Dit essay verscheen in gedrukte vorm in Streven, juli-augustus 2019

Jonathan Lambaerts *

Vier van de vijf priesters in het Vaticaan zijn homoseksueel, zei de Franse socioloog Frédéric Martel in diverse interviews naar aanleiding van zijn boek Sodoma: het geheim van het Vaticaan. Het boek is de neerslag van jarenlang onderzoek naar homoseksualiteit in de rooms-katholieke kerk en vooral in de hoogste kringen van haar hiërarchie. Hoewel homoseksualiteit nog steeds als ‘tegennatuurlijk’ wordt beschouwd door het kerkelijk leergezag en homoseksueel gedrag als immoreel wordt veroordeeld, stelde Martel tijdens zijn onderzoek vast dat het volop gepraktiseerd wordt binnen de muren van het Vaticaan.

Martel klaagt deze hypocrisie onmiddellijk aan in de inleiding op zijn boek. Luidop vraagt hij zich af of van de kerk en haar gezagdragers niet verwacht mag worden dat zij hun eigen leer navolgen. Of hoort de kerk haar leer niet te herroepen als zij een ondraagbare last blijkt? Dit zijn legitieme en herkenbare vragen.

 

Een sociologische ontleding van de dubbele moraal in de kerk

Nochtans reikt Martel zelf een aannemelijke verklaring aan voor deze dubbele moraal. Zo toont hij op zorgvuldige wijze hoe de kerk lange tijd een veilige haven was voor jonge mannen die twijfelden aan hun seksuele voorkeur of zich bewust waren van het feit dat zij niet aan de heersende seksuele norm beantwoordden. De kerkelijke structuren boden hen beschutting tegen de verwachtingen van hun omgeving en hun soms wrede oordeel. Martel beschrijft nauwkeurig de mechanismen die dit mogelijk maakten.

Door toe te treden tot de kerk onttrokken deze jongemannen zich aan de maatschappelijke verplichting om te huwen en een gezin te stichten. Het bood hen een uitweg en voorkwam dat ze in een ongelukkig huwelijk terechtkwamen of een dubbelleven moesten leiden. De celibaatsgelofte maakte het gesprek over de eigen seksualiteit bovendien overbodig. Wie intrad, was op slag bevrijd van ongemakkelijke vragen. De keuze voor het priesterschap schonk hen zelfs een sociale status, want tot voor kort genoot de geestelijkheid een zeker maatschappelijk aanzien.

Deze mechanismen gaven aanleiding tot een bijkomende ontwikkeling. Door de veiligheid die de kerk deze jongeren bood, ontstond er een aanzuigeffect. Omdat er zich in kerkelijke kringen zo geleidelijk aan meer ‘gelijkgezinden’ ophielden, konden deze jongeren hun seksualiteit zelfs gaan verkennen binnen deze structuren. Dit toont het onderzoek van Martel ook aan. De voorwaarde voor deze seksuele vrijheid was wel dat de discretie te allen tijde bewaard bleef.

De hypocrisie van de kerk met betrekking tot homoseksualiteit is dus mogelijks een restant van een oude, maar beproefde beschermingsstrategie. Martel haalt zelf aan dat deze sociologische mechanismen nog in werking zijn in die landen waar homoseksualiteit niet wordt aanvaard en homoseksuelen nog altijd worden vervolgd. Door zich fel uit te spreken tegen homoseksualiteit, haalt de kerk ieder vermoeden van wantrouwen bij zich weg en kan zij bescherming bieden aan al wie zich onder haar vleugels begeeft. Toch lijkt Martel niet overtuigd van zijn eigen analyse. Zij is voor hem alleszins onvoldoende om de dubbele moraal van de kerk te rechtvaardigen.

 

Een ontleding van Martels sociologische hoogmoed

De vraag is of zij gerechtvaardigd moet worden. Martel lijkt door zijn betrokkenheid op het thema zijn rol als vorser en de opdracht van de sociologie te vergeten. Ook al werd het onrealistische idee van een waardenvrije wetenschap losgelaten: de taak van de socioloog blijft om te beschrijven en van daaruit te verklaren, niet om te beoordelen. Martel weet zich hier echter niet door gehinderd en veroordeelt zonder enige aarzeling de houding van de kerk. Hij vergeet hierbij handig dat de tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit historisch gezien pril is en daardoor fragiel. Zij is ook plaats- en cultuurgebonden. Martels veroordeling getuigt van een uitgesproken eurocentrisme.

