Lies Van Gasse * 

Over de bundel Zusterstad 2.0 van Astrid Lampe

Gepubliceerd in Streven, januari-februari 2019 

‘En waar kan je dan geld mee verdienen in de poëzie?’ is een van de vragen die ik wel eens krijg. ‘Lezingen geven’, is dan één van mijn antwoorden, naast ‘workshops houden’, ‘gedichten in opdracht schrijven’ en het schamele ‘auteursrechten innen’. Het geven van lezingen, of toch het op een of andere vorm op het podium brengen van je teksten, is tegenwoordig een bron van inkomsten voor heel wat dichters.

Daar ga je dan. Na een intensief schrijf- en denkproces dat zich meestal binnenskamers afspeelt, reis je het land door om er je bundel aan de man te brengen en je lezers te ontmoeten. Het openbaar vervoer brengt je naar stadsbibliotheken en culturele centra, festivals en leesclubs. En wanneer je denkt dat het nu toch wel tijd wordt om iets nieuws voor te lezen, stap je in de auto naar kleinere dorpjes, waar uiteindelijk ook de plaatselijke cultuurraad je dichterlijke talent heeft ontdekt en streep je, tot grote opluchting van man en kind, de allerlaatste weekavonden en zondagvoormiddagen van je Ronde van Vlaanderen door in je agenda. Tijdens de weinige uren slaap tussen het binnenstommelen van de groenachtig verlichte hal en het afgaan van je wekker lijkt je hoofd een ballenbad vol onsamenhangende reflecties: over de man die al je bundels had voorzien van een subtiel doorschijnend kaftje, over in welke broekzak je je wisselgeld alweer hebt gestoken, over of je je parkeerschijf wel had gezet, over de bibliothecaris die je vlak voor je lezing toevertrouwde dat hij zo had genoten van je inmiddels tien jaar geleden verschenen debuut, over een krantenartikel waarin je naam verkeerd staat gespeld. Enkele weken later verbaas je een grootoom van je man met een smakelijke anekdote over zijn geboortedorp. Toch – google maps – wordt je aardrijkskundige inzicht van al dit gereis niet veel groter.

Nee, dan het buitenland. De ogen van je grootoom, directeur of collega worden heel wat groter als je kan vertellen dat je met je poëzie naar het buitenland kan. Dit geldt overigens ook al een beetje voor Nederland of Wallonië. Nog meer indruk maakt het als je je toehoorder kan verrassen met een exotische bestemming: Bratislava, Istanbul, Struga – wat het buitenlands congres is voor de academici in mijn kennissenkring en de zakenreis voor mijn vrienden-grootverdieners, is het buitenlandse festival voor de dichter.

Eens je aangekomen bent in het land van bestemming, word je naar een meestal erg chique hotel gebracht, waar een strakke call sheet je op de hoogte brengt van de activiteiten. In veel gevallen spelen die zich af op enkele honderden meters van het bewuste hotel en ga je na afloop van het festival naar huis met het besef dat je vooral het toeristisch centrum en de festivalzaal hebt geëxploreerd. Maar af en toe heb je geluk. In Istanbul nam een collega-dichter mij mee naar allerlei geheime danslokalen en dakappartementen. Op mijn allereerste buitenlandse festival[1] werd de dichtersbende na een stijfdeftig startweekend in Ulanbaatar in legerjeeps geladen en op tocht gestuurd door de Gobi-woestijn.

Een dergelijk festival lijkt en schijnt ook de aanleiding te zijn geweest voor Astrid Lampe om haar nieuwste bundel zusterstad 2.0[2] te schrijven. Of zoals Alfred Schaffer in zijn recensie[3] in De Groene Amsterdammer stelt: ‘De bundel blijkt aanvankelijk een poëtisch logboek van een roadtrip te zijn van een groep dichters op reis die in den vreemde optreedt.’ Maar de bundel is duidelijk ook meer dan dat. In dezelfde recensie wijst Schaffer op de titel, die je ‘met een beetje wil zou kunnen vertalen als “Internationale verhoudingen nieuwe stijl”, al zou dat natuurlijk een foeilelijke titel zijn’.

