daardoor begint de verhouding tot de dood moeilijker te worden en dat uit zich op diverse terreinen: de begraafplaats is niet langer rond de kerk gesitueerd, de geneeskunde doet haar intrede en er komt geleidelijk een taboe op de dood. Dat laatste lijkt vreemd, omdat in de briefromans net talloze sterfscènes voorkomen. Maar soms is spreken over een onderwerp in het register van het onzegbare net de illustratie van dit ongemak: ‘Taboes zijn, anders dan men spontaan zou vermoeden, absoluut geen onderwerpen waar niemand ooit over praat en zelfs eerder – met enige overdrijving – topics waar net voortdurend over gesproken wordt. Alleen gebeurt dat dan in het register van het onbespreekbare.’ (blz. 83)
Die evolutie in de omgang met de dood en in de kijk op het hiernamaals – Pelckmans blijft er bij herhaling op wijzen dat die evolutie zich tijdens de achttiende eeuw slechts mondjesmaat voltrekt en dan nog nagenoeg uitsluitend in de hogere klassen – wortelt ongetwijfeld in de doorbraak van het individualisme. Nauwkeuriger geformuleerd, heeft ze te maken met wat Philippe Ariès omschrijft als ‘de revolutie van het gevoel’, het ontluiken van een grotere innerlijke gevoeligheid voor wat ons als individu overkomt. Net omwille van die steeds uitdijende gevoeligheid, wordt het afscheid van onze geliefden almaar moeilijker. Omdat de houdbaarheidsdatum van die subjectieve gevoelens, net omdat ze louter subjectief zijn, nooit helemaal zeker is, voorziet men alvast een verlengstuk ervan in een op mensenmaat gesneden hiernamaals.
Paul Pelckmans vertelt dit alles op een vlotte, amusante, soms ironische manier, tussendoor zelfs met een heerlijke dosis zelfspot, waarvan ik u één staaltje niet wil onthouden: ‘Als ik colleges gaf over de dood, mocht ik die graag wel eens inleiden met de halfweg speelse bedenking dat een goed docent zijn studenten op hun toekomst dient voor te bereiden, en dat mijn topic minstens op dat punt onklopbaar was.’ (blz.11) Die aanpak maakt het boek, dat doorspekt is van talloze citaten die aan een grondige lezing worden onderworpen en van een cultuur- en mentaliteitshistorische situering voorzien, gemakkelijk en aangenaam leesbaar.
Eén vraag blijft over die in dit boek niet word gesteld; ze valt trouwens buiten het bestek van het hier behandelde onderwerp. De evolutie die in de achttiende eeuw wordt ingezet, weg van een vertrouwen in of angst voor een hiernamaals in de richting van een op mensenmaat gesneden hiernamaals waarin onze voorbijgaande gevoelens eeuwigheidswaarde krijgen, is aan het begin van de eenentwintigste eeuw uitgemond in een verhouding tot de dood, waarin het hiernamaals helemaal verdwenen is. Intussen is de fragiliteit van onze gevoelens in hedendaagse poëzie en literatuur nog sterker in de verf gezet en wordt die doorgaans in het dagelijkse leven ook zo aangevoeld. Hoe gaan we om met deze interne spanning? En welke repercussies heeft die onmiskenbare spanning op ons welzijn, zeker in het aanschijn van de nu eenmaal voor iedereen onvermijdelijke terminus die de dood is?
Paul Pelckmans, Sterven in brieven. Hiernamaals, afscheid en Verlichting. Ertsberg, Aalter, 2022, 208 blz., ISBN 9789464369557, € 24,95