Het is echter verkeerd om de huidige tijdsgeest in Europa tot universele maatstaf in de ethiek te maken en al zeker met betrekking tot de kerk. Zij is geen Europese instelling, maar een mondiale geloofsgemeenschap. De kerk is geworteld in een eeuwenoude traditie die het particuliere ontgroeide en overstijgt. Om die reden stelt de kerk zich eerder behoedzaam op ten aanzien van nieuwe culturele tendensen en is zij terughoudend om zich voor of tegen bepaalde culturele opvattingen uit te spreken. Pas door de erosie van de tijd kan de universele waarde van deze opvattingen bloot komen te liggen en door de kerk erkend worden als een inzicht dat de grenzen van tijd en cultuur overstijgt.

Dat Martel het geduld hiervoor niet wil opbrengen en onomwonden pleit voor een homo-emancipatie binnen de kerk, siert hem. Het getuigt van overtuiging. Toch is het niet zonder risico om een particuliere moraal te willen verabsoluteren. Het ontkent het bestaansrecht van andere perspectieven. Juist omwille van haar mondiale karakter vormt de kerk een goede buffer tegen deze overtuiging van het eigen gelijk. Zij beoogt nooit één cultuur tot referentiepunt te nemen voor de actualisatie van haar leer, maar wil daarentegen erkenning geven aan de culturele pluraliteit die eigen is aan de wereld. Dit doet ze door enkel die waarden te erkennen die in alle culturele praktijken aanwezig lijken.

Dit alles ontgaat Martel, die iedere theologische en spirituele voeling mist. Seksualiteit wordt niet in iedere cultuur op dezelfde manier begrepen. Zo benadert de Europese cultuur (de West-Europese in het bijzonder, waar Martel als Fransman toe behoort) seksualiteit als een vorm van individuele zelfbeleving en -expressie. In dit licht is er inderdaad weinig voor handen om een ongehinderde beleving van homoseksualiteit af te keuren. De rooms-katholieke leer ziet echter nog andere dimensies in de seksualiteit die de goedkeuring van homoseksualiteit wel bemoeilijkt. Zo heeft de kerk meer aandacht voor de gerichtheid op de andere binnen het seksuele en voor de voorzetting van het leven die erin besloten ligt. De discussie gaat voor de kerk dus om meer dan louter de seksuele zelfbeleving.

De vraag is niet welke invalshoek moreel gesproken juist is. De centrale vraagstelling van Martels onderzoek was om na te gaan hoe homoseksualiteit zich wist te nestelen in de kerkelijke structuren. Toch lijkt hij in zijn boek ook dit morele vraagstuk te willen beantwoorden. Martel wil niet enkel beschrijven, maar ook beïnvloeden en aanzetten tot verandering. Die inspanning legt een hypotheek op zijn onderzoek.

Hij loopt er namelijk door in een valkuil waar menig socioloog voor hem in viel: het geloof in maakbaarheid. Alleen toont Martel zo wederom zijn ongevoeligheid voor de eigenheid van de kerk. Zij is geen instituut (ook al kan de institutionele dimensie van de kerk niet ontkend worden) dat op basis van veranderende culturele ideeën het roer kan omgooien. Zij is een gemeenschap, en deze groeien organisch en laten zich niet forceren in hun ontwikkeling. De kerk moet in deze kwestie haar eigen ritme en logica kunnen volgen. Dit toestaan geeft het debat tussen de seculiere wereld en de kerk ook de nodige nuance.

 

Een ongenuanceerde ontleding van de kerkelijke psyche

Die nuance ontbreekt in Martels boek. Hij verwijt de kerkelijke gezagdragers krampachtigheid en schrijft die toe aan de onderdrukking van hun eigen (vermeende) homoseksualiteit. Hiervoor kijkt hij naar Jacques Maritain (1882-1973). Deze theoloog zou de huidige generatie kerkleiders niet hebben beïnvloed met zijn filosofisch en theologisch werk, maar met zijn worsteling met zijn seksuele voorkeur. Zijn houding van zelfontkenning is volgens Martel de psychologische blauwdruk om de kerk van de twintigste eeuw te begrijpen in haar opstelling tegenover dit vraagstuk. De vraag is of deze stelling kan standhouden tegen de kritische toets van de redelijkheid.