Die titel, zusterstad 2.0, is inderdaad problematisch. Hoewel de titel een nieuw soort stedelijkheid lijkt op te roepen en de stad weliswaar de plek is van waaruit wordt vertrokken en waarnaar wordt teruggekeerd, spelen heel wat gedichten zich vooral af buiten de stad, waar er wordt gereisd, gekampeerd, waar de snelsnel opgezette toiletten al na één nacht geruïneerd en onklaar worden achtergelaten. Bovendien vertrekt het narratief van de bundel wel van een buitenlandse stad die dichters ontvangt – je zou de bundel cyclisch kunnen lezen, zodat de lezer aan het eind ook in die stad terugkeert, reflecteert, en de roadtrip er afsluit – maar naarmate de bundel vordert, vernederlandsen de gedichten en heb je als lezer toch het gevoel je eerder in de Benelux dan in een of ander exotisch oord te bevinden. De zusterstad wordt dan eerder de geboortestad van de gekleurde buurjongen, de thuisstad van de ronddwalende nieuwkomer. ‘inburgeren / doe je zo plug-and-play / het / aap noot mies ligt op straat / open source maakt ons / tot schoolvoorbeeld van een autodidact’.

Frank Keizer wijst in Awater[4] ten slotte op de economische betekenis van de titel, de term zusterstad als ‘economische verbintenis, die bijvoorbeeld nieuwe toeristische aderen moet aanboren en dus in dienst staat van het vernetwerkte kapitaal, het flukse verkeer van personen, goederen en geldstromen over de wereld.’

Een problematische titel dus, maar problematisch is niet kwaad in de poëzie. Lampe lijkt met deze bundel haar eigen zusterstad te ontwerpen, die misschien meer in de hoofden dan in de landsgrenzen zit. Keizer:

Een zusterstad 2.0 dus, maar dan een die haar gemeenschappelijkheid, interactie en vervloeiing kan waarmaken, die ze niet in de glibberige mal giet van een neoliberale ideologie die er vrije arbeid in ziet. De bundel zit vol sarcastische humor op de fraseologie van dit economische evangelie waarin we allemaal worden gesocialiseerd, maar het wordt bijtend ontmanteld.

Er bestaat niet veel echte festivalliteratuur. Naast de bloemlezingen, brochures en chapbooks met werk van de deelnemende dichters gebeurt het slechts zelden dat een dichter werkelijk geïnspireerd raakt door de buitenlandse festivalervaring en die omzet in poëzie. Misschien heeft dit te maken met de kloof tussen de verschillende rollen die dichters vandaag de dag moeten verenigen: die van de performende dichter die zijn werk aan de man brengt, netwerkt, in de belangstelling staat en die van de dichter die denkt en schrijft. ‘de koffer waar we uit leven / staat uit het zicht’ versus ‘poëzie doet een poging / zonder storende geluidjes / levend hout van het Bialowiezawoud / door het genetische sleutelgat te persen’. Lampe probeert die twee met elkaar in verband te brengen in zusterstad 2.0. Herhaaldelijk lezen we passages over de poëzie zelf, de omgang met poëzie. Gedichten die genoeg gewicht hebben om de dichter in het verre buitenland te plaatsen, maar die daar tegelijkertijd ook heel relatief blijken. Dichters zijn ‘romantici / er niet op gekleed / één springtij te keren’ en slechts ‘voor de duur van een lenteoffensief / staat alles in het teken van de muzische driehoek / poëzie zang dans’. Lampe besteedt ook veel aandacht aan de handeling van het schrijven, lezen en noteren. En dat hoeft niet op de traditionele manier. Meer dan eens wordt er getwitterd, geprint, gepost.

Dàt Lampe haar festivalervaringen toch als uitgangspunt neemt, heeft volgens Schaffer te maken met een zeker schuldgevoel:

Het lyrische is hier doordrenkt van schaamte, levenslust, schuldvragen en twijfel. Wat een luxe, gesubsidieerd op reis, proeven van andere, vreemde culturen in naam van de kunst! Maar wat doe je met je indrukken als Nederlandse dichter en wat moet de kúnst met al die indrukken? Moet je wellicht opnieuw leren dichten, of anders gaan kijken naar de rol van kunst en literatuur, die op zoveel plekken in de wereld nu eenmaal kritischer is en vanzelfsprekend politiek-bewust?

Zelf denk ik dat Lampe de buitenlandse ervaring gewoon dankbaar uitbuit om een aantal globale processen in de verf te zetten die ook in haar thuisland hun invloed hebben. Als een soort spiegel.

Hoewel het eigentijdse dichterschap als een van de rode draden door de bundel loopt, trekt Lampe haar tekst ook nadrukkelijk weg van de initiële festivalcontext door bijvoorbeeld de naam van het festival weg te laten of het narratief zich te laten afspelen in een onbenoemd land. Zo reduceert ze de buitenlandse ervaring tot meer toepasselijke proporties: die van de aanleiding, de bron van inspiratie en tekstmateriaal om iets uit te werken dat groter is, veellagiger en veelzijdiger.

Ik sprak al eerder over zusterstad 2.0 als een tekst, of een narratief. Uit de receptie blijkt dat recensenten het er oneens over zijn hoe de bundel is geordend. Hebben we te maken met cycli, aparte gedichten? Welke functie heeft de typografische ingreep ‘these boots are made for walking’ op blz. 20-21? Alfred Schaffer suggereert dat de tekst te lezen valt als een doorlopend relaas, maar suggereert ook dat je ‘veel gedichten [kan] opdelen in perfect geïsoleerde tekstblokjes.’ Dat heeft ermee te maken dat Lampe heel de bundel lang een vernuftig spel speelt met een bladspiegel die er op het eerste gezicht nochtans heel nonchalant uitziet. Door het weglaten van interpunctie en witruimtes wordt inderdaad de indruk gewekt dat we met een doorlopende tekst te maken hebben. Nu en dan wordt de doorlopende kolom links uitgelijnde tekst onderbroken om naar een nieuwe pagina te gaan. De lezer neemt dan aan dat hier een nieuwe episode ingaat. Soms is er sprake van een nieuw moment van de dag, soms van een nieuwe omgeving. Maar af en toe worden ook deze episodes aan elkaar gelast. Een zin uit het vorige gedicht wordt herhaald, een beeld wordt hergebruikt, maar in een licht gewijzigde vorm. Maar wanneer er door herhaling of variatie een systeem lijkt te ontstaan, is het voor Lampe alweer tijd om dat te doorbreken. Verder werkt Lampe regelmatig met clusters tekst die het in een klassieker gedicht uitstekend zouden doen als pointe, of net als begin van een gedicht. Ik kan me zo voorstellen dat deze clusters op een podium uitstekend zouden werken. Deze clusters worden door Lampe echter middenin haar doorlopende lappen vlaggende tekst geplaatst, waardoor die tegelijkertijd als begin en als einde van een gedachte gaan functioneren en zo ook het doorlopende narratief zachtjes doorbreken. Als je Astrid Lampe ook op het web een beetje volgt, kan je zien hoe zij op basis van deze kleine clusters van twee of drie zinnen ook assemblages maakt die ze vervolgens filmt en fotografeert. Zelf had ik het wel boeiend gevonden om de doorlopende tekstkolom van deze bundel ook door dit soort visuele ingrepen doorbroken te zien.

Een schijnbaar eenvormige bladspiegel dus, en een titel die een thematische uniformiteit lijkt te suggereren. Toch is thematische eenheid wel het laatste waar Lampe naar op zoek lijkt. In plaats van systematisch een inhoudelijk project uit te werken, weeft ze als het ware rode draden door het geheel van haar tekst die de lezer uitnodigen tot verschillende interpretatielagen. Ik had het al over het thema van de poëzie zelf en het neerzetten van het schrijven als handeling. Ook wordt er mijns inziens een thematische lijn uitgezet over nationaliteit en vaderlandsliefde. In eerste instantie gaat het dan over het concept en de in de bundel beschreven uitwerking van een poëziefestival – ik heb het zelf wel eens Eurosong voor dichters genoemd. Lampe confronteert het festivalland, met haar woeste natuur en destructieve uitlaatgassen, ook met het thuisland Nederland. Vooral naar het einde van de bundel toe, wanneer het vaker en vaker over het lot van Nieuwe Nederlanders gaat, heeft Lampe het over inburgeringscursussen, het koloniaal verleden. Dat is des te mooier omdat in het begin van de bundel gespeeld wordt met de gelijkenis tussen woestijn en zee en de roadtrip door de Sahara ook soms wordt neergezet als een uitputtende tocht op zee. Wanneer dan op blz. 27 een lichaam aanspoelt, kan de lezer haast niet anders dan aan de foto van de jonge Aylan denken. En het is interessant later in de bundel een suggestie te zien van hoe het zijn levend en wel aangespoelde reismakkers vergaat.

dit is
vóór je als wilde ruiker aanspoelt
vóór jouw dood in de schoot van de zee
met een ping en een plaatje
viral gaat
we zien
triljoenen tijdbalkjes met dashboardlicht vollopen
in slow motion

Nieuwe media vormen ook een rode draad door de bundel: twitter, google earth, allerhande pushberichten. Ook al door Frank Keizer opgemerkt: vermarkting.

het is
een nette straat
die de nieuwtjes amper verwerken kan
een buurvrouw die overloopt
ik zet een roofvogel in
om de drone uit haar complottheorie
te onderscheppen
en te verpatsen aan Amazon
opdat die drone
ons op bestelling
poëziebundels levert
waar de inkt nog van drogen moet

Kortom, ontraditioneel, multiperspectivisch, eigentijds. Als je gaat lezen over de poëzie van Astrid Lampe wordt er vaak gewezen op het bizarre, spitse, vaak humoristische karakter van haar werk. ‘Je moet de poëzie van Astrid Lampe niet willen begrijpen’, schreef Erik Jan Harmens ooit[5], hopelijk en wellicht als boutade. Zelf vind ik het een te arme lezing om Lampes werk enkel te zien als een avontuurlijke taalervaring en dus als zuiver vormelijke queeste. Dat geldt in het bijzonder voor deze zusterstad 2.0 die een veellagig, veeleisend, maar wel erg scherp en genuanceerd beeld schetst van onze tijd. En dit via de ongebruikelijke ingang van een roadtrip door de Sahara. Je zou ook kunnen denken: ‘vernieuwend, uitdagend voor de lezer, maar wat een plezier bij elke herlezing steeds nieuwe werelden te kunnen ontdekken’. Maar misschien vergt dat wel een leesbril 2.0.

 

[1] Bas Kwakman en Lies Van Gasse, Een stem van paardenhaar, Azul Press, 2013.

[2] Astrid Lampe, Zusterstad 2.0, Querido, 2018.

[3] Alfred Schaffer, ‘Het kippensnot’, in De Groene Amsterdammer, nr. 33, 15 augustus 2018.

[4] Frank Keizer, ‘Land over zand’, in Awater, najaar 2018.

[5] Gebaseerd op ‘Astrid Lampe en de kritiek’, te vinden op de website van de Koninklijke Bibliotheek: https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/moderne-nederlandse-dichters/astrid-lampe/astrid-lampe-en-de-kritiek