De uitvoerige bespreking van wantoestanden in de recente kerkgeschiedenis doet vermoeden van niet. Martel tracht deze allemaal te verklaren door ze te verbinden aan de (vermeende) verdrongen homoseksualiteit van de betrokken prelaten. Zo ziet Martel in chantage de verklaring voor de samenwerking van verschillende Vaticaanse kopstukken met corrupte regimes. Deze regimes zouden bewijsstukken in handen hebben gehad om de betrokken prelaten in diskrediet te brengen in het Vaticaan en zo hun klerikale carrière vroegtijdig te beëindigen. Om dit te vermijden zouden deze geestelijken een oogje hebben dichtgeknepen of zelfs hun medewerking hebben verleend aan allerhande criminele praktijken.

Deze sjabloonverklaring overtuigt niet. Integendeel; Martel zelf haalt aan dat het Vaticaan vaak op de hoogte was van het dubieuze privéleven van haar geestelijken en hen in bescherming nam. Dit is in overeenstemming met de mechanismen die eerder werden omschreven – die van een organisatie die alles hult in discretie. Het beeld van een kerk in ontkenning sluit hier niet bij aan. Martels stelling dat alles wat misliep binnen de kerk te verklaren valt door de verdrongen seksuele voorkeur van haar prelaten, lijkt bijgevolg toch vooral een oefening in onvoorzichtige veralgemeningen en psychologische oppervlakkigheden.

 

Een ontleding van de liefde

Desondanks blijft Martels boek het lezen waard. Daar waar hij zich houdt aan de grenzen van zijn discipline, brengt Martel een overtuigend verhaal. Terecht waarschuwt hij voor de schaduwzijden van de cultuur van discretie die in de kerkelijke schoot ontstond. Deze bood misschien aan heel wat jongeren bescherming, maar zij vormde ook de ideale voedingsbodem voor het seksuele misbruik dat in de afgelopen jaren kwam bovendrijven. Dat Martel dit aanklaagt en tracht structurele verklaringen aan te reiken voor deze mistoestanden, is zonder meer positief. Zij kunnen mogelijks zelfs helpen voorkomen dat deze tragedie zich in de toekomst herhaalt. Alleen blijft de vraag of Martel de complexiteit van dit waagstuk niet ontkent.

De Bijbelteksten waaraan Martel de titel van zijn boek ontleent, leren ons immers dat er in Sodom meer zonden plaatsvonden dan enkel seksuele. Door een onderdrukte of miskende seksuele oriëntatie als dé verklarende factor naar voren te schuiven, doet Martel zijn zaak meer kwaad dan goed. Als de kerk er werkelijk van overtuigd zou raken dat een onderdrukte seksuele voorkeur dé oorzaak zou zijn van een veelheid aan morele ontsporingen, dan zou dit er wel eens toe kunnen leiden dat zij haar opstelling ten aanzien van homoseksualiteit verder gaat verharden. Ook intern. Het zou dan ook beter zijn dat de seculiere wereld met de kerk in dialoog treedt.

Tussen zijn besprekingen door merkt Martel op dat het hem niet gaat over seksualiteit in de strikte, maar in de ruime zin. Het gaat hem dus over de liefde. Een onderwerp waar de rooms-katholieke traditie zich al eeuwen over bezint. Aan het einde van zijn gesprekken met prelaten en geestelijken schonk Martel hen steevast een boek van zijn favoriete dichter, Arthur Rimbaud, waarin staat: ‘de liefde moet opnieuw uitgevonden worden’.[1] Dit is inderdaad de opdracht waar de seculiere wereld de kerk voor plaatst, maar is die wereld ook bereid om te luisteren naar hoe de liefde in de rooms-katholieke traditie wordt begrepen?

 

 

Frédéric Martel, Sodoma. Het geheim van het Vaticaan, Uitgeverij Balans, 24,99 euro, ISBN 9789463820158.

 

[1] Rimbaud, Arthus, Een seizoen in de hel, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2